Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 27 juli 2022, waarmee de Staat in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 4 juli 2022 (hierna ook: het bestreden vonnis);
- de memorie van grieven van de Staat, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerster].
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de voorzieningenrechter in de rechtbank en het vervolg
is niet gezegd dat een afweging op juiste gronden in alle gevallen zal moeten leiden tot het instellen van hoger beroep. Gelet op de fatale termijn voor het instellen van appel zal de voorzieningenrechter, ter zekerstelling van de rechten van [verweerster], de vordering echter toch toewijzen. Het OM kan, desgewenst na verder overleg met [verweerster], een nadere inhoudelijke afweging maken op juiste feitelijke gronden en vervolgens bezien of zij het hoger beroep wenst te handhaven en van grieven wil dienen of het alsnog wil intrekken.”
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Inzet van het hoger beroep
a) dat de door de politierechter tijdens de zitting aan [verweerster] opgelegde beperking van het spreekrecht niet in overeenstemming is met artikel 51e lid 2 Sv (zoals dat artikel per 1 juli 2016 is komen te luiden) en dat de officier van justitie daartegen niet heeft geprotesteerd;
b) dat het niet is uit te sluiten dat het uitoefenen van het onbeperkte spreekrecht tot een ander standpunt van het openbaar ministerie en een ander oordeel van de politierechter had kunnen leiden;
c) dat de politierechter de door de verdediging opgeroepen getuige, die ten overstaan van de politie over de verdachte een belastende verklaring had afgelegd, niet als getuige heeft beëdigd en hem met toestemming van de officier van justitie heeft medegedeeld dat zijn aanwezigheid niet meer was vereist, terwijl de verklaring van de getuige wezenlijk was voor de bewijsvraag en de officier van justitie die getuige bij een regulier verhoor nader aan de tand had kunnen voelen over de ten laste gelegde feiten, met mogelijk een andere uitkomst wat requisitoir en vonnis betreft;
d) dat het niet uit te sluiten is dat [verweerster] de onduidelijkheid die was ontstaan ten gevolge van de verklaring van de niet beëdigde (essentiële) getuige door middel van haar onbeperkte spreekrecht had kunnen wegnemen;
e) dat de officier van justitie op de zitting onverwacht tot integrale vrijspraak heeft gerekwireerd, terwijl zij een dag vóór de zitting in een telefonisch gesprek met onder anderen [verweerster] en haar raadsman op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van het feit dat zij mogelijk overwoog tot (algehele) vrijspraak te rekwireren;
f) dat de officier van justitie in haar e-mail van 23 juni 2022 aan de advocaat van [verweerster] het standpunt heeft ingenomen (1) dat [verweerster] ter zitting voldoende gebruik heeft kunnen maken van het haar toekomende spreekrecht en (2) dat zij, de officier van justitie, ter zitting afstand had gedaan van hoger beroep;
g) dat de officier van justitie na een inhoudelijke weerspreking van deze twee standpunten van de zijde van de raadsman van [verweerster] op 24 juni 2022 bij e-mailbericht van dezelfde middag heeft volstaan met de niet-gemotiveerde mededeling dat zij niet van haar standpunt afweek;
h) dat uit het later ontvangen proces-verbaal van de zitting bij de politierechter niet blijkt dat de officier van justitie, zoals zij de advocaat van [verweerster] in haar e-mails van 23 en 24 juni 2022 had voorgehouden, ter zitting afstand had gedaan van de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen;
i) dat de officier van justitie daarna tot aan de kortgedingzitting op 4 juli 2022 aan (de advocaat van) [verweerster] geen verdere inhoudelijke motivering heeft verstrekt van haar beslissing om tegen de vrijspraak geen hoger beroep aan te tekenen;
j) dat niet alleen de verdachte, maar ook het slachtoffer recht heeft op een eerlijk proces.
2) voor zover het gaat om een verwoording van de ervaringen van het slachtoffer, geldt dat hij in beginsel geen vragen heeft te dulden en dat deze verklaring niet voor weerlegging vatbaar is.De bestaande situatie dat een slachtoffer dat gebruik maakt van het spreekrecht niet wordt beëdigd en dat het slachtoffer dat een belastende verklaring aflegt, wel als getuige wordt beëdigd, blijft gehandhaafd;
3) het slachtoffer blijft procesdeelnemer en wordt geen zelfstandige procespartij. Hij wordt geen
Nebenklager. Het vervolgingsmonopolie blijft bij het openbaar ministerie.
ter zekerstelling van de rechten van [verweerster]” te gebieden hoger beroep tegen het strafvonnis in te stellen, met de uitdrukkelijke kanttekening dat de officier van justitie daarna “
desgewenst na verder overleg met Pinto, een nadere inhoudelijke afweging[kan]
maken op juiste feitelijke gronden en vervolgens[kan]
bezien of zij het hoger geroep wenst te handhaven en van grieven wil dienen of het alsnog wil intrekken.” Dat het openbaar ministerie enkele dagen na het vonnis in KG-I, in zijn brief van 15 juli 2022 aan (de advocaat van) [verweerster], na intern overleg alsnog een nadere inhoudelijke motivering heeft verstrekt die de toets van de voorzieningenrechter en het hof in KG-II heeft doorstaan, kan daaraan niet afdoen.
7.Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 4 juli 2022;
- wijst het door de Staat anders of meer gevorderde af;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] begroot op € 343,- wegens griffierecht en op € 3.549,- wegens de kosten van de advocaat.