ECLI:NL:GHDHA:2023:1239

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
200.306.930/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van polisvoorwaarden inzake schadeverzekering en corrosie van scheepsdekken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen V.O.F. en E.O.C. Onderlinge Schepenverzekering U.A. De zaak betreft de vraag of schade aan het hoofddek van een motortankschip, veroorzaakt door corrosie, gedekt is onder de afgesloten verzekering. De eigenaar van het schip, V.O.F., vorderde een verklaring voor recht dat de schade een verzekerde schade is en dat de verzekeraar, E.O.C., gehouden is tot vergoeding. E.O.C. weigerde dekking op basis van een uitsluitingsclausule in de polisvoorwaarden die schade door 'geleidelijke inwerking van corrosie' uitsluit. Het hof oordeelde dat de schade wel degelijk onder deze uitsluitingsclausule valt, omdat de corrosie zich geleidelijk heeft voltrokken, ondanks de argumenten van V.O.F. dat er sprake was van 'excessieve' corrosie. Het hof concludeerde dat de uitleg van de polisvoorwaarden niet in het voordeel van V.O.F. was en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de vordering van V.O.F. was afgewezen. V.O.F. werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.306.930/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/591728 / HA ZA 20-198
Arrest van 11 juli 2023
in de zaak van
V.O.F. […],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.M. van Leeuwen, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
E.O.C. Onderlinge Schepenverzekering U.A.,
gevestigd in Meppel,
verweerster,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna [de vof] en EOC noemen.

1.De zaak in het kort

Als gevolg van een corrosieproces in ladingtanks is de dikte van het staal van het hoofddek van motortankschip [het schip] teruggelopen. De eigenaar van [het schip] vordert een verklaring voor recht dat deze schade een verzekerde schade is en dat de verzekeraar gehouden is tot vergoeding daarvan. De verzekeraar van [het schip] heeft dekking geweigerd met een beroep op een clausule in de polisvoorwaarden die reparatiekosten voor beschadigingen die zijn ontstaan door een geleidelijke inwerking van corrosie, van de verzekering uitsluit. Uit de tekst van de uitsluitingsclausule valt niet het door de verzekerde gemaakte onderscheid tussen geleidelijke en excessieve corrosie af te leiden. Ook verder kan de uitleg die de verzekerde aan de polisvoorwaarden geeft, niet als juist worden aanvaard. Hierop strandt de vordering, zowel in de procedure bij de rechtbank als in hoger beroep bij het hof.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 februari 2022, tevens inhoudende grieven, met bijlage, waarmee [de vof] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2021 (hierna ook: het bestreden vonnis);
  • de conclusie van eis van [de vof] ;
  • het arrest van dit hof van 8 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 12 september 2022;
  • de memorie van antwoord van EOC.
2.2
Op 13 juni 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de meervoudige kamer van het hof. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[de vof] is eigenaar van het in 2004 gebouwde motortankschip [het schip] . [het schip] is 135 meter lang en uitgerust met 28 ladingtanks. De oorspronkelijke dikte van het stalen hoofddek bedroeg 9,0 mm en is aan de bovenzijde van een verflaag voorzien. Het staal aan de onderzijde van het hoofddek is niet van een coating voorzien.
3.2
[de vof] heeft ten behoeve van [het schip] per 19 oktober 2006 een cascoverzekering afgesloten bij EOC. [de vof] heeft de verzekering per 1 december 2019 opgezegd.
3.3
Op de polis waren de Verzekeringsvoorwaarden Beroepsvaart en de Aanvulling Verzekeringsvoorwaarden Beroepsvaart (hierna ook: de polisvoorwaarden) van toepassing. Artikel 4.9 aanhef en sub 9 van deze voorwaarden luidt als volgt:
“Uitgesloten van de verzekering is/zijn: […]Reparatiekosten van beschadigingen die zijn ontstaan door een geleidelijke inwerking van- organismen;- licht en/of vocht;- bodem-, water- en luchtverontreiniging;- corrosie.Tenzij deze geleidelijke inwerking wordt ingezet door een plotselinge hevige uiting van de verontreiniging en de verzekeringnemer, bemanning of eigenaar de gevolgen redelijkerwijs niet konden voorkomen.”
3.4
Ter plaatse van de ladingtanks is het staal aan de onderzijde van het hoofddek van [het schip] aangetast als gevolg waarvan de dikte van het dek is afgenomen. [de vof] heeft EOC verzocht dekking te verlenen voor reparatie van het dek. EOC heeft dekking geweigerd.

4.Procedure bij de rechtbank, vordering in hoger beroep

4.1
[de vof] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, dat de rechtbank voor recht verklaart dat de schade aan het hoofddek van [het schip] een verzekerde schade is en dat EOC gehouden is die schade geheel te vergoeden, met veroordeling van EOC tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat, met kosten.
4.2
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en [de vof] in de proceskosten veroordeeld. Zij honoreerde het verweer van EOC dat dekking is uitgesloten op grond van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden (geleidelijke inwerking van corrosie).
4.3
In hoger beroep vordert [de vof] vernietiging van het vonnis van de rechtbank en alsnog toewijzing van haar vordering. EOC concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

5.Beoordeling in hoger beroep

Uitgangspunten

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat:
  • de dikte-afname van het hoofddek van [het schip] is veroorzaakt door elektrochemische corrosie aan de onderzijde van dat dek;
  • dat corrosieproces sneller is verlopen dan wanneer die onderzijde slechts zou zijn blootgesteld aan (onvervuilde) lucht en/of water; en
  • de in die zin versnelde corrosie (mede) is toe te schrijven aan de aanwezigheid van waterstofsulfide (H2S) in door [het schip] in haar tanks vervoerde aardolieproducten, dat in gasvorm daaraan is ontsnapt in de ladingtanks, zich heeft opgelost in aan de bovenkant van die tanks c.q. onderdeks aanhangend condenswater, en daarin het ijzer (versneld) kon doen corroderen.
5.2
Het hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat:
  • de H2S-concentratie in de door [het schip] vervoerde aardolieproducten hoger is geweest dan [de vof] in het licht van de aan haar verschafte ladingdocumentatie mocht verwachten;
  • [de vof] die ladingen niet zou hebben vervoerd wanneer de H2S-concentratie daarvan correct zou zijn gedocumenteerd;
  • wanneer de H2S-concentratie van aangeboden ladingen steeds conform of niet hoger dan documentatie zou zijn geweest, [de vof] nu geen schade als de onderhavige zou hebben;
  • de schade bij [het schip] gedurende slechts enkele vaarten en/of enkele weken kan zijn ontstaan; en
  • de schade onder de dekking van de verzekering valt, tenzij het bepaalde in art. 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden daaraan in de weg staat.
De uitsluiting van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden
5.3
Het debat tussen partijen in hoger beroep spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag wat moet worden verstaan onder ‘geleidelijke inwerking van corrosie’ in artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden, en of zich dat in het voorliggende geval heeft voorgedaan. Wat de uitleg van dit beding betreft, zijn partijen het eens over de daarvoor aan te leggen maatstaf: die uitleg is vooral afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (vgl. HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstaed)).
5.4
[de vof] betoogt dat onder het begrip corrosie in artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden slechts kan worden begrepen ‘gewone’ corrosie die valt te verwachten bij ‘normaal’ gebruik van een schip, onder ‘natuurlijke omstandigheden’, en dat daarvan in het voorliggende geval geen sprake is geweest. Volgens haar is sprake geweest van ‘excessieve’ corrosie die zich niet geleidelijk in de loop van jaren, maar gedurende mogelijk slechts enkele vaarten of althans in een periode van slechts (enkele) weken heeft voltrokken. Volgens [de vof] hebben alle categorieën van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden met elkaar gemeen dat de geleidelijke inwerking plaatsvindt aan de hand van een natuurlijk proces, ofwel zonder dat sprake is van een bijzondere, ongewenste en vermijdbare substantie die in aanraking komt met onderdelen van het schip. De excessieve corrosie die zich heeft voorgedaan, is bovendien ook afwijkend in de zin dat deze alleen op (onderaan) het platte dek is te vinden, niet op de spanten, en dat het gaat om zogenaamde putcorrosie.
5.5
Het hof volgt [de vof] niet in deze uitleg. Het begrip corrosie zelf is in artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden niet in de door [de vof] voorgestane zin geclausuleerd. Daarnaast valt niet in te zien dat verontreinigde bodem, water en lucht, en trouwens ook organismen – alle categorieën van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden –, onder omstandigheden niet ook zouden kunnen worden aangemerkt als bijzondere, ongewenste substanties waarmee aanraking in voorkomend geval vermeden of althans beperkt zou kunnen worden (bijvoorbeeld door coating van daarvoor gevoelige onderdelen). Dat de uitsluiting van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden slechts zou zien op ‘normaal gebruik’ valt evenmin in te zien, daargelaten dat [het schip] in elk geval vanaf 2010 geclassificeerd was om ladingen met een hoog H2S-gehalte te vervoeren. Dat het om putcorrosie gaat en dat die alleen onder het platte dek en niet op de spanten zit, maakt niet dat geen sprake is van corrosie in de zin van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden.
5.6
[de vof] betoogt verder dat geen sprake is van ‘geleidelijke inwerking’ van corrosie in de zin van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden indien, zoals volgens haar bij [het schip] het geval kan zijn geweest, die inwerking zich gedurende slechts enkele vaarten en/of in een periode van slechts enkele weken heeft voltrokken. Zij voert hiertoe het volgende aan:
De lezing dat elke vorm van corrosie is uitgesloten, is niet logisch. Indien een extreem agressieve stof (zoals zeer geconcentreerd zoutzuur) in aanraking komt met het hoofddek en daar direct een gat in brandt, is nog steeds sprake van corrosie. In de volksmond zou men dit in het algemeen niet zo noemen en het is onwaarschijnlijk dat schade die het gevolg is van een dusdanig uitzonderlijk incident, niet gedekt is onder de polis omdat nu eenmaal sprake is van corrosie.
EOC heeft wél dekking verleend voor schade aan een ander schip (de Panamax) met precies hetzelfde probleem als [het schip] .
Artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden vermeldt tot tweemaal toe dat het moet gaan om ‘geleidelijke’ inwerking. Het artikel noemt enkele categorieën waarbij die geleidelijke intering kan plaatsvinden en die uitgesloten zijn van dekking. Voor al deze vormen van internering geldt dat die geleidelijk is. Het is ondenkbaar dat staal van een schip wordt aangetast door zeer snel werkende intering veroorzaakt door licht of luchtverontreiniging. Er moet dus een reden zijn waarom het woord geleidelijk tot tweemaal toe in de bepaling is opgenomen. Immers, als elke vorm van corrosie of intering zou zijn uitgesloten, dan had dat er gewoon onomwonden kunnen staan. Een logische verklaring is dus dat EOC een onderscheid heeft willen maken tussen geleidelijke en niet-geleidelijke intering. Geleidelijke intering is dan normale, jaren durende intering die te verwachten valt bij contact van onderdelen met bepaalde organismen of waterverontreiniging (en die lijkt op normale slijtage). Daartegenover staat niet-geleidelijke intering.
5.7
Ad a.Niet onlogisch is dat artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden zo verstaan moet worden dat daarmee schade veroorzaakt door (geleidelijke inwerking van) corrosie, ongeacht de vorm van die corrosie, van de dekking is uitgesloten. Artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden maakt immers geen onderscheid tussen verschillende vormen van corrosie. Het voorbeeld dat [de vof] geeft – een extreem agressieve stof komt in aanraking met het hoofddek en brandt daar direct een gat in – gaat niet op, nu in dit voorbeeld niet van een geleidelijke inwerking kan worden gesproken. In dit voorbeeld zou bovendien de schade op grond van de tweede alinea (de ‘insluiting’, zoals partijen dat noemen) van artikel 4.9 aanhef en sub 9 onder de dekking van de verzekering kunnen vallen.
5.8
Ad b.Dat EOC in een vergelijkbaar geval heeft uitgekeerd, verschaft geen rechten aan [de vof] . EOC heeft bovendien onweersproken aangevoerd dat de casus van de Panamax in die zin anders was, dat het ten tijde van de schademelding in dat geval niet duidelijk was waardoor de intering (vermoedelijk) was ontstaan, terwijl dat in het geval van [het schip] wel (meer) het geval is.
5.9
Ad c.De omstandigheid dat artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden spreekt over ‘geleidelijke’ inwerking van de in de bepaling opgesomde fenomenen, terwijl sommige van die fenomenen in de praktijk niet anders dan geleidelijk kunnen inwerken op het staal van een schip, impliceert niet dat het woord ‘geleidelijke’ een onderscheid wil maken tussen geleidelijke inwerking gedurende jaren, lijkend op slijtage, die niet wordt gedekt, en andere vormen van inwerking, die wel worden gedekt (ook al zouden die vormen strikt genomen/naar grammaticale betekenis wel geleidelijk kunnen heten). In de eerste plaats concretiseert [de vof] niet dat alle in artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden opgesomde fenomenen (dat is meer dan licht- en luchtverontreiniging) slechts geleidelijk schadeveroorzakend kunnen inwerken op wat verzekerd is (dat is meer dan het staal van het schip). Maar ook als dat anders zou zijn, mag aan het enkele gebruik van het woord ‘geleidelijke’ niet de conclusie worden verbonden dat dat onderscheidende betekenis móet hebben en wel in die zin dat daarmee slechts geleidelijke inwerking gedurende jaren, lijkend op slijtage, is bedoeld. Naar het oordeel van het hof is inwerking gedurende (minimaal) enkele vaarten en/of enkele weken evident ‘geleidelijk’ en is er geen reden waarom zodanige inwerking niet onder het bereik van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden kan worden begrepen.
De insluiting van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden
5.1
Voor het geval dat zou moeten worden aangenomen dat wat zich bij [het schip] heeft voorgedaan, kwalificeert als geleidelijke inwerking van corrosie in de zin van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden – en gelet op het hiervoor in 5.3-5.9 overwogene is dit het oordeel van het hof – bepleit [de vof] dat haar schade niettemin is gedekt omdat deze valt onder de insluiting (de tenzij-clausule aan het slot van de bepaling). Volgens haar heeft de aanwezigheid van waterstofsulfide een onomkeerbaar corrosieproces in werking gezet dat uiteindelijk heeft geleid tot een sterke afname van de dikte van het hoofddek. Naar het hof begrijpt, bedoelt [de vof] hiermee dat – in de zin van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden – de geleidelijke inwerking van de corrosie aldus is ingezet door een plotselinge hevige uiting van de verontreiniging en de verzekeringnemer, bemanning of eigenaar de gevolgen redelijkerwijs niet konden voorkomen.
5.11
Ook op dit punt volgt het hof [de vof] niet. De ‘verontreiniging’ van de insluitingsclausule is in het voorliggende geval, zo bedoelt [de vof] het klaarblijkelijk, de (in het onderdeks aanhangend condenswater opgeloste) waterstofsulfide zelf. Die veroorzaakte versnelde corrosie gedurende de aanwezigheid in de tanks van ladingen met hoog H2S-gehalte, maar na lossing van de ladingen hield dat proces op. [de vof] heeft dit ter zitting bevestigd met de mededeling dat sinds geen ladingen meer worden vervoerd met een hoog H2S-gehalte, de dekdikte niet (merkbaar) afneemt. De in artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden bedoelde ‘corrosie’, ‘verontreiniging’, ‘inzet’ en ‘gevolgen’ vielen in het voorliggende geval in de tijd dus min of meer samen, en wel gedurende (minimaal) enkele vaarten en/of enkele weken. Dat is een ‘geleidelijke’ inwerking (hiervoor, 5.7-5.9), maar niet tegelijkertijd een ‘plotselinge’ hevige uiting zoals de insluitingsclausule van artikel 4.9 aanhef en sub 9 van de polisvoorwaarden vereist. Naar het oordeel van het hof is voldoende duidelijk dat de begrippen ‘geleidelijke’ in de uitsluitingsclausule en ‘plotselinge’ in de insluitingsclausule een tegenstelling beogen uit te drukken. Van het eerste is sprake, en daarom – in het voorliggende geval – niet van het tweede.
Overige bezwaren
5.12
[de vof] heeft in hoger beroep aanvullend nog de volgende bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank geformuleerd:
  • de rechtbank heeft ten onrechte als onbetwist aangenomen dat de corrosie de ‘nodige tijd’ heeft gekost, en miskend dat denkbaar is dat het proces zich in (enkele) weken heeft voltrokken;
  • de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van gevaar van de vaart (een dekkingscategorie onder de verzekering);
  • de rechtbank heeft miskend dat de stookolieladingen waarvoor [het schip] bestemd en geschikt was (geclassificeerd als UN 1202, 3082 en 9003) maximaal 2mg/kg aan waterstofsulfide in de vloeistoffase mag bevatten.
5.13
Laatstbedoeld bezwaar ontbeert feitelijke grondslag voor zover het ervan uitgaat dat [het schip] ook vanaf 2010 niet ‘bestemd’ was om ook stoffen met een hoger H2S-gehalte te vervoeren. Voor dergelijke stoffen was [het schip] – dit is onweersproken – vanaf dat jaar juist geclassificeerd. Achteraf is wel, inderdaad, gebleken dat [het schip] niet ‘geschikt’ was voor ladingen met een hoog H2S-gehalte, in de zin dat deze ladingen versnelde corrosie van de onderzijde van het hoofddek veroorzaakten: dat is het probleem waarom het onderhavige geschil draait. Maar die enkele omstandigheid levert geen grondslag op voor de claim van [de vof] dat EOC dekking moet verlenen. De genoemde bezwaren behoeven voor het overige geen bespreking omdat het hof veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van de stellingen van [de vof] over deze onderwerpen (hiervoor, 5.2).
Bewijs
5.14
[de vof] heeft geen specifieke feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden.
Conclusie en proceskosten
5.15
De conclusie is dat het hoger beroep van [de vof] niet slaagt. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [de vof] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2021;
  • veroordeelt [de vof] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van EOC begroot tot op heden op € 783 voor het griffierecht en € 18.177 voor het salaris van de advocaat, en op € 173 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90 als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest, respectievelijk, wat het bedrag van € 90 betreft, na de betekening;
  • verklaart dit arrest wat deze kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. Frieling, mr. H.J. van Kooten en mr. K. Engel en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.