Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaken in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 12 oktober 2021, waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, van 24 september 2020, 8 april 2021 en 15 juli 2021;
- de memorie van grieven van [appellant 1] c.s., met bijlagen;
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel van Kimro, met bijlage;
- de bijlagen 28 en 29 die [appellant 1] c.s. ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de bijlagen 14 en 15 die Kimro heeft overgelegd.
- de dagvaarding van 12 oktober 2021, waarmee [appellant zaak 2] in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, van 24 september 2020, 8 april 2021 en 15 juli 2021;
- de memorie van grieven van [appellant zaak 2] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel van Kimro, met bijlage;
- de bijlagen 16 en 17 die [appellant zaak 2] heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond (in beide zaken)
Afgelopen Woensdag 26 juni hebben wij gesproken over de dubbel bemande ritten. Zoals jullie weten, dat heb ik met jullie besproken, heb ik klachten gekregen van beide klanten (…), en jullie mogen hier niet meer komen. Dit hebben zei zwart op wit op papier gezet. Feitelijk betekend dit dat ik geen werk meer voor jullie heb. Toen heb ik woensdag voorgesteld dat jullie enkel bemande ritten voor mij gaan doen. Daar wilden jullie over nadenken. Dat snap ik op zich wel, want dat is natuurlijk heel wat anders, en ook met het vervoer zal dat lastig gaan als je beide apart vanuit jullie woonplaats naar Nieuwerkerk moet komen. Jij [appellant zaak 2] vroeg donderdagavond 27 juni per WhatsApp om nog wat bedenktijd en je vroeg verlof aan voor jullie beide. Ik ga er trouwens van uit dat jij [appellant zaak 2] ook het woord voert voor jou [X] . Toen heb ik je laten weten dat jullie vakantiedagen op zijn, je werkt immers nog maar 6 maanden voor mij en het je bouwt ongeveer 2 dagen per maand op.
4.Procedures bij de rechtbank
in de zaak van [appellant 1] c.s. tegen Kimro
5.Vorderingen in hoger beroep (in beide zaken)
6.Beoordeling in hoger beroep (in beide zaken)
ik heb 2.777 euro salaris gehad en [naam 2] zij nadrukkelijk op de sollicitatie 3250€ vast”, waarop Kimro antwoordde: “
Uhm dat zou kunnen liggen misschien aan bekeuringen die ingehouden zijn maar dat zou ik dan eventjes na moeten kijken voor je. Want als het goed is heeft [X] wel gewoon 3250 gehad toch?” Uit deze berichten kan het hof niet concluderen dat in afwijking van de op schrift gestelde overeenkomst een nettoloon van € 3.250 is overeengekomen, onafhankelijk van de vraag of in de desbetreffende maand op alle werkdagen is gewerkt. Het antwoord van Kimro sluit immers ook aan op haar lezing van de gemaakte afspraken, namelijk dat alleen bij een volledig gewerkte maand het salaris zou uitkomen op een bedrag van netto € 3.250. Dit strookt ook met een deel van de salarisstroken die [appellant 1] c.s. en [appellant zaak 2] hebben overgelegd als productie 2 bij de inleidende dagvaardingen. Zo staat vermeld op de salarisstrook van januari 2019 een brutosalaris van € 2.393,66, dat na aftrek van loonheffingen en premies uitkomt op een nettoloon van € 1.853,50, welk bedrag wordt aangevuld met een onkostenvergoeding van € 1.396,50 en wat dus neerkomt op een uit te keren bedrag van € 3.250. De verklaringen van de (voormalig) medewerkers van Kimro kunnen ook niet als onderbouwing van de stelling van [appellant 1] c.s. en [appellant zaak 2] dienen. Die verklaringen sluiten evenzeer aan bij de lezing van Kimro ten aanzien van de loonafspraken.
7.Beslissing
- vernietigt het bestreden vonnis van 15 juli 2021 voor zover de vordering ter zake van wettelijke verhoging daarbij is toegewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Kimro om in aanvulling op hetgeen waartoe zij bij dat vonnis is veroordeeld aan [appellant 1] c.s. te betalen het bruto maandloon van € 2.396,66 over de periode van 2 juli 2019 tot en met 2 augustus 2019, te vermeerderen met 8 procent vakantiegeld en met de wettelijke rente over het aldus verschuldigde bedrag vanaf 21 november 2019 tot aan de algehele voldoening;
- veroordeelt Kimro tot betaling van 8 procent vakantiegeld over € 1.491,48 aan niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aldus verschuldigde bedrag vanaf 21 november 2021;
- compenseert de kosten van het geding in principaal appel, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- veroordeelt [appellant 1] c.s. in de proceskosten in incidenteel appel, welke kosten worden begroot op nihil;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
- vernietigt het bestreden vonnis van 15 juli 2021 voor zover de vordering ter zake van wettelijke verhoging daarbij is toegewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Kimro om in aanvulling op hetgeen waartoe zij bij dat vonnis is veroordeeld aan [appellant zaak 2] te betalen n het bruto maandloon van € 2.396,66 over de periode van 2 juli 2019 tot en met 4 augustus 2019, te vermeerderen met 8 procent vakantiegeld en met de wettelijke rente over het aldus verschuldigde bedrag vanaf 21 november 2019 tot aan de algehele voldoening;
- veroordeelt Kimro tot betaling van 8 procent vakantiegeld over € 1.491,48 aan niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aldus verschuldigde bedrag vanaf 21 november 2021 tot aan de algehele voldoening;
- compenseert de kosten van het geding in principaal appel, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- veroordeelt [appellant zaak 2] in de proceskosten in incidenteel appel, welke kosten worden begroot op nihil;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.