ECLI:NL:GHDHA:2023:1390

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.298.799/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van wilsbekwaamheid bij testamenten en de rol van de notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wilsbekwaamheid van de erflaatster bij het opstellen van haar testamenten. Appellante, in haar hoedanigheid van executeur en erfgenaam, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had in eerdere uitspraken vastgesteld dat de erflaatster, die leed aan dementie, niet wilsbekwaam was op de momenten dat zij haar testamenten ondertekende. Het hof heeft de rol van de notaris in de beoordeling van wilsbekwaamheid belicht en benadrukt dat de notaris moet kunnen vaststellen of de testateur de rechtshandeling kan overzien. Het hof oordeelt dat de notaris niet gebonden is aan een specifiek stappenplan, maar dat hij of zij de wilsbekwaamheid moet beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden van het geval. De deskundigenrapporten die zijn ingediend door zowel de rechtbank als de partijdeskundige zijn cruciaal voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid. Het hof heeft besloten om de eerder benoemde deskundige opnieuw te benoemen om te reageren op de bevindingen van de partijdeskundige. De uitspraak benadrukt de complexiteit van wilsbekwaamheid in het kader van testamentaire beschikkingen en de verantwoordelijkheden van de notaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team familie
Zaaknummer : 200.298.799/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/547799/ HA ZA 18-356

Arrest 7 februari 2023

Inzake
[appellante] in haar hoedanigheid van executeur en van erfgenaam,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna ook te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 1,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 2,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn.

Het verloop van het geding in hoger beroep

Op 6 augustus 2021 is appellante in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2018, 1 mei 2019, 8 april 2020, 12 augustus 2020 en 12 mei 2021 tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde sub 1 als eiseres gewezen.
Bij memorie van grieven heeft appellante 11 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven weersproken en hebben zij incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van 7 grieven.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft appellante de incidentele grieven weersproken.
Op 4 november 2022 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Appellante werd bijgestaan door haar advocaat en geïntimeerden werden eveneens bijgestaan door hun advocaat.
Ter rolzitting van 13 december 2022 heeft appellante nog stukken in het geding gebracht, te weten de door partijen op 22 november 2022 genomen aktes, en wel:
- een akte overleggen producties van appellante met als bijlage het testament van 25 augustus 2012 en het testament van 17 juni 2013;
- een akte overleggen producties geïntimeerden met als bijlage het testament van 25 juni 2004.

De beoordeling van het hoger beroep

1. Appellante en geïntimeerde sub 1 zijn de dochters van mevrouw [erflaatster] , geboren op [geboortedatum] 1920 en overleden op [overlijdensdatum] 2017 (hierna: erflaatster).
Bij testament van 25 juni 2004 heeft erflaatster haar dochters en geïntimeerde sub 2 (de dochter van geïntimeerde sub 1) tot enig erfgenaam benoemd. Bij dit testament is geïntimeerde sub 2 tevens benoemd tot executeur.
Erflaatster heeft het testament van 25 juni 2004 bij testament van 25 augustus 2012 herroepen en hierbij geïntimeerde sub 1 en haar afstammelingen onterfd en appellante tot enig erfgenaam benoemd. Voorts heeft erflaatster aan appellante een allesomvattende volmacht gegeven om haar belangen te behartigen. Laatstgenoemd testament is door erflaatster herroepen bij testament van 17 juni 2013. Bij dit testament is geïntimeerde sub 1 (alsmede haar afstammelingen) onterfd en is bepaald dat geïntimeerde sub 1 giften in de nalatenschap dient in te brengen. Voorts is appellante door erflaatster benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
Vonnis 12 mei 2021
1. In het vonnis van 12 mei 2021 heeft de rechtbank in haar dictum bepaald:
3.1.
vernietigt
- de op 24 juli 2012 door [erflaatster]
(erflaatster)getekende kostenopstelling;
- de op 25 augustus 2012 gegeven volmacht;
- de op 17 juni 2013 en 25 augustus 2012 opgemaakte testamenten van [erflaatster]
(erflaatster).
3.2
verklaart voor recht dat [appellante]
(appellante)een bedrag van € 59.722,50 in de nalatenschap dient in te brengen;
3.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt, en met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellante]
(appellante)tot betaling van € 1.500,- aan [geïntimeerde 1]
(geïtimeerde sub 1)vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen vanaf dit vonnis;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
De vordering van appellante
2. Door appellante wordt gevorderd:
te horen eis doen en concluderen op vorenstaande gronden dat het hof behage om de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, op 8 augustus 2018, 1 mei 2019, 8 april 2020, 12 augustus 2020 en 12 mei 2021 tussen appellante als gedaagde en geïntimeerden als eiseressen te vernietigen,
en, opnieuw rechtdoende, op grond van de geldigheid van het testament van moeder van 17 juni 2013 de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] alsnog beide worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De vordering van geïntimeerden
3. Geïntimeerden vorderen in conclusie in appel:
tot afwijzing van de vorderingen/grieven van [appellante] althans haar niet-ontvankelijk te verklaren en met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
In conclusie in incidenteel appel vorderen geïntimeerden:
dat het hof moge behage, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2020 te vernietigen en opnieuw rechtdoende [appellante] te veroordelen om in de nalatenschap van erflaatster € 164.412,50 in te brengen althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag en [appellante] te veroordelen om 50% van de kosten van de schriftkundige te betalen en met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide procedures.
Grieven
4. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk.
5. De kern van de bezwaren van appellante tegen de vonnissen van de rechtbank is, dat zij van mening is dat erflaatster wel haar wil kon bepalen bij het passeren van de testamenten van erflaatster op 17 juni 2013 en 25 augustus 2012 en bij het ondertekenen van de kostenopstelling op 24 juli 2012. Ter onderbouwing van haar bezwaren heeft appellante een brief van Prof. dr. [professor] van 29 juli 2021 in het geding gebracht. De conclusie van prof. dr. [professor] is, dat de conclusie van de door de rechtbank benoemde deskundige drs. [deskundige 1] , klinisch geriater, onvoldoende is om te oordelen dat erflaatster op het moment van het passeren van de testamenten van 25 augustus 2012 en 17 juni 2013 wilsonbekwaam was en zij niet heeft kunnen begrijpen wat zij ondertekende.
6. Appellante heeft onder meer aangevoerd:
De beslissing van de rechtbank om maar meteen een deskundige te noemen is wel erg gemakkelijk, als gevolg daarvan is de wilsbekwaamheid van erflaatster in het geheel niet besproken.
Nu de deskundige erflaatster niet had onderzocht was het de deskundige niet toegestaan om uitspraken te doen over de gezondheidstoestand van erflaatster. Het deskundigenrapport had terzijde dienen te worden gelegd.
De deskundige was vooringenomen.
De diagnose van dementie, waarover de deskundige schrijft, is niet gesteld. En de opmerking dat erflaatster al in 2010 onvoldoende in staat was om besluiten te onthouden, op waarde te schatten en de consequenties te overzien, wordt toch blijkbaar gebaseerd op die diagnose en het voortschrijden van de ernst door de jaren heen.
Bij het passeren van een testament is bij uitstek de notaris de aangewezen persoon die beoordeelt of de betrokkene zijn wil kan bepalen.
In randnummer 72 van haar memorie van grieven gaat appellante nader in op de second opinion van prof. dr. [professor] . In de visie van prof. dr. [professor] is het rapport van de deskundige drs. [deskundige 2] , geriater, volstrekt onvoldoende onderbouwd.
7. Door geïntimeerden is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerden is onder meer aangevoerd:
Erflaatster was gezien haar geestesgesteldheid zeer eenvoudig te manipuleren en niet meer in staat vrijelijk haar wil te bepalen.
Het is voor geïntimeerden onbegrijpelijk dat notaris [notaris] en zijn rechtsvoorganger beiden niet het stappenplan wilsbekwaamheid in acht genomen hebben. Het testament dat erflaatster wilde redigeren week drastisch af van haar voorlaatste testament.
Hetgeen prof. dr. [professor] heeft gesteld wordt door geïntimeerden betwist. De door de rechtbank benoemde medische deskundige heeft toegang gekregen tot het volledige medisch dossier van erflaatster en heeft tevens behandelaars van erflaatster in de periode 2010/2013 gesproken om tot haar conclusie te komen dat erflaatster ten tijde van het opstellen van haar testament wilsonbekwaam was.
De door de rechtbank benoemde deskundige stelt onder het kopje resultaten: “de sociaal geriater drs. [deskundige 3] is overtuigd dat er in 2010 sprake is van subcorticale dementie.’” Tevens stelt drs. [deskundige 3] dat erflaatster reeds in 2010 niet de consequenties meer kon overzien van genomen besluiten zoals de verkoop van haar woning. Onder het kopje beloop 2003-2012 heeft de door de rechtbank benoemde deskundige het medisch verloop aangegeven met betrekking tot de geestesgesteldheid van erflaatster. Zo stelt de door de rechtbank benoemde deskundige dat vanaf mei 2010 er progressieve geheugenklachten en woordproblemen opvallend zijn. In randnummer 14 van hun memorie van grieven stellen geïntimeerden dat de door de rechtbank benoemde deskundige zeer stellig is. Zij kunnen niet anders concluderen dan dat erflaatster ten tijde van het opstellen van de testamenten op 25 augustus 2012 en 17 juni 2013 leed aan een geestelijke stoornis.
8. Het hof overweegt als volgt. De rechter kan op basis van artikel 194 Rv een deskundige benoemen, de rechter mag dit ook ambtshalve doen. Gezien de onderhavige problematiek, het beoordelen of erflaatster gezien haar geestestoestand in staat was haar wil te bepalen, is de rechtbank op goede gronden overgegaan tot het benoemen van een deskundige. Ook met betrekking tot het onderzoek naar de echtheid van de handtekening van erflaatster stond het de rechtbank vrij om een deskundige te benoemen en het hof is wederom van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing is gekomen.
9. De vraagstelling aan de deskundige drs. [deskundige 1] , klinisch geriater, is helder. De onderzoeksvragen waren:
Leed erflaatster op 17 juni 2013 en 25 augustus 2012 aan een geestelijke stoornis?
Kunt u inschatten of zij in staat was de testamenten, die zij op die dagen tekende, te begrijpen?
Was erflaatster op 24 juli 2012 in staat om de inhoud van de verklaring van 24 juli 2012 te begrijpen?
Zijn er nog opmerkingen die u voor de beoordeling van deze zaak van belang acht?
10. De deskundige heeft op 8 september 2019 haar deskundigenbericht uitgebracht. In het rapport heeft zij de onderzoeksvragen beantwoord. Uit haar rapport volgt eveneens welke methodiek zij heeft gehanteerd en welke bronnen zij heeft geraadpleegd. Uit haar rapportage volgt onder meer:
De Parnassiagroep heeft het volledige medische dossier van erflaatster aan de deskundige gestuurd met betrekking tot de periode 2003 tot en met 2012.
Erflaatster leed sinds 2010 aan een chronische geestelijke stoornis die te kaderen valt in een vasculaire dementie. Erflaatster was sindsdien wilsonbekwaam om haar zakelijke activiteiten te behartigen.
In de correspondentie naar de huisarts volgt een bericht op 9 februari 2012 en wordt het traject GGZ-divisie ouderen beëindigd. Hierin wordt de diagnose dementie nogmaals aangegeven.
Samen met de gegevens van de huisbezoeken en MRI-hersenen is de diagnose vasculaire dementie met depressieve kenmerken terecht gesteld.
Het is uit onderzoek gebleken dat dementerende ouderen veel slechter zijn in het herkennen van misleiding. De mate van beïnvloedbaarheid bij kwetsbare ouderen en de vatbaarheid voor misleiding is hoger als mensen in een afhankelijkheidspositie zitten.
11. De deskundige geeft op blz. 13 van haar deskundigenbericht haar beoordeling. Met betrekking tot de testamenten is de conclusie onder 2 relevant: “Gezien de beoordeling van haar behandelaren [behandelaar 1] , sociaal geriater en [behandelaar 2] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige was Mw. [erflaatster] reeds in 2010 onvoldoende in staat om haar besluiten die al of niet door derden waren ingegeven te onthouden, op waarde te schatten en de consequenties te overzien. Gezien het proces van dementie in loop der jaren op meerdere cognitieve domeinen verslechterd, is het zeer onwaarschijnlijk dat zij de testamenten begreep dan wel de consequenties van de keuzes kon overzien.” Met betrekking tot de verklaring van 24 juli 2012 komt de deskundige tot eenzelfde oordeel, het hof verwijst naar blz. 13 nummer 3 van het deskundigenbericht.
12. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen heeft appellante een partijdeskundigenbericht in het geding gebracht van prof. dr. [professor] , psychiater. Door de partijdeskundige is expliciet vermeld dat hij niet praktiserend is.
13. Uit het partijdeskundigenbericht volgt dat aan de partijdeskundige de navolgende vraag is voorgelegd: “
Had mevrouw [deskundige 2] als deskundige in haar rapport tot haar oordeel kunnen komen van wilsonbekwaamheid van mevrouw [erflaatster] ?”
14. Aan de partijdeskundige prof. Dr. [professor] zijn door appellante de navolgende stukken beschikbaar gesteld: a) het rapport van mevrouw [deskundige 2] , b) het medisch dossier betreffende mevrouw [mevrouw] , c) een verklaring van de notaris [notaris] .
15. Door de partijdeskundige Prof dr. [professor] wordt in zijn partijdeskundigenbericht onder meer het navolgende naar voren gebracht:
Met andere woorden, door te stellen dat betrokkene op de data in geding, 15 augustus 2012 en 17 juni 2013, aan een chronische depressieve stoornis leed, trekt de geriater [deskundige 2] een conclusie die niet wordt onderbouwd door de beschikbare gegevens uit de behandelde sector, zie blz. 2 onderaan.
De stelling dat betrokkene in 2010 de diagnose subcorticale dementie kreeg, is bovendien ongenuanceerd, zie blz. 3.
Volgens de partijdeskundige is het uiterst onwaarschijnlijk dat betrokkene`s toestand tussen februari 2012 en augustus 2012 zo sterk achteruit zou zijn gegaan, dat zij in slechts enkele maanden wilsonbekwaam zou zijn geworden. In ieder geval onderbouwt geriater [deskundige 2] dit niet, zie blz.3.
Op pagina 10 van haar rapport schrijft de geriater [deskundige 2] dat bij betrokkene terecht de diagnose vasculaire dementie met depressieve kenmerken zou zijn gesteld. De partijdeskundige kan die diagnose in de gegevens van de behandelaars echter nergens terugvinden, zie blz. 3.
In de formele brief over afsluiting van behandeling van 9 februari 2012 is alleen sprake van dementie NAO, dat wil zeggen van een dementiesyndroom zonder enige nadere specificatie, zie blz. 3.
Dit neemt niet weg dat de vondst bij het MRI-onderzoek van uitgebreide leuke araiosis wel aanwezig kunnen zijn voor schade aan bloedvaten in de hersenen. Het zou kunnen gaan om kleine beschadigingen in het deel van de hersenen waar impulsen doorheen worden geleid, zie blz. 3.
Volgens de partijdeskundige ontbreekt iedere grondslag voor de stelling dat betrokkene op 24 juli 2012 geen verklaring zou hebben kunnen begrijpen, zie blz.5.
Op blz. 6 gaat de partijdeskundige in op het stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening. Hij stelt onder meer dat er voor de notaris geen aanleiding was om het stappenplan te volgen. Geen van de factoren is volgens hem voldoende om de suggestie te onderbouwen, dat de notaris destijds ten onrechte zou hebben nagelaten betrokkene ‘s wilsbekwaamheid te onderzoeken, zie blz.7.
16. De slotconclusie van de partijdeskundige op de aan hem voorgelegde vraag door appellante luidt als volgt: “Om redenen die ik hierboven uitgebreid heb toegelicht, meen ik dat de geriater mevr. [deskundige 2] haar conclusie dat betrokkene op de data in geding wilsonbekwaam zou zijn geweest c.q. de testamenten die zij tekende niet had kunnen begrijpen, volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft zich beroepen op mondelinge en schriftelijke verklaringen van behandelaars, maar daarbij heeft zij tal van gegevens die tegen haar conclusie pleiten, eenzijdig buiten beschouwing gelaten. Dat het zeer onwaarschijnlijk zou zijn dat betrokkene de testamenten die zij tekende niet had kunnen begrijpen, wordt in het voorliggende rapport niet adequaat onderbouwd.”
17. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de partijdeskundige contact heeft gehad met de door de rechtbank benoemde deskundige drs. [deskundige 2] en voorts heeft het hof niet kunnen vaststellen dat aan de deskundige drs. [deskundige 2] om een reactie is gevraagd op de bevindingen van de partijdeskundige.
18. De partijdeskundige heeft geen zelfstandig onderzoek verricht naar de door de rechtbank geformuleerde onderzoeksvragen. De partijdeskundige heeft met name commentaar gegeven op het rapport van de deskundige. De partijdeskundige is van mening dat het rapport van de deskundige niet goed is onderbouwd. De partijdeskundige geeft niet aan wat in zijn visie de toestand is geweest van erflaatster op het moment van het passeren van de testamenten en het ondertekenen van de verklaring van 24 juli 2012. De partijdeskundige verklaart niet dat de toestand van erflaatster bij het ondertekenen van de testamenten en de verklaring zodanig was dat zij begreep wat zij ondertekende. In zijn inleiding van zijn deskundigenbericht vermeldt de partijdeskundige niet dat hij de testamenten en de verklaring van appellante heeft gekregen, het hof gaat er dus vanuit dat de partijdeskundige geen kennis heeft genomen van voormelde stukken en dus ook niet uit eigen wetenschap kan beoordelen of erflaatster deze stukken heeft kunnen begrijpen. De partijdeskundige gaat expliciet in op het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening van de KNB.
19. Voor het verrichten van rechtshandelingen is in artikel 3:33 BW opgenomen dat er een op een rechtsgevolg gerichte wil moet zijn die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Uit artikel 3:34 BW volgt dat degene die de rechtshandeling verricht in staat moet zijn tot een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen. Dit is een juridische norm; de beoordeling van het in staat zijn tot een redelijke waardering moet in verband met de te verrichten rechtshandeling worden bezien. In artikel 4:55 lid 3 BW staat voor het testament dat de bekwaamheid moet worden beoordeeld naar het moment waarop de beschikking wordt gemaakt. Of de testateur tot een redelijke waardering van de belangen in staat is, hangt onder meer af van:
1) de aard en de zwaarte van de geestesstoornis;
2) de aard en de ingrijpendheid van de uiterste wilsbeschikking;
3) de aard en de zwaarte van de daarbij betrokken belangen van derden, en
4) het taalgebruik in het testament: is er in het testament sprake van eenvoudig taalgebruik of juridisch jargon?
Bij het beoordelen van de wilsbekwaamheid moet de notaris zich dus onder meer de vraag stellen of de testateur de rechtshandeling van het testament kan overzien. Het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening is op blz. 6 en 7 door de partijdeskundige besproken. Naar het oordeel van het hof is het stappenplan ontwikkeld als handreiking voor het notariaat maar is de notaris niet gebonden aan het stappenplan omdat de notaris ook een andere methodiek voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid kan hanteren. Het stappenplan is een algemeen stappenplan; het is ontwikkeld voor dienstverlening in het algemeen. Er is een verband tussen de wilsbekwaamheid en de aard van de wilsbekwaamheid: voor de ene rechtshandeling kan er wel wilsbekwaamheid aanwezig zijn terwijl dat voor een andere rechtshandeling niet het geval is. Het stappenplan is ontwikkeld voor cliënten van de notaris die een hoge leeftijd hebben bereikt of cliënten met een diagnose (beginnende) dementie, maar ook voor cliënten met een (lichte) verstandelijke beperking of een psychische aandoening. Het is in beginsel aan de notaris om te beoordelen of hij/zij het stappenplan of een andere methode die ondersteunt bij de beoordeling van wilsbekwaamheid, al dan niet volgt, en het is in beginsel de notaris die bepaalt of de betrokkene een rechtshandeling kan verrichten. Het is uiteindelijk aan de rechter voorbehouden om in een voorliggende situatie op basis van alle feiten en omstandigheden te oordelen of de notaris tot de betreffende beoordeling van de wilsbekwaamheid had kunnen komen.
20. Uit het deskundigenbericht van [deskundige 1] volgt dat zij niet alleen het medische dossier heeft bestudeerd maar eveneens het juridische dossier, zie blz. 3 van het deskundigenbericht. De deskundige stelt op blz. 5 van het deskundigenbericht: “De aanleiding van het onderzoek is een twist tussen twee dochters over de erfenis van hun moeder. Beiden dochters [appellante] en [geïntimeerde 1] hadden jarenlang een moeizame verhouding met elkaar. Bij mw. [mevrouw] is in 2010 de diagnose dementie vastgesteld. Zij is op 5 april 2017 overleden. In 2012 en 2013 werden testamenten opgesteld waarbij in het laatste testament dochter [geïntimeerde 1] werd onterfd. In deze context heeft de rechtbank Rotterdam, zaaknummer C/10/547799/ HA ZA 18-356, mij, H [deskundige 2] , als onderzoeksdeskundige gevraagd een aantal vragen te beantwoorden.”
21. Het hof acht het van belang dat het medische onderzoek naar de wilsbekwaamheid ook antwoord geeft op de vraag of de testateur het testament dat hem of haar voor ogen staat, kan maken. De notaris moet uiteindelijk de (juridische) beslissing nemen of een testateur voldoende wilsbekwaam is om een specifiek testament te maken. Onder deze beoordeling valt ook de vraag of de testateur zelfstandig tot zijn of haar wil heeft kunnen komen; zeker bij afhankelijke ouderen moet de notaris er rekening mee houden dat er sprake kan zijn van beïnvloeding waardoor de testateur zich gedwongen voelt om op een bepaalde wijze te testeren. De notaris onderzoekt daarom onder meer in een gesprek met de testateur onder ‘vier-ogen’ er of sprake is van beïnvloeding waardoor niet de eigen wil van de testateur in het testament terecht komt maar die van een of meer derden. In dat kader is het eveneens van belang dat de notaris onderzoekt wie de afspraak met zijn kantoor heeft gemaakt, de betrokkene zelf of een familielid. Als een betrokkene - die aan enige vorm van dementie lijdt – een testament wil maken, brengt die mogelijke beperking niet altijd mee dat die betrokkene niet een eenvoudig testament kan begrijpen en de gevolgen daarvan kan overzien. Naarmate teksten complexer en meer juridisch worden, wordt de geestestoestand van de betrokkene steeds belangrijker. Kan de betrokkene gezien zijn medische en psychologische toestand de tekst begrijpen en de gevolgen overzien? Het testament waarbij een kind wordt onterfd is een belangrijke gebeurtenis, kan de testateur dat gevolg overzien? Als een onterfde erfgenaam zijn/haar schenkingen moet inbrengen is dit eveneens een belangrijke gebeurtenis en kan de testateur die gevolgen overzien? Het hof acht het derhalve relevant dat de deskundige de aan haar gestelde vragen geplaatst heeft in de context van het door de testateur gewenste testament.
22. Het beoordelen van het bewijs – waaronder dus een deskundigenbericht en een partijdeskundigenbericht – is voorbehouden aan de feitenrechter. Het is de taak van de rechter om aan partijen inzichtelijk te maken waarom hij het ene bewijsmiddel zwaarder vindt wegen dan het andere. Gezien de belangen van alle betrokkenen acht het hof het relevant dat de bevindingen van prof. dr. [professor] , zoals vastgelegd in zijn brief van 29 juli 2021 aan mr. J. Dongelmans, worden voorgehouden aan de deskundige drs. [deskundige 1] en of de bevindingen van prof. dr. [professor] aanleiding vormen voor deskundige drs. [deskundige 1] om op haar bevindingen zoals vermeld in haar deskundigenbericht terug te komen of deze aan te passen.
23. Het hof is voornemens om drs. [deskundige 1] wederom tot deskundige te benoemen en haar in de gelegenheid te stellen om te reageren op het partijdeskundigenbericht van prof dr. [professor] . Partijen dienen zich bij akte uit te laten of zij zich kunnen vinden in de herbenoeming van drs. [deskundige 1] tot deskundige om te kunnen reageren op het partijdeskundigenbericht van prof. dr. [professor] . De kosten van de deskundige drs. [deskundige 1] dienen voorlopig gezamenlijk door partijen te worden gedragen. Nadat drs. [deskundige 1] haar reactie heeft gegeven worden partijen in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

Overige grieven en incidenteel appel

24. Om proceseconomische redenen wenst het hof eerst een oordeel te vormen inzake het deskundigenbericht en het partijdeskundigenbericht. Daarna zal het hof een oordeel geven over alle overige grieven die het hof nu nog niet heeft besproken.

Beslissing

Het hof, alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat partijen zich binnen 4 weken na datum van dit arrest bij akte uitlaten of zij zich kunnen vinden in de herbenoeming van drs. [deskundige 1] tot deskundige om te kunnen reageren op het partijdeskundigenbericht van prof. Dr. [professor] en of er voor haar aanleiding is op haar bevindingen terug te komen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius- van Hees en L.A.G.M. van der Geld en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van 7 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.