ECLI:NL:GHDHA:2023:1281

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
BK-22/00741
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens ontbreken geldige volmacht

In deze zaak heeft [X] verzet aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2022, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van een geldige volmacht. De mondelinge behandeling van het verzet vond plaats op 25 april 2023. [X] stelde dat hij nog steeds gemachtigd was en dat de intrekking van de machtiging hem niet had bereikt. Hij betoogde dat de reactie van de volmachtgever het gevolg was van onrechtmatig handelen van het Hof en dat artikel 8:25 van de Awb in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Het Hof oordeelde dat de door [X] overgelegde machtiging een volmacht is in de zin van het Burgerlijk Wetboek en dat de volmachtgever bevoegd is om de volmacht te herroepen. De volmachtgever had in een brief van 25 oktober 2022 aangegeven dat [X] nooit gemachtigd was en dat het hoger beroep werd ingetrokken. Het Hof concludeerde dat [X] op de hoogte was van de intrekking van de volmacht en dat hij daardoor niet langer bevoegd was om de volmachtgever te vertegenwoordigen in de procedure.

Aangezien het verzet onbevoegdelijk was ingesteld, verklaarde het Hof het verzet niet-ontvankelijk. De uitspraak werd op 1 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de rechters T.A. de Hek, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in aanwezigheid van griffier N. Veenstra. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00741

Uitspraak van 1 juni 2023

op het verzet van
[X]te [Z] , [X] , tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1.
[X] heeft verzet aangetekend tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 15 december 2022, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van een geldige volmacht.
1.2.
Het verzet is mondeling behandeld ter zitting van 25 april 2023. [X] is verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers BK-22/00735 en BK-22/00736. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.1.
[X] heeft op 27 juli 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 juni 2022, nummer SGR 21/2295 hoger beroep ingesteld en daarbij een door [A] (volmachtgever) aan hem verleende machtiging van 1 oktober 2019 overgelegd.
2.1.2.
[X] heeft op 25 augustus 2022 de gronden van het hoger beroep ingediend.
2.2.
Bij aangetekende brief van 19 oktober 2022 is aan [X] het voornemen kenbaar gemaakt om hem met toepassing van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als gemachtigde van de volmachtgever te weigeren en is hij in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van de brief op dit voornemen te reageren. [X] heeft niet op dit voornemen gereageerd.
2.3.1.
Bij aangetekende brief van 19 oktober 2022 is een afschrift van de onder 2.2 vermelde brief aan de volmachtgever verzonden. Die brief luidt als volgt:
“Bijgesloten een afschrift van de brief die vandaag aan uw gemachtigde is gezonden.
Ik verzoek u binnen twee weken op de brief te reageren en in uw reactie aan te geven of u [X] wilt behouden als gemachtigde en zo niet of u het hoger beroep intrekt, een andere gemachtigde wilt aanwijzen of zelf de zaak wilt voortzetten.”
2.3.2.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft de volmachtgever als volgt gereageerd op de onder 2.3.1 vermelde brief:
“Naar aanleiding van uw brief van 19 oktober jl. delen wij u mede dat wij [X] nooit hebben gemachtigd om dit voor ons te behartigen.
Wij hebben deze naheffing allang betaald dus willen per direct met deze zaak stoppen.
Verder betreuren wij het ten zeerste hoe [X] zich heeft misdragen in de rechtbank, hiervoor onze excuses.”
2.4.1.
Op 15 december 2022 is de onder 1.1 vermelde uitspraak gedaan. In die uitspraak is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Overwegingen omtrent het hoger beroep

Het hoger beroep is bij het Hof ingediend door [X] . [X] heeft het hoger beroep gemotiveerd bij digitaal bericht van 25 augustus 2022. Het Hof heeft naar aanleiding van dit bericht op 19 oktober 2022 een voornemen tot weigering als gemachtigde naar [X] gestuurd en een kopie van dit voornemen naar [de volmachtgever] gezonden. [De volmachtgever] is een termijn van twee weken gegeven om op dit voornemen te reageren.
2.4.2.
In de voormelde uitspraak is voorts opgenomen hetgeen in 2.3.2 is vermeld en:
“Het Hof leidt uit de brief van 25 oktober 2022 af dat [X] niet over een geldige volmacht beschikt om namens [de volmachtgever] te kunnen optreden. Dit verzuim kan niet worden hersteld, omdat [de volmachtgever] heeft aangegeven geen hogerberoepsprocedure te willen voeren. Het hoger beroep moet daarom op grond van artikel 26a Algemene wet inzake rijksbelastingen niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.4.3.
Bij aangetekende brief van 19 december 2022 is een kopie van de onder 1.1 vermelde uitspraak aan de volmachtgever en de inspecteur van de Belastingdienst verzonden.
2.4.4.
Bij aangetekende brief van 16 januari 2023 is een kopie van de onder 1.1 vermelde uitspraak aan [X] verzonden. Volgens de Track & Trace gegevens van Post NL is de zending bezorgd op 17 januari 2023 om 12:48 uur.
2.5.
Tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak heeft [X] bij brief van 13 februari 2023 een verzetschrift ingediend.

Standpunt [X]

3. [X] voert aan dat hij nog de gemachtigde is en dat de intrekking van de machtiging hem niet heeft bereikt. Volgens [X] is de in 2.3. vermelde reactie van de volmachtgever het gevolg van kennelijk onrechtmatig handelen van het Hof. Verder betoogt [X] dat artikel 8:25 Awb in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese unie.

Beoordeling van het verzet

4.1.
Voorop dient te worden gesteld dat de door [X] bij het hogerberoepschrift overgelegde machtiging, een volmacht is als bedoeld in artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en niet kwalificeert als een overeenkomst van lastgeving als bedoeld in artikel 7:414 BW. Anders dan [X] kennelijk meent, blijft een volmachtgever bevoegd zelf de rechtshandelingen te verrichten tot welke hij volmacht heeft verleend en blijft hij bevoegd de volmacht te herroepen.
4.2.
Op grond van artikel 3:72, aanhef en letter c, BW kan een volmacht eindigen door herroeping door de volmachtgever. De vraag of dit is gebeurd, moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in de artikelen 3:33 en 3:35 BW, net zoals dit het geval is bij de beantwoording van de vraag of een volmacht is verleend (vgl. HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9243, r.o. 4.2). Het komt daarbij aan, samengevat weergegeven, op hetgeen partijen (de volmachtgever en de gevolmachtigde) over en weer hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen en verklaringen hebben mogen begrijpen. Daarbij heeft de herroeping van een volmacht geen terugwerkende kracht. Verder bepaalt artikel 3:37, lid 3, BW dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring die persoon moet hebben bereikt om haar werking te hebben.
4.3.
In de brief van 25 oktober 2022 heeft de volmachtgever geschreven dat zij [X] nooit heeft gemachtigd voor de onderhavige zaak en het hoger beroep intrekt. Naar aanleiding van die brief is bij voormelde uitspraak van 15 december 2022 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en op 16 januari 2023 een afschrift van deze beslissing naar [X] verzonden. [X] heeft op 17 januari 2023 door de vermeldingen in de uitspraak kennisgenomen van de inhoud van de brief van 25 oktober 2022 van de volmachtgever en daardoor is hij op de hoogte geraakt van de intrekking van de volmacht. Door de herroeping van de volmacht is [X] niet langer bevoegd om de volmachtgever in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen.
4.4.
Aangezien het verzet onbevoegdelijk is ingesteld moet het derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 1 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.