In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 september 2019. De betrokkene was eerder veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de uitvoer van drugs, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank had daarnaast vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de betrokkene had verkregen uit zijn criminele activiteiten, € 38.324,86 bedroeg. Dit bedrag werd aan de betrokkene opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van het openbaar ministerie in overweging heeft genomen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd. Het hof heeft echter besloten het vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen, waarbij het de betrokkene opnieuw heeft veroordeeld tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden, maar oordeelt dat de betrokkene voldoende is gecompenseerd door de matiging van de straf in de hoofdzaak. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de betrokkene om het bedrag van € 38.324,86 aan de Staat te betalen, gebaseerd op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen op basis van de ontnemingsrapportage en de bewijsvoering die tijdens de zittingen is gepresenteerd.