ECLI:NL:GHDHA:2023:1346

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
2200454919PO
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor betrokkenheid bij de uitvoer van drugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 september 2019. De betrokkene was eerder veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de uitvoer van drugs, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank had daarnaast vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de betrokkene had verkregen uit zijn criminele activiteiten, € 38.324,86 bedroeg. Dit bedrag werd aan de betrokkene opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat.

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van het openbaar ministerie in overweging heeft genomen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd. Het hof heeft echter besloten het vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen, waarbij het de betrokkene opnieuw heeft veroordeeld tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden, maar oordeelt dat de betrokkene voldoende is gecompenseerd door de matiging van de straf in de hoofdzaak. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de betrokkene om het bedrag van € 38.324,86 aan de Staat te betalen, gebaseerd op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen op basis van de ontnemingsrapportage en de bewijsvoering die tijdens de zittingen is gepresenteerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004549-19 PO
Parketnummer: 09-827294-15
Datum uitspraak: 27 juni 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 september 2019 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1974,
postadres: [adres].
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 27 juni 2023 is de betrokkene ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 en 2 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 17 september 2019 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 38.324,86 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van het openbaar ministerie
De oorspronkelijke vordering van het openbaar ministerie houdt in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 38.324,86 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gepersisteerd bij deze vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel:
  • het arrest van dit hof d.d. 27 juni 2023, gewezen in de strafzaak tegen de betrokkene, alsmede het strafdossier in deze zaak;
  • het `Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e 2e lid Sr' opgemaakt d.d. 28 januari 2016 (de ontnemingsrapportage).
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Berekeningswijze
In het ontnemingsrapport is de systematiek van de eenvoudige kasopstelling gevolgd en toegepast op de bankrekeningen van de betrokkene. Hierbij worden de contante opnamen beschouwd als legale contante inkomsten, die van de contante stortingen (te beschouwen als
feitelijke contante uitgaven) worden afgetrokken. Indien het bedrag aan contante stortingen het bedrag aan contante opnamen overstijgt en geen legale bron voor die contante uitgaven kan worden aangewezen, bestaat daarin in beginsel grond om deze contante uitgaven als wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken.
Beginsaldo
Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat niet bekend is geworden hoeveel contant geld de betrokkene op 1 januari 2014 in zijn bezit had. Uit onderzoek is echter gebleken dat hij op 24 december 2013 via twee money transfers een totaalbedrag van € 4.000,- heeft ontvangen. Dit bedrag is als beginsaldo contant geld genomen. Met de rechtbank gaat het hof uit van het in de ontnemingsrapportage vastgestelde beginsaldo van € 4.000,- aan het begin van de onderzoeksperiode, te weten 1 januari 2014.
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Uit onderzoek is gebleken dat de betrokkene op 24 december 2014 via een money transfer € 2.414,- heeft ontvangen. Uit zijn bankrekeninggegevens is verder gebleken dat de betrokkene in de periode van 1 januari 2014 tot 2 oktober 2015 € 500,- aan contante opnames heeft gedaan. Daarnaast is uit gegevens van de RDW gebleken dat het aannemelijk is dat de betrokkene omstreeks 24 april 2015 een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] heeft verkocht. Een dergelijke auto was in april 2015 € 11.000 waard.
Het totaalbedrag aan legale contante ontvangsten kan daarmee op (€ 2.414,- + € 500,- + € 11.000,-) € 13.914,- worden gesteld.
Eindsaldo contant geld
Op vrijdag 2 oktober 2015 werd bij de betrokkene een contant geldbedrag van € 3.545,95 aangetroffen.
Dit betekent dat voor het doen van uitgaven een bedrag van (€ 4.000,- + € 13.914,- - € 3.545,95) € 14.368,05 beschikbaar was.
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
Uit de bankrekeninggegevens van de betrokkene is gebleken dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot 2 oktober 2015 een totaalbedrag van € 5.057,05 contant heeft gestort.
Op 23 april 2015 heeft de betrokkene een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 2] voor een bedrag van € 14.000,- gekocht.
Uit onderzoek is gebleken dat de betrokkene op 10 november 2014 een bedrag van € 1.000,- heeft gestort op een prepaid card en dat hij op 30 april 2015 een bedrag van € 4.000,- via een money transfer heeft overgemaakt.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat de betrokkene de huur voor zijn woning voor een deel — een totaalbedrag van € 8.988,96 — via GWK travelex heeft voldaan. Ook heeft hij de huur voor zijn woning — een totaalbedrag van € 7.277,90 — voor een deel aan een deurwaarder via GWK travelex voldaan. Er wordt aangenomen dat dit contante betalingen waren.
Nu uit de bankrekeninggegevens van de betrokkene niet is gebleken dat hij deze rekening heeft gebruikt voor de kosten van zijn levensonderhoud, zijn deze kosten over de periode van 1 januari 2014 tot 2 oktober 2015 geschat op € 12.369,-.
De som van voorgaande posten leidt tot een totaalbedrag van (€ 5.057,05 + € 14.000,- + € 1.000,- + € 4.000,- + € 8.988,96 + € 7.277,90 + € 12.369,-) € 52.692,91 aan werkelijke contante uitgaven.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Zoals blijkt uit het voorgaande, gaat het hof met de rechtbank bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende, in de ontnemingsrapportage genoemde, kasopstelling:
Beginsaldo contant geld € 4.000,-
+/+ Legale contante ontvangsten incl. bank
€ 13.914,-
€ 17.914,-
-/- Eindsaldo contant geld
€ 3.545,95
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 14.368,05
-/- Werkelijke contante uitgaven incl. bank
€ 52.692,91
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € 38.324,86
Gelet op het bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 38.324,86.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Overschrijding redelijke termijn
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden ten aanzien van de inzendtermijn en de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden.
Als uitgangspunt heeft immers – met betrekking tot onderhavige zaak - te gelden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen. Namens de betrokkene is op 27 september 2019 tijdig hoger beroep ingesteld tegen het ontnemingsvonnis waarvan beroep van 17 september 2019. Het dossier is op 10 februari 2021 bij het hof binnengekomen. De inzendtermijn is derhalve met ruim 8 maanden overschreden. Voorts doet het hof pas op 27 juni 2023 uitspraak, waardoor ook de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep is afgerond met een eindarrest.
Het hof is echter van oordeel dat de betrokkene reeds voldoende wordt gecompenseerd door de matiging van de opgelegde straf in de hoofdzaak – in verband met de overschrijdingen van de redelijke termijn van berechting – zodat aan de overschrijdingen in de onderhavige zaak geen verdere consequenties dienen te worden verbonden dan die van het constateren van het genoemde verzuim.
De betalingsverplichting
Het hof zal de betrokkene de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, te weten € 38.324,86, aan de Staat te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
38.324,86 (achtendertigduizend driehonderdvierentwintig euro en zesentachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 38.324,86 (achtendertigduizend driehonderdvierentwintig euro en zesentachtig cent).
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. A.L. Frenkel en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2023.