6.35[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Een proceskostenveroordeling in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep blijft achterwege, aangezien het hof de vraag die de incidentele grief aan de orde heeft gesteld ook had moeten beoordelen in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep.
- verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Den Haag van 28 april 2021;
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 november 2021 met wijziging van gronden;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep, aan de zijde van VSZ bepaald op € 783,- aan griffierecht, € 3.549,- aan salaris voor de advocaat (3 punten, tarief II) en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,00, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart bovenstaande proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, D.A. Schreuder en L.M. van Bochove en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.