ECLI:NL:GHDHA:2023:1394

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
2200144021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en vernieling door ex-partner met mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn ex-vrouw en vernieling. De feiten vonden plaats op 2 mei 2019 in Vlaardingen, waar de verdachte zijn ex-vrouw meermalen met een mes in haar gezicht, handen en rug stak. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf en ter beschikkingstelling. In hoger beroep heeft het hof de jongste deskundigenadviezen overgenomen en vastgesteld dat er geen sprake was van een ziekelijke stoornis, waardoor tbs niet aan de orde was. Het hof legde een gevangenisstraf van 8 jaar op en een contactverbod van 5 jaar met de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft ernstige verwondingen opgelopen, en de impact van het geweld heeft ook psychische gevolgen gehad voor haar kinderen, die getuige waren van de aanval. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001440-21
Parketnummer: 10-105601-19
Datum uitspraak: 19 juni 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 mei 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest. Daarnaast is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Voorts is aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren opgelegde, inhoudende een contactverbod met [benadeelde partij 1], welke dadelijk uitvoerbaar is bevolen. Daarnaast zijn beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 mei 2019 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven (met kracht),
- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken/gesneden in het gezicht en/of de handen en/of de rug en/of de nek althans het lichaam van die [benadeelde partij 1] en/of
- heeft geschopt/getrapt tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] (waardoor die [benadeelde partij 1] van de trap viel), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 mei 2019 te Vlaardingen aan een persoon, genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende (zichtbare en/of ontsierende) littekens/verminking(en) in diens gezicht en/of aan diens rug, althans diens lichaam, heeft toegebracht en verwonding(en) aan de hand(en) van de [benadeelde partij 1] heeft toegebracht met ten gevolge daarvan (blijvend) functieverlies van diens hand(en), doordat hij, verdachte, met dat opzet die [benadeelde partij 1] (met kracht) een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of handen en/of de rug en/of de nek, althans het lichaam van de [benadeelde partij 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of [benadeelde partij 1] tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt (waardoor die [benadeelde partij 1] van de trap viel);
2.
hij op of omstreeks 2 mei 2019 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk (de ruit van) de achterdeur/keukendeur van een woning gelegen aan [adres], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de opgelegde straf en de beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partijen, dat het vonnis in zoverre wordt vernietigd, en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast wordt gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld waarbij zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal oplegging van een contactverbod met [benadeelde partij 1] gevorderd voor de duur van 5 jaren, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen zoals gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging.
Vrijspraak onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de raadslieden van de verdachte is het hof van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, de onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het hof zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks2 mei 2019 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven
(met kracht
),
- meermalen met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,heeft gestoken/gesneden in het gezicht en
/ofde handen en
/ofde rug
en/of de nek althans het lichaamvan die [benadeelde partij 1] en
/of
- heeft geschopt/getrapt tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1]
(waardoor die [benadeelde partij 1] van de trap viel
), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks2 mei 2019 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk
(de ruit van
)de achterdeur/keukendeur van een woning gelegen aan [adres],
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten en de gevolgen daarvan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn ex-vrouw en aan vernieling. De feiten vonden plaats in de woning van het slachtoffer, waarbij ook haar jonge kinderen aanwezig waren. De verdachte is via de tuin de woning van het slachtoffer binnengedrongen door een steen door de ruit van de achterdeur te gooien. Nadat hij de woning had betreden is hij meteen naar boven naar de slaapkamer van het slachtoffer gegaan. Toen het slachtoffer de verdachte de trap op zag komen lopen heeft zij nog (tevergeefs) geprobeerd de deur te barricaderen, waarna de verdachte de deur openduwde en het slachtoffer opzettelijk meermalen met een mes in haar gezicht, handen en rug heeft gestoken en gesneden. Het slachtoffer, inmiddels ernstig bloedend verwond, wist de slaapkamer te ontvluchten en kreeg vervolgens een trap van de verdachte in haar rug waardoor zij van de trap viel. Daarop kon zij de woning ontvluchten.
Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen en heeft blijvende littekens in haar gelaat overgehouden aan het door de verdachte gepleegde geweld. Het letsel was bovendien van dusdanige aard dat het onbehandeld een dodelijke afloop had kunnen hebben. Het is te danken aan directe hulp van de dochter van het slachtoffer en een buurvrouw en het snelle optreden van gealarmeerde hulpdiensten dat een fatale afloop is voorkomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van haar spreekrecht en heeft zij indringend beschreven hoe zij telkens als zij in de spiegel kijkt wordt herinnerd aan de gebeurtenissen en de pijn die zij heeft gevoeld. Zij kan haar hand nog nauwelijks gebruiken en ervaart dagelijks ongemakken en beperkingen in haar handelen.
De zeer grove inbreuk die de verdachte op het lichaam en de persoon van het slachtoffer heeft gemaakt is evident. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte ook psychisch een grote impact gehad op zowel het slachtoffer als haar kinderen. Alle drie de kinderen zijn ooggetuige geweest van de gewelddadige gebeurtenis waarbij zij zagen hoe hij -als hun vader- zo veel excessief geweld pleegde jegens hun moeder en dat hij daarbij een mes gebruikte. Dat heeft hen, zoals ook blijkt uit de toelichting op de namens de kinderen ingediende vorderingen tot schadevergoeding, groot leed toegebracht. Alle drie de kinderen hebben als gevolg hiervan een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS) opgelopen en EMDR-therapie (traumatherapie) gevolgd.
Een ernstig geweldsdelict als het onderhavige leidt bovendien vaak tot bredere onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving als geheel en de onverwachte getuigen daarvan.
Persoon van de verdachte
Strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2023 waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het geruime tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Nu deze veroordelingen dateren van meer dan 15 jaren geleden, zal het hof het strafblad niet ten nadele van de verdachte laten meewegen bij de strafoplegging.
Is de maatregel van terbeschikkingstelling aangewezen?
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aansluiting gezocht bij het geïntegreerde pro Justitia psychologisch en psychiatrisch onderzoek van deskundigen S.J. Roza en T. ’t Hoen, daterend uit de eerste aanleg, en zich op het standpunt gesteld dat, het oordeel van deze deskundigen volgend, bij de verdachte een stoornis aanwezig is, dat die stoornis ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde en dat daarom aan hem een ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
In de periode van juli 2019 tot december 2022 is veelvuldig en uiteenlopend gerapporteerd over de verdachte. Het hof heeft onder meer kennisgenomen van de rapportages van deskundigen psychiater J. van der Meer, psycholoog J.P.M. van der Leeuw, psycholoog B. van Giessen, psychiater C.J. Kerssens, psycholoog T. ’t Hoen, psychiater S.J. Roza, psycholoog J.M. Oudejans, psychiater J.M.J.F. Offermans en reclasseringsmedewerkers Y. Hoogstraten en G. Soeurt.
Het hof constateert dat voornoemde rapporteurs op verschillende momenten in de genoemde periode en op verschillende gronden komen tot andersluidende conclusies, waarbij door de rapporteurs soms (uiteenlopende) stoornissen zijn vastgesteld en soms een vaststelling van een stoornis uitbleef. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de laatstgenoemde vier gedragsdeskundigen en de laatstgenoemde reclasseringsmedewerker gehoord waar de diverse conclusies zijn bevestigd en bovendien door hen nader is toegelicht en geadstrueerd op welke wijze de deskundigen tot hun conclusies zijn gekomen.
In de psychiatrische rapportage pro Justitia van Offermans van 15 oktober 2022 wordt door deze deskundige het uiteenlopen van de eerder uitgebrachte adviezen geduid. Daarbij heeft hij er onder meer nadrukkelijk op gewezen dat de verstreken tijd invloed kan hebben op de waarnemingen. Kort na een incident kan de hectiek van dat moment en het verblijf in detentie meewegen in de beoordeling van de stemming en de stoornissen daarin. Op een veel later moment kan dat weer anders zijn. Gelet op het verloop van tijd komt de rapporteur thans niet meer tot een (stemmings)stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rapporteur heeft dit op zitting nader toegelicht en uitdrukkelijk bevestigd. Op basis van zijn eigen onderzoek constateert hij dat wel enige aanwijzingen naar voren komen voor narcistische kenmerken, evenals vermijdende kenmerken, maar dat beslist niet wordt voldaan aan de criteria voor een persoonlijkheids
stoornis. Daarenboven kan niet worden gesteld dat de verdachte op alle of vrijwel alle levensterreinen heeft gedisfunctioneerd. De rapporteur concludeert dan ook dat sprake is van volledige toerekeningsvatbaarheid, van een zeer gering recidivegevaar en van geen enkele noodzaak tot behandeling in een strafrechtelijk kader.
Ook rapporteur Oudejans concludeert in de psychologische rapportage pro Justitia van 10 augustus 2022 dat de verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het hof neemt de conclusies van deze twee laatstgenoemde deskundigen over en maakt deze tot de zijne. De nader onderbouwde conclusies van deze twee deskundigen zijn overtuigend en vinden bevestiging in de eigen onderzoeken van de rapporteurs, de zeer uitgebreide milieurapportage van het Pieter Baan Centrum over de verdachte, en de justitiële documentatie van de verdachte. Het vormt bovendien de jongste gedragskundige rapportages over de verdachte.
Nu het hof de conclusies van Offermans en Oudejans volgt en daarmee vaststelt dat bij de verdachte geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig is en dat daarvan ook geen sprake was tijdens het plegen van het feit, ontbreekt een voorwaarde die artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht stelt. Daardoor is het opleggen van een tbs-maatregel niet aan de orde.
Oordeel van het hof
Gelet op de ernst van de feiten, zoals het hof die hiervoor kort heeft beschreven, in het bijzonder de poging tot doodslag, is het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enig passende beslissing.
Het hof zal, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, de verdachte voorts een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende een contactverbod met [benadeelde partij 1] – het slachtoffer -, opleggen ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten.
Het feit heeft zich afgespeeld in de huiselijke en vooral relationele sfeer. Er was sprake van een onveilige relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte had aangegeven nog steeds contact te willen met zijn kinderen, maar het slachtoffer leek hier niet voor open te staan; dit is eveneens de aanleiding tot de geweldsuitbarsting geweest.
Het hof neemt mede in overweging dat het feit is voorafgegaan door het versturen van meerdere berichten van bedreigende en gewelddadige aard van de verdachte aan het slachtoffer. Tot slot heeft de verdachte ook na het feit het slachtoffer nog benaderd en haar verzocht om de aangifte in te trekken.
Bovengenoemde omstandigheden maken dat het hof bevreesd is dat de verdachte via het slachtoffer in contact zal trachten te komen met zijn minderjarige kinderen en zich daardoor opnieuw belastend en potentieel gewelddadig zal gedragen jegens het slachtoffer. Het hof ziet daarom aanleiding de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel te bevelen.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden lange duur een passende en geboden reactie vormt en dat daarnaast de genoemde vrijheidsbeperkende maatregel behoort te worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen tot schadevergoeding

Benadeelde partij [benadeelde partij 1]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 28.551,24.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman heeft bepleit dat vordering voor wat betreft de materiële schade afgewezen dient te worden en ten aanzien van de immateriële schade gematigd dient te worden.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 4.306,01 aan materiële schade is geleden, bestaande uit verhuiskosten welke het hof naar redelijkheid schat op € 4.000,- en uit medicijnenkosten ter hoogte van € 306,01. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – voor volledige toewijzing, te weten een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 24.306,01 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].

Benadeelde partij [benadeelde partij 2]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde – bestaande uit shockschade – tot een bedrag van € 10.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Vergoeding van immateriële schade zoals bedoeld in artikel 6:106, onderdeel b(3) van het Burgerlijk Wetboek kan plaatsvinden als door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van strafbare feiten, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Voor vergoeding van immateriële schade als deze is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Bij de benadeelde partij is PTSS vastgesteld, doordat hij getuige is geweest van de gewelddadige uitbarsting van zijn vader jegens zijn moeder. Het hof is derhalve van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 7.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].

Benadeelde partij [benadeelde partij 3]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde – bestaande uit shockschade -, tot een bedrag van € 10.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Vergoeding van immateriële schade zoals bedoeld in artikel 6:106, onderdeel b(3) van het Burgerlijk Wetboek kan plaatsvinden als door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van strafbare feiten, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Voor vergoeding van immateriële schade als deze is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Bij de benadeelde partij PTSS vastgesteld, doordat zij getuige is geweest van de gewelddadige uitbarsting van haar vader jegens haar moeder. Het hof is derhalve van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].

Benadeelde partij [benadeelde partij 4]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.000,00.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft in hoger beroep een hoger bedrag gevorderd. Zij heeft eveneens een bedrag van € 81,89 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit het opvragen van het medische dossier van de benadeelde partij.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep niet een hoger bedrag vorderen dan in eerste aanleg is gevorderd. Het hof zal de benadeelde partij voor de in hoger beroep gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoeding van immateriële schade zoals bedoeld in artikel 6:106, onderdeel b(3) van het Burgerlijk Wetboek kan plaatsvinden als door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van strafbare feiten, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Voor vergoeding van immateriële schade als deze is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Bij de benadeelde partij PTSS vastgesteld, doordat hij getuige is geweest van de gewelddadige uitbarsting van zijn vader jegens zijn moeder. Het hof is derhalve van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij heeft het hof verzocht om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag op te leggen dan het bedrag dat van de vordering van de benadeelde partij kon worden toegewezen, aangezien de materiële schade die voor het eerst in hoger beroep is gevorderd op grond van artikel 421 Sv niet kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 81,89 aan materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Derhalve zal het hof de schadevergoedingsmaatregel ambtshalve verhogen met voornoemd bedrag.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.581,89 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Wijst toede vordering tot
schadevergoedingvan de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.306,01 (vierentwintigduizend driehonderdzes euro en één cent) bestaande uit € 4.306,01 (vierduizend driehonderdzes euro en één cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.306,01 (vierentwintigduizend driehonderdzes euro en één cent) bestaande uit € 4.306,01 (vierduizend driehonderdzes euro en één cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 156 (honderdzesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 mei 2019.
Wijst toede vordering tot
schadevergoedingvan de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 mei 2019.
Wijst toede vordering tot
schadevergoedingvan de
benadeelde partij [benadeelde partij 3]ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 mei 2019.
Wijst toede vordering tot
schadevergoedingvan de
benadeelde partij [benadeelde partij 4]ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.581,89 (zevenduizend vijfhonderdeenentachtig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 81,89 (eenentachtig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 mei 2023 en van de immateriële schade op 2 mei 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. H. Steenhuis, in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 juni 2023.
Mr. A.S.I. van Delden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.