Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 1 februari 2022, tevens inhoudende grieven, met bijlage, waarmee [de vof] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2021 (hierna ook: het bestreden vonnis);
- de conclusie van eis van [de vof] ;
- het arrest van dit hof van 8 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 12 september 2022;
- de memorie van antwoord van EOC.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank, vordering in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
Uitgangspunten
- de dikte-afname van het hoofddek van [het schip] is veroorzaakt door elektrochemische corrosie aan de onderzijde van dat dek;
- dat corrosieproces sneller is verlopen dan wanneer die onderzijde slechts zou zijn blootgesteld aan (onvervuilde) lucht en/of water; en
- de in die zin versnelde corrosie (mede) is toe te schrijven aan de aanwezigheid van waterstofsulfide (H2S) in door [het schip] in haar tanks vervoerde aardolieproducten, dat in gasvorm daaraan is ontsnapt in de ladingtanks, zich heeft opgelost in aan de bovenkant van die tanks c.q. onderdeks aanhangend condenswater, en daarin het ijzer (versneld) kon doen corroderen.
- de H2S-concentratie in de door [het schip] vervoerde aardolieproducten hoger is geweest dan [de vof] in het licht van de aan haar verschafte ladingdocumentatie mocht verwachten;
- [de vof] die ladingen niet zou hebben vervoerd wanneer de H2S-concentratie daarvan correct zou zijn gedocumenteerd;
- wanneer de H2S-concentratie van aangeboden ladingen steeds conform of niet hoger dan documentatie zou zijn geweest, [de vof] nu geen schade als de onderhavige zou hebben;
- de schade bij [het schip] gedurende slechts enkele vaarten en/of enkele weken kan zijn ontstaan; en
- de schade onder de dekking van de verzekering valt, tenzij het bepaalde in art. 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden daaraan in de weg staat.
- de rechtbank heeft ten onrechte als onbetwist aangenomen dat de corrosie de ‘nodige tijd’ heeft gekost, en miskend dat denkbaar is dat het proces zich in (enkele) weken heeft voltrokken;
- de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van gevaar van de vaart (een dekkingscategorie onder de verzekering);
- de rechtbank heeft miskend dat de stookolieladingen waarvoor [het schip] bestemd en geschikt was (geclassificeerd als UN 1202, 3082 en 9003) maximaal 2mg/kg aan waterstofsulfide in de vloeistoffase mag bevatten.
6.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2021;
- veroordeelt [de vof] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van EOC begroot tot op heden op € 783 voor het griffierecht en € 18.177 voor het salaris van de advocaat, en op € 173 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90 als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest, respectievelijk, wat het bedrag van € 90 betreft, na de betekening;
- verklaart dit arrest wat deze kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.