ECLI:NL:GHDHA:2023:1295

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
200.301.082-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van geldvordering door Merrem Group B.V. en Zalstate Vastgoed B.V. tegen [verweerster]

In deze zaak heeft Merrem Group B.V. en Zalstate Vastgoed B.V. (hierna: Merrem c.s.) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin hun vordering tot terugbetaling van een bedrag van ongeveer € 1 miljoen aan [verweerster] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen deugdelijke grondslag was voor de vordering, en dit oordeel werd door het Gerechtshof Den Haag bevestigd. Het hof concludeerde dat de betalingen die Merrem c.s. aan [verweerster] had gedaan, niet konden worden gekwalificeerd als onverschuldigde betalingen of als een lening, en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof oordeelde dat de vorderingen van Merrem c.s. onvoldoende waren onderbouwd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beslag dat Merrem c.s. op de woning van [verweerster] had gelegd, onnodig was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Merrem c.s. in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.301.082/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/606197 / HA ZA 20-1005
Arrest van 18 juli 2023
in de zaak van:

1.Merrem Group B.V.,

2.
Merrem & La Porte B.V.,
3.
Zalstate Vastgoed B.V.,
alle gevestigd in Zaltbommel,
appellanten,
advocaat: mr. B.M.M. Hepkema, kantoorhoudend in Maastricht,
tegen
[verweerster],
wonend in [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen Merrem c.s. (aangeduid in vrouwelijk enkelvoud) en [verweerster]. Appellanten zullen afzonderlijk worden genoemd: Merrem Group, La Porte en Zalstate.

1.De zaak in het kort

1.1
Merrem c.s. heeft bij de rechtbank een vordering ingesteld tegen (i) [verweerster] in persoon en (ii) haar vennootschap Singelstaete B.V. (hierna: Singelstaete), waarbij zij van iedere partij een bedrag van omstreeks € 1 mio vorderde. De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen.
1.2
In hoger beroep is alleen de vordering van Merrem c.s. tegen [verweerster] nog aan de orde. Ook het hof komt tot een afwijzing en bekrachtigt het vonnis (voor zover aan het hof voorgelegd).

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 oktober 2021 waarmee Merrem c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021, voor zover gericht tegen [verweerster];
  • het arrest van dit hof van 7 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 maart 2022;
  • de memorie van grieven van Merrem c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [verweerster], met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verweerster] is in 2015 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]), een registeraccountant. Het echtpaar heeft hierna in Ridderkerk een woning laten bouwen (hierna: de woning). [echtgenoot] is op 4 april 2020 plotseling overleden. Merrem c.s. heeft op 21 juli 2020 conservatoir beslag op de woning laten leggen. Het beslag is op 2 december 2020, na een depotovereenkomst, opgeheven. De woning, die op naam stond van [verweerster], is inmiddels verkocht.
3.2
Singelstaete is in 2015 opgericht met [verweerster] als enig aandeelhouder en bestuurder. [echtgenoot] presenteerde zich al die jaren ook als vertegenwoordiger namens Singelstaete, in ieder geval jegens Merrem c.s. Singelstaete is in 2021 opgeheven.
3.3
Merrem Group is de moedermaatschappij van La Porte en Zalstate. De natuurlijk persoon achter dit concern is (blijkens uittreksel uit het Handelsregister sinds 2014) de heer [bestuurder Merrem], geboren op 17 juni 1978 (hierna: [bestuurder Merrem] of [bestuurder Merrem jr.]).
3.4
[echtgenoot] was jarenlang een goede relatie van de familie [bestuurder Merrem]. Er heerste een vertrouwensband tussen [echtgenoot] en [bestuurder Merrem sr.] en jr. Sinds ten minste augustus 2009 bestond ook een zakelijke relatie tussen Merrem c.s. en [echtgenoot]. [echtgenoot] verrichtte in ieder geval sinds 2009 (als huisaccountant) op basis van een overeenkomst van opdracht (ex artikel 7:400 BW) tegen betaling RA, fiscale en accountant- technische werkzaamheden voor Merrem c.s. Omtrent de (financiële) afspraken tussen partijen is, behoudens een schriftelijke overeenkomst van opdracht van 24 maart 2016 (waarvan [verweerster] de authenticiteit heeft betwist) tussen Merrem c.s. en [echtgenoot] (productie 6 memorie van grieven), niets op schrift gesteld. Alle afspraken kwamen mondeling tot stand tussen [echtgenoot] en [bestuurder Merrem sr.] en jr. (namens Merrem c.s.).
3.5
De betalingen voor de werkzaamheden van [echtgenoot] kenden geen structureel verloop, omdat [echtgenoot] dat zo wilde en Merrem c.s. daarmee akkoord ging. De door Merrem c.s. verschuldigde gelden werden deels opgespaard (onder meer in de periode vóór 2015) en telkens op verzoek van [echtgenoot] betaald aan/op door hem aangewezen entiteiten/rekeningen. Vanuit Merrem c.s. zijn aldus, zonder vermelding van enige omschrijving of kenmerk, tussen 2015 en 21 april 2020 betalingen gedaan op een aantal door [echtgenoot] aangewezen rekeningen, in ieder geval op (i) de en/of-rekening van [echtgenoot] en/of [verweerster], (ii) de rekening van [verweerster], (iii) de rekening van [betrokkene] (een crediteur van [echtgenoot] en [verweerster]) en (iv) rekeningen van leveranciers/aannemers.
3.6
Het gaat, voor zover in hoger beroep nog van belang, om de volgende betalingen:
an [betrokkene] (21/4-2020): € 65.000,--
aan leveranciers/aannemers (9/7-2019-14/3-2020): € 214.554,44
aan [verweerster], 17 tranches (30/9-2016-25/5-2019): € 248.393,65
aan [echtgenoot] en/of [verweerster], 22 tranches,(14/3-2016-1/ 4-2020): € 430.738,82
aan [verweerster] (16/2-2020): € 22.000,--
3.7
De Belastingdienst heeft bij [echtgenoot] boekenonderzoek gedaan in verband met de aangifte IB over de jaren 2012-2015 (hierna: het Boekenonderzoek). Dit heeft tot correcties geleid.
3.8
Merrem c.s. maakt sinds het overlijden van [echtgenoot] aanspraak op terugbetaling door [verweerster] van de in 3.6 genoemde bedragen

4.Procedure bij de rechtbank (samengevat)

4.1
Merrem c.s. heeft [verweerster] en Singelstaete gedagvaard en op diverse grondslagen veroordeling gevorderd van:
(i) [verweerster] tot terugbetaling van in totaal een bedrag van € 980.686,91 (de hiervóór genoemde posten (a tot en met e);
(ii) Singelstaete tot terugbetaling van in totaal een bedrag van € 1.020.000,--;
met rente en kosten.
Deze bedragen heeft zij naar haar zeggen, naast het loon voor [echtgenoot] van
€ 120.000,-- per jaar, betaald ter voorfinanciering van voormelde woning.
4.2
[verweerster] en Singelstaete hebben het bestaan van deze afspraak gemotiveerd betwist, gesteld dat het loon van [echtgenoot] aanzienlijk hoger was dan de genoemde € 120.000 per jaar vanaf 2015 en aangevoerd dat alle betalingen periodieke op aanwijzing van [echtgenoot] aan diverse (rechts)personen uitgekeerde, (deels opgespaarde) honoraria betreffen voor werkzaamheden door [echtgenoot] voor Merrem c.s. [verweerster] heeft in reconventie, naast een verklaring voor recht, schadevergoeding gevorderd wegens onrechtmatig beslag op de woning, op te maken bij staat.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen van Merrem c.s. afgewezen en die van [verweerster] (uitvoerbaar bij voorraad) toegewezen, met veroordeling van Merrem c.s. in de proceskosten. De rechtbank heeft dit als volgt toegelicht.
4.4
Er is geen sprake van de gestelde grondslagen zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en/ of ongerechtvaardigde verrijking, nu aan elke betaling een concreet verzoek (afroep) vooraf ging. Daarnaast ontbreekt ten aanzien van de gedane betalingen elke schriftelijke vastlegging van de concrete grondslag daarvoor, met uitzondering van het aan Singelstaete betaalde bedrag van € 225.000,-- [hof: dit bedrag is in hoger beroep niet meer aan de orde]. Ten aanzien van de resterende grondslagen (regres en geldlening) hebben [verweerster] en Singelstaete deze gemotiveerd betwist, zodat de bewijslast daarvan op Merrem c.s. rust.
4.5
Aan bewijslevering komt de rechtbank echter niet toe. Vast staat immers dat de concrete betalingen steeds door [echtgenoot] zijn ‘afgeroepen’. Elke betaling werd dus voorafgegaan door een daartoe strekkende overeenkomst tussen [echtgenoot] en [bestuurder Merrem] (Merrem c.s.). Daarmee staat vast dat het dus steeds ging om overeenkomsten tussen [echtgenoot] en [bestuurder Merrem] (namens Merrem c.s.). Naast [echtgenoot] zijn [verweerster] en/of Singelstaete niet bij deze concrete afroep-afspraken betrokken. Verplichtingen, die uit deze afspraken voortvloeien rusten dus louter op [echtgenoot].
4.6
De vraag doet zich daarom voor op welke grond deze verplichtingen zouden zijn overgegaan op [verweerster] en/of Singelstaete, aldus nog steeds de rechtbank. Vererving zou het meest voor de hand liggen, maar dat is niet gesteld. Evenmin is enige andere grondslag gesteld (vonnis overwegingen 4.17 en 4.18). Daarom heeft de rechtbank de vorderingen van Merrem c.s. afgewezen.
4.7
Merrem c.s. heeft dus onnodig beslag gelegd op de woning. De rechtbank verwerpt het verweer dat causaal verband met de gevorderde schade ontbreekt en wijst de reconventionele vorderingen van [verweerster] toe en veroordeelt Merrem c.s. in de proceskosten in conventie en in reconventie.

5.Vorderingen en verweer in hoger beroep

5.1
Merrem c.s. heeft alleen [verweerster] in hoger beroep betrokken. Merrem c.s. heeft bij memorie van grieven verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. Zij vordert vernietiging van het vonnis en alsnog betaling door [verweerster] van de (in overweging 3.6 a tot en met e weergegeven) bedragen, met afwijzing van de reconventionele vordering van [verweerster]. Tevens vordert zij veroordeling van [verweerster] in de kosten van beide instanties.
5.2
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en veroordeling van Merrem c.s. in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

De grieven van Merrem c.s.

6.1
Merrem c.s. heeft de volgende klachten.
Grief I:a) De rechtbank heeft een onjuiste kwalificatie gegeven aan de ‘afroep’-afspraken (kort weergegeven in overweging 4.5 van dit arrest). Een dergelijke afroep staat niet gelijk aan een overeenkomst. Daarom heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat rechtstreekse overeenkomsten met [echtgenoot] tot stand zijn gekomen, los van de overeenkomst van opdracht ten bedrage van € 120.000,-- per jaar. Mocht het hof, evenals de rechtbank, wel uitgaan van dergelijke overeenkomsten, dan verzoekt Merrem c.s. het hof om tot vernietiging ervan over te gaan op grond van dwaling, bedreiging of bedrog. In dat geval is de rechtsgrond aan de betalingen komen te ontvallen en is sprake van verrijking bij [verweerster] en verarming bij Merrem c.s.
b) Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat geen ruimte is voor de grondslag ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling en zaakwaarneming.
c) De rechtbank had het verweer van [verweerster] (dat alle betalingen honorarium van [echtgenoot] betroffen) als een bevrijdend verweer moeten aanmerken. Dit heeft gevolgen voor de bewijslastverdeling.
Grief II:De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het beslag onnodig was en dat er voldoende verband was tussen de door [verweerster] gevorderde schade en het beslag.
Grief III:Ten onrechte heeft de rechtbank Merrem c.s. veroordeeld in de proceskosten.
Beoordeling van grief I
Algemeen
6.2
Met deze grief klaagt Merrem c.s. over de afwijzing van haar vorderingen jegens [verweerster] en de bewijslastverdeling daarbij. Het hof zal de vorderingen opnieuw beoordelen.
6.3
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag wat de grondslag is geweest van de betaalde bedragen (genoemd in overweging 3.6), waarvan Merrem c.s. thans terugbetaling verlangt. Merrem c.s. heeft diverse grondslagen genoemd, die het hof hierna zal bespreken.
Overeenkomst van geldlening
6.4
Merrem c.s. betoogt dat, in ieder geval sinds 2015, tussen [bestuurder Merrem jr.] en [echtgenoot] voor de werkzaamheden van [echtgenoot] een loon is afgesproken van
€ 120.000 exclusief BTW per jaar. Daarna heeft [echtgenoot] [bestuurder Merrem jr.] benaderd met het verzoek om de nodige voorfinanciering te doen voor de bouw van de woning en de aankoop van de benodigde grond. De aldus verstrekte bedragen zouden volgens [echtgenoot] in de loop van het tweede/derde kwartaal van 2020 volledig en ineens worden ingelost middels een nog af te sluiten lening bij een Nederlandse Bankinstelling. [bestuurder Merrem jr.] heeft ermee ingestemd om in verband hiermee bedragen te leen te verstrekken, waarna
op afroepdoor [echtgenoot] vanaf 14 maart 2016 tot de dood van [echtgenoot] en ook nog daarna (op 21 april 2020 aan crediteur [betrokkene]) op vele momenten betalingen zijn verricht op (voor zover in hoger beroep van belang) de in overweging 3.6 genoemde rekeningen. De betalingen boven de € 120.000 betreffen dus een geldlening. Feitelijk heeft [bestuurder Merrem] de woning gefinancierd. Inmiddels is de woning volledig opgeleverd en klaar om als hypothecair onderpand bij een bank te worden gepresenteerd. De lening moet nu worden ingelost.
6.5
Het hof oordeelt als volgt. Op Merrem c.s. rust op grond van artikel 150 Rv de stelplicht en bij betwisting de bewijslast van de gestelde lening aan [echtgenoot]. Merrem c.s. heeft in dit verband, gelet op het verweer van [verweerster] dat het om loonbetalingen ging, onvoldoende nadere feiten gesteld. Het hof wijst hiertoe op het volgende:
[echtgenoot] werkte al sinds ten minste 2009 een substantieel deel van zijn tijd als registeraccountant voor Merrem c.s. op basis van een overeenkomst van opdracht. Onduidelijk is wat de hoogte was van zijn loon sinds 2009 en evenmin is duidelijk gemaakt welk bedrag [echtgenoot] tussen 2009 en 2015 onder die noemer had ‘opgespaard’. Hierover heeft Merrem c.s. niets gesteld, althans op dit punt heeft Merrem c.s. volstaan met vaagheden.
Dit aspect is relevant, nu vaststaat dat de afspraak gold dat de betaling van het loon van [echtgenoot] voor een aanzienlijk deel zou worden opgeschort (dat [echtgenoot] zou sparen). Dit strookt met de latere betalingen ‘op afroep’.
Omtrent de hoogte van het loon na 2015 heeft Merrem c.s. gesteld dat per 2015 een loon was afgesproken van € 120.000 per jaar. Merrem c.s. heeft daarbij verwezen naar een onderhandse (jegens derden niet als dwingend bewijs geldende) akte van 24 maart 2016 (productie 6 memorie van grieven). [verweerster] heeft terecht opgemerkt (a) dat uit de tekst van de akte niet blijkt waar het gestelde bedrag van € 120.000,-- vandaan komt en (b) dat de daarin neergelegde opdracht, gezien de datering van de akte ruim een jaar na de gestelde ingangsdatum 2015 en het feit dat de akte opduikt bij het Boekenonderzoek, eerder wijst op een poging tot misleiding van de fiscus dan op een serieuze afspraak tussen partijen. In verband met dit laatste wijst het hof ook nog op de omstandigheid dat tussen partijen vaststaat dat [echtgenoot] zijn loon zoveel mogelijk buiten het zicht van de fiscus hield, hetgeen mede blijkt uit de ontwijkende verklaringen van [echtgenoot] bij het Boekenonderzoek. Daarnaast (c) heeft Merrem c.s. niet uitgelegd waarom partijen nu ineens wel zouden zijn overgegaan tot schriftelijke vastlegging van een loonafspraak.
Onder deze omstandigheden had Merrem c.s. niet kunnen volstaan met de stelling dat vanaf 2015 een loon van € 120.000 per jaar was afgesproken, maar had verwacht mogen worden dat zij details zou hebben gegeven over de geschiedenis en de totstandkoming van de loonafspraken. De diverse becijferingen van Merrem c.s. dat het door [verweerster] gestelde hogere loon niet voor de hand lag en buitensporig zou zijn geweest, maakt dat niet anders, temeer nu [echtgenoot] volgens zijn verklaring tegenover de belastingdienst 95 % van zijn tijd besteedde aan de vennootschappen van de heren [bestuurder Merrem].
Aan de verklaring van [echtgenoot] in zijn bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag 2015 over een geldlening komt reeds geen gewicht toe omdat dit een betaling betrof aan Singelstaete en dus niet aan [echtgenoot] of [verweerster]. Een eventuele geldlening aan Singelstaete laat eventuele loonbetalingen aan [echtgenoot] onverlet.
Al met al is niet deugdelijk onderbouwd wat [echtgenoot] sinds 2009 tot zijn overlijden bij Merrem c.s. heeft verdiend en evenmin wat hij in die periode heeft gespaard.
Merrem c.s. heeft ook niet uitgelegd hoe zij haar loonverplichting aan [echtgenoot] en/of de gestelde lening aan [echtgenoot] administratief en fiscaal heeft geboekt. Deze gegevens hadden het hof (enig) inzicht kunnen geven in de aard en omvang van de (uitgestelde) loonverplichtingen van Merrem c.s. jegens [echtgenoot] en daarmee ook in de aard van de betalingen waarvan Merrem c.s. in deze procedure terugbetaling verlangt.
Merrem c.s. heeft evenmin uitgelegd waarom zij voormelde, redelijkerwijs van haar te vergen, informatie in deze procedure niet heeft verstrekt.
6.6
Samenvattend komt het hof tot de conclusie dat Merrem c.s. het bestaan van een overeenkomst van geldlening onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft meer in het bijzonder verzuimd om de basale en (gelet op de stellingen over en weer) noodzakelijke en van haar te vergen informatie over de loon(stromen) te verstrekken en voorts nagelaten om stukken over de administratieve en fiscale verwerking ervan over te leggen, terwijl dit met het oog op de gemotiveerde betwisting van [verweerster] wel van haar had mogen worden verwacht.
6.7
Hier komt bij dat Merrem c.s. niet heeft uitgelegd hoe [echtgenoot] na voltooiing van de woning een hypotheek bij een Nederlandse bankinstelling had kunnen krijgen, nu vaststaat dat zowel [echtgenoot] als zijn echtgenote [verweerster] op papier nauwelijks inkomsten hadden. Daarom is de gestelde afspraak met [echtgenoot] (weergegeven in overweging 6.4) op het eerste gezicht weinig realistisch. Ook op dit punt had nadere toelichting door Merrem c.s. niet mogen ontbreken. Merrem c.s. heeft weliswaar nog gesteld dat [bestuurder Merrem jr.] niet juridisch geschoold is, maar die omstandigheid heeft [bestuurder Merrem jr.] er klaarblijkelijk niet van weerhouden om een serieuze functie als bestuurder van Merrem c.s. te bekleden
6.8
Het hof zal nog ingaan op de opmerking van Merrem c.s. dat [echtgenoot] op 30 september 2016 een bedrag van € 50.000 heeft overgemaakt naar een rekening van Merrem c.s. en in maart 2018 (in twee termijnen) nogmaals een bedrag van € 50.000. Dit strookt, aldus Merrem c.s. met een overeenkomst van geldlening (en niet met het verweer van [verweerster]). Gelet op de naar omvang onduidelijk gebleven loon- en spaarafspraken, de ontbrekende administratieve en fiscale verantwoording ervan door Merrem c.s. en de vele tientallen betalingen door Merrem c.s. (in 2016 tot in 2020) zijn deze niet nader ‘gelabelde’ betalingen door [echtgenoot] niet zodanig dat deze het standpunt van Merrem c.s. zonder nadere, hier ontbrekende toelichting kunnen ondersteunen.
6.9
Omdat Merrem c.s. niet heeft voldaan aan haar stelplicht, komt het hof niet toe aan bewijslevering door middel van getuigen. Bovendien voldoet het bewijsaanbod van Merrem c.s. niet aan de daartoe in hoger beroep te stellen eisen. Het aanbod om [bestuurder Merrem jr.] als getuige te horen omtrent de met [echtgenoot] gemaakte afspraken is te vaag en algemeen en miskent bovendien dat de stelplicht hieraan vooraf gaat. Het aanbod om medewerkers van Merrem c.s. en de Belastingdienst te horen deelt hetzelfde lot.
Geen bevrijdend verweer
6.1
Voor de volledigheid zal het hof nog het standpunt van Merrem c.s. bespreken dat [verweerster] een bevrijdend verweer heeft gevoerd – inhoudende dat de betalingen het honorarium van [echtgenoot] betreffen – en dat [verweerster] dat moet bewijzen.
Hiermee miskent Merrem c.s. dat de stelling van [verweerster] over het honorarium een feitelijke invulling vormt van haar verweer dat op haar geen verplichting tot (terug)betaling rust. Dit is geen bevrijdend verweer waarvan [verweerster] de bewijslast heeft. Van een bevrijdend verweer is sprake wanneer de betrokkene zich op
een rechtsgevolgberoept (bijvoorbeeld dat al is voldaan aan de verplichting tot betaling, zodat de verbintenis teniet is gegaan). Daarvan is nu geen sprake. [verweerster] heeft met haar stelling dat de betalingen (uitgesteld) honorarium van [echtgenoot] betreffen, zoals gezegd slechts aangegeven dat er geen verbintenis tot terugbetaling bestaat.
Geen terugbetalingsverplichting op andere grondslagen
6.11
Een overeenkomst van geldlening is dus niet vast komen te staan. Van zaakwaarneming is geen sprake, zoals de rechtbank met juistheid (in hoger beroep onvoldoende bestreden) heeft gesteld. Voor onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en regres heeft Merrem c.s. onvoldoende gesteld.
6.12
Ten overvloede wijst het hof bovendien nog op het volgende. Wanneer het hof veronderstellenderwijs uit zou gaan van een geldlening, berust de verplichting tot terugbetaling van de lening op [echtgenoot] en (na zijn dood) op de erven; niet op [verweerster], die op huwelijkse voorwaarden was gehuwd en de nalatenschap slechts beneficiair heeft aanvaard.
6.13
Het hof verwerpt grief I. Verdere bespreking ervan kan achterwege blijven.
Beoordeling van grief II en grief III.
6.14
Deze grieven falen eveneens. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande met juistheid geoordeeld dat Merrem c.s. onnodig beslag heeft gelegd, de daaruit voortvloeiende schade moet dragen en zowel in conventie als in reconventie heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en dus in de proceskosten moet worden veroordeeld.
Conclusie en proceskosten
6.15
De conclusie is dat het hoger beroep van Merrem c.s. niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal Merrem c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
  • veroordeelt Merrem c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot zover aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.756 aan griffierecht en € 10.304 aan salaris van de advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.E.A.M. van Waesberghe en R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.