ECLI:NL:GHDHA:2023:1439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
BK-22/00237
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht bij naheffingsaanslag parkeerbelastingen en de gevolgen van het niet reageren op uitnodigingen voor een hoorgesprek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar geen hoorplicht heeft geschonden bij de uitspraak op bezwaar van een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 66,00 ontvangen, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag. Na het indienen van bezwaar door de belanghebbende, heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep stelt de belanghebbende dat de Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden door uitspraak te doen zonder hem te horen. De Heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voldoende pogingen heeft ondernomen om de belanghebbende te horen en dat het niet reageren op de uitnodigingen voor een hoorgesprek voor rekening van de belanghebbende komt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-22/00237

Uitspraak van 19 juli 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en
de directeur van de Gemeentebelastingen en Basisinformatie Drechtsteden, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 31 januari 2022, nummer ROT 20/6913, welke uitspraak is verbeterd op 18 maart 2022.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Dordrecht opgelegd ten bedrage van € 66,00, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 juni 2023. De gemachtigde van belanghebbende en de Heffingsambtenaar hebben deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 27 augustus 2020 om 20:26 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ter hoogte van [locatie] , te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht aangewezen als plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle op het genoemde tijdstip is door de parkeercontroleur geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift van 18 september 2020 verzocht om een telefonische hoorzitting. Hierbij is aangegeven op welk telefoonnummer (de gemachtigde van) belanghebbende bereikbaar is.
2.3.
Bij brief van 24 september 2020 heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek op maandag 2 november 2020 om 11:00 uur of op dinsdag 3 november om 15:00 uur, met daarbij het verzoek om voor 14 oktober 2020 telefonisch of via e-mail kenbaar te maken welke datum en tijdstip de voorkeur heeft.
2.4.
De Heffingsambtenaar heeft op 13 oktober 2020 en 27 oktober 2020 telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van belanghebbende en zijn voicemail ingesproken met het verzoek contact op te nemen om het hoorgesprek in te plannen.
2.5.
Bij brief van 3 november 2020 is belanghebbende nogmaals verzocht contact op te nemen om een afspraak voor een hoorgesprek te maken.
2.6.
De Heffingsambtenaar heeft geen reactie ontvangen op voornoemde brieven en voicemailberichten en heeft, zonder belanghebbende te horen, met dagtekening 24 november 2020 uitspraak op bezwaar gedaan.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3.1 Op grond van artikel 7:2 Awb dient verweerder eiser in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Verweerder heeft eiser op 24 september 2020 schriftelijk een tweetal data met tijdstippen voorgesteld om eiser te horen en hij heeft eiser daarbij verzocht om voor 14 oktober 2020 door te geven welke datum en tijdstip zijn voorkeur heeft. Toen een reactie daarop uitbleef heeft een medewerker van verweerder op 27 oktober 2020 de voicemail van de gemachtigde van eiser ingesproken. Toen ook daar niet op werd gereageerd heeft verweerder de gemachtigde van eiser op 3 november 2020 in onder meer deze procedure een brief gestuurd waarin hem is bericht dat er tot op dat moment nog niets van hem is vernomen en dat wordt verzocht om binnen twee weken contact op te nemen om een afspraak te maken. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd, dat verweerder gemachtigde heeft uitgenodigd om eventueel per mail te reageren.
3.2.
Eiser erkent de brief van 24 september 2020 te hebben ontvangen en daarop niet te hebben gereageerd. Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat andere brieven dan die van 24 september 2020 hem niet bekend waren en dat hij een voicemailbericht niet kon achterhalen. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting uitdrukkelijk ontkend enige andere verzoek of mededeling over de hoorzitting dan de brief van 24 september 2020 te hebben ontvangen. Hij heeft ter zitting bevestigd niet te zijn ingegaan op het aanbod om via de e-mail contact met verweerder op te nemen. Hij moest daartoe inloggen in het systeem van verweerder en wel op zaaksniveau en hij is van mening, dat dat niet van hem kan worden gevergd.
3.3.
Vaststaat dat eiser de brief van 24 september 2020 heeft ontvangen en dat eiser daarop niet heeft gereageerd. In de brief van 3 november 2020 staat vermeld dat bij het uitblijven van een reactie een uitspraak op bezwaar zal volgen zonder te horen. Het lag dan ook op de weg van eiser om contact op te nemen met verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hierboven beschreven brieven en het inspreken van de voicemail voldoende pogingen heeft ondernomen om tegemoet te komen aan het verzoek van eiser om te worden gehoord. Verweerder kon dan ook uit de omstandigheid dat geen reactie werd ontvangen afleiden dat eiser afstand deed van zijn recht om te worden gehoord.
Dat de gemachtigde van eiser de voicemail en de brief van 3 november 2020 niet meer kan achterhalen, komt voor zijn rekening en risico. De enkele betwisting van de ontvangst van brieven en voicemailberichten ter zitting is onvoldoende om dat risico te verleggen. Verweerder heeft zijn visie op het uitnodigen voor een zitting in bezwaar gegeven in de beslissing op bezwaar van 24 november 2020. De eerst ter zitting door eiser naar voren gebrachte stelling dat hij de voicemail-berichten en de brief van 3 november 2020 niet heeft ontvangen acht de rechtbank dan ook tardief. Verder kan het eiser ook aangerekend worden dat hij geen gebruik maakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om op zaaksniveau bij verweerder in te loggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor gegrondverklaring van het beroep of terugverwijzing van de zaak.
4. Eiser heeft in zijn beroepschrift en op de zitting geen gronden aangevoerd ten aanzien van de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag behoeft daarom geen inhoudelijke beoordeling.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden door uitspraak te doen op het bezwaar zonder belanghebbende te hebben gehoord.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot terugwijzing naar de Heffingsambtenaar. Voorts concludeert belanghebbende tot vergoeding van de proceskosten en de griffierechten en tot vergoeding van wettelijke rente over deze bedragen, indien deze niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak zijn betaald.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar niet gehoord en mocht uit het feit dat een reactie is uitgebleven op de door de Heffingsambtenaar verzonden brieven of de voicemailberichten, waarin de gemachtigde werd uitgenodigd (voor het maken van een afspraak) voor een hoorgesprek, niet daarvan afzien, aldus belanghebbende. Daarbij betwist de gemachtigde de brief van 3 november 2020 te hebben ontvangen en stelt hij niet bekend te zijn met de voicemailberichten.
5.2.
De Heffingsambtenaar stelt zich daarentegen op het standpunt dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien belanghebbende voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar meermaals in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, maar hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
5.3.
Vast staat dat de Heffingsambtenaar belanghebbende bij brief van 24 september 2020 heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek onder vermelding van twee concrete data met tijdstip en het telefoonnummer waarop de Heffingsambtenaar bereikbaar is. De gemachtigde heeft deze brief ontvangen en heeft zonder opgaaf van redenen niet op de uitnodiging gereageerd. Verder acht het Hof aannemelijk, gelet op de vastlegging in het elektronisch dossier, dat de Heffingsambtenaar op 13 en 27 oktober 2020 voicemailberichten heeft achtergelaten bij de gemachtigde met het verzoek om de voorkeursdatum en het tijdstip aan te geven voor het hoorgesprek. Dat de gemachtigde deze voicemailberichten niet meer kan achterhalen, komt voor risico van belanghebbende, temeer nu de gemachtigde in het bezwaarschrift expliciet heeft aangegeven op welk telefoonnummer hij bereikbaar was. Gelet op voornoemde omstandigheden waaruit volgt dat belanghebbende expliciet is uitgenodigd voor een hoorgesprek onder vermelding van datum en tijdstip en belanghebbende niet op deze uitnodiging is ingegaan en evenmin op de hierop volgende pogingen van de Heffingsambtenaar om duidelijkheid te krijgen over de aanwezigheid van de gemachtigde bij het voorgestelde hoorgesprek, kan de Heffingsambtenaar niet worden tegengeworpen dat hij belanghebbende niet heeft gehoord (vgl. HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:81, BNB 2015/55). De Heffingsambtenaar heeft voldoende inspanningen verricht om een hoorgesprek met (de gemachtigde van) belanghebbende te laten plaatsvinden. Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar tijdens de bezwaarfase mocht afzien van het horen van belanghebbende. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht.
5.4.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 19 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.