Uitspraak
Uitspraak van 1 juni 2023
[X]te [Z] , [X] , tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft [X] verzet aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2022, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van een geldige volmacht. De mondelinge behandeling van het verzet vond plaats op 25 april 2023. [X] stelde dat hij nog steeds gemachtigd was en dat de intrekking van de machtiging hem niet had bereikt. Hij betoogde dat de reactie van de volmachtgever het gevolg was van onrechtmatig handelen van het Hof en dat artikel 8:25 van de Awb in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het Hof oordeelde dat de door [X] overgelegde machtiging een volmacht is in de zin van het Burgerlijk Wetboek en dat de volmachtgever bevoegd is om de volmacht te herroepen. De volmachtgever had in een brief van 25 oktober 2022 aangegeven dat [X] nooit gemachtigd was en dat het hoger beroep werd ingetrokken. Het Hof concludeerde dat [X] op de hoogte was van de intrekking van de volmacht en dat hij daardoor niet langer bevoegd was om de volmachtgever te vertegenwoordigen in de procedure.
Aangezien het verzet onbevoegdelijk was ingesteld, verklaarde het Hof het verzet niet-ontvankelijk. De uitspraak werd op 1 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de rechters T.A. de Hek, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in aanwezigheid van griffier N. Veenstra. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.