Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellante 1] te [woonplaats] ,
2.[appellante 2] te [woonplaats] ,
[appellante 3]te [woonplaats] ,
[appellante 4]te [woonplaats] ,
1.[verweerster 1] te [woonplaats] ,
[verweerster 2]te [woonplaats] (Suriname),
[verweerder 3]te [woonplaats] ,
4.[verweerder 4] te [woonplaats] ,
5.[verweerster 5] te [woonplaats] ,
[verweerster 6]te [woonplaats] ,
[verweerster 7]te [woonplaats] ,
8.de stichting [stichting 1] te [plaats] ,
[oma] (hierna te noemen: Oma),
1.Het geding
- het procesdossier in eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2022 (hierna ook: het bestreden vonnis),
- de appeldagvaarding van 6 september 2022 inhoudende de grieven met producties 2 tot en met 5,
- de memorie van antwoord van de mentor met producties 1 en 2,
- de memorie van antwoord van [verweerster 6] , [verweerster 7] en [verweerster 5] met producties 1 en 2,
- de memorie van antwoord in principaal appel en grieven in incidenteel appel van [verweerster 1] , [verweerster 2] en [verweerder 3] met productie I,
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellante 1] , [appellante 2] , [appellante 3] en [appellante 4] ,
- de nagekomen producties 6 en 7 van appellanten.
2.De feiten en de zaak in eerste aanleg
- iedere maand wordt één keer een omgangsmoment gehouden, van twee uur lang,
- daarbij kunnen aan de zijde van eisers maximaal twee personen tegelijk (wie dat zijn moet door hen in onderling overleg worden bepaald) de omgang met Oma hebben,
- de rechtbank gelast de mentor om in iedere kalendermaand de plaats en het tijdstip van het hiervoor bedoelde omgangsmoment te bepalen, en deze plaats en dit tijdstip tijdig (bij voorkeur minimaal een week van tevoren) aan eisers en de gedaagde kinderen (met uitzondering van [verweerder 4] ) aan te kondigen; de mentor zal voorts de aanwijzingen aan de eisers en de gedaagde kinderen kunnen geven die zij dienstig acht om de omgang goed te laten verlopen en eisers en de gedaagde kinderen dienen deze aanwijzingen nauwgezet op te volgen,
- de rechtbank gelast de gedaagde kinderen (met uitzondering van [verweerder 4] ) om tijdens en rondom het hiervoor bedoelde omgangsmoment uit de buurt te blijven van Oma en van de eisers die Oma bezoeken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per kind per keer, met een maximum van € 5.000,- per kind.
3.De beoordeling van het hoger beroep
family life).
family life).
in haar hoedanigheid van mentor over” Oma en dus als diens wettelijke vertegenwoordiger.
vertegenwoordigingdoor de mentor. Art. 1:453 lid 3 BW bepaalt vervolgens dat de mentor ten aanzien van andere handelingen dan rechtshandelingen betreffende de aangelegenheden van verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, in de plaats van de betrokkene optreedt, voor zover de aard van de desbetreffende handeling dit toelaat. Dit zijn feitelijke handelingen en betreffen het
plaatsvervangend optredendoor de mentor, bijvoorbeeld bij het vragen van inzage in het patiëntendossier. Dit is in de parlementaire geschiedenis ook wel
plaatsvervullend optredengenoemd. Tenslotte geeft de mentor op grond van art. 1:453 lid 4 BW aan de betrokkene raad in aangelegenheden die hem of haar betreffen van niet-vermogensrechtelijke aard en waakt de mentor over diens belangen ter zake. Dit betreft het
raadgevende optredenvan de mentor, waarbij het kan gaan om andere – ook hoogstpersoonlijke – aangelegenheden, zoals het maken van een testament.
- een meerzijdige rechtshandeling die tot stand gebracht wordt door twee of meer partijen. De meeste meerzijdige rechtshandelingen zijn overeenkomsten. Er zijn echter ook rechtshandelingen die tot stand komen door de samenwerking van verschillende personen en toch geen overeenkomsten zijn, zoals het door een vergadering aangenomen besluit.
- een eenzijdig gerichte rechtshandeling, die tot stand wordt gebracht door één partij, maar waarbij die rechtshandeling wel tot een ander is gericht (denk aan ontslag of opzegging). Er is een “ontvangende partij” nodig.
- Een eenzijdig niet-gerichte rechtshandeling, die tot stand gebracht wordt door één partij zonder dat een geadresseerde nodig is (denk aan het maken van een testament).
ze mogen allemaal komen’ gezien haar dementerende situatie. Het kan niet slechts als een feitelijke handeling wordt gekarakteriseerd waar de mentor plaatsvervangend, raadgevend of adviserend optreedt. Het voorgaande brengt mee dat de mentor in het kader van de begeleiding van Oma bij de omgang een vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft als bedoeld in art. 1:453 lid 2 BW. Weliswaar rust op grond van art. 1:453 lid 4 BW op de mentor (ook) de taak om betrokkene raad te geven in niet-vermogensrechtelijke kwesties, maar in dit geval gaat het niet alleen meer over het “adviseren” omtrent een omgangsregeling, maar gaat de bevoegdheid verder.
verzorgingvan een kind), staat buiten elke twijfel dat het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van Oma bij de begeleiding door de mentor steeds centraal staan. De mentor heeft tijdens de mondelinge behandeling voldoende duidelijk gemaakt dat een adequate taakvervulling als mentor alleen mogelijk is, wanneer zowel de bezoekende als de verzorgende familieleden de rol van de mentor accepteren, en dan vooral het aspect dat de mentor ‘de baas is’ over de omgangsregeling en dat zij de instructies van de mentor moeten opvolgen in het belang van de gezondheid en het welzijn van Oma.
family life). In beginsel dient naar het oordeel van het hof omgang plaats te vinden, tenzij er duidelijke contra-indicaties zijn die zich tegen omgang verzetten. Het hof ziet geen (verdere) contra-indicaties voor omgang. De grieven en verweren die daarop zien worden dan ook verworpen. De mogelijkheid om omgang te kunnen hebben met naaste familieleden is een zwaarwegend belang.
family lifevan appellanten. Hieruit kan een gegronde vrees voor herhaling worden afgeleid en dit geeft voldoende grond voor het uitspreken van een rechterlijk bevel. De enkele mededeling van de verzorgende familieleden, dat zij bereid zijn om appellanten op de hoogte te stellen van het overlijden van Oma en hen de toegang niet zullen beletten om afscheid te nemen van Oma, biedt aan appellanten, gezien het gedrag van de verzorgende familieleden in het verleden, onvoldoende waarborg.
bare tee’ (een culturele blauwe band) heeft verwijderd bij Oma, maar hieraan zijn verder geen vorderingen of rechtsgevolgen verbonden terwijl bovendien in dat geval een aparte vordering tegen de mentor had moeten worden ingesteld. Hetzelfde geldt voor het bezwaar dat de mentor de omgang wilde uitbreiden naar vier personen en partijen heeft gevraagd een mediationtraject te volgen.
4.Beslissing
vernietigthet tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2022
opnieuw rechtdoende:
- stelt een omgangsregeling tussen appellanten en Oma ( [oma] ) vast als volgt:
- iedere maand wordt tweemaal een omgangsmoment gehouden, van twee uur lang, met maximaal vier personen tegelijk (wie dat zijn moet door hen in onderling overleg worden bepaald en aan de mentor worden doorgegeven, die dit doorgeeft aan de verzorgende partijen);
- gelast de mentor om in iedere kalendermaand de plaats en het tijdstip van de omgangsmomenten te bepalen, en deze plaats en dit tijdstip tijdig (bij voorkeur minimaal een week van tevoren) aan appellanten en de verzorgende partijen mee te delen;
- bepaalt dat de mentor die aanwijzingen aan appellanten en de verzorgende familieleden kan geven die zij dienstig acht om de omgang goed te laten verlopen en zij dienen deze aanwijzingen nauwgezet op te volgen;
- bepaalt dat de mentor, gehoord de verzorgende partij en nadat een dementiedeskundige of geriater hierover is geraadpleegd, beslist over een uitbreiding of een beperking van de omgangsregeling;
- staat de mentor toe om een derde-partij in te schakelen voor de feitelijke uitvoering van de omgang, waarvan de kosten moeten worden vergoed door de bezoekende en de verzorgende familieleden gezamenlijk;
- gelast de verzorgende familieleden om tijdens en rondom de hiervoor bedoelde omgangsmomenten uit de buurt te blijven van Oma en van de appellanten die Oma bezoeken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per kind per keer, met een maximum van € 5.000,- per kind;