ECLI:NL:GHDHA:2023:1215

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.327.551/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van uithuisplaatsing van minderjarige ondanks bezwaar van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De vader van [minderjarige 1] heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 april 2023 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kind werd verlengd tot 17 september 2023. De vader is van mening dat de GI tekortschiet in de hulpverlening en dat de situatie van [minderjarige 1] in het pleeggezin niet langer gerechtvaardigd is. Hij pleit voor een terugkeer naar de thuissituatie, hetzij bij hem, hetzij bij de moeder. De GI en de bijzondere curator hebben echter aangegeven dat [minderjarige 1] nog niet klaar is voor een terugkeer naar huis, gezien de onveilige thuissituatie en de impact van eerder huiselijk geweld. Het hof heeft de argumenten van de vader, GI en bijzondere curator zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige 1]. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.327.551/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 23-86
zaaknummer rechtbank : C/10/650983
beschikking van de meervoudige kamer van 28 juni 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
tegen
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR),
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Hassan te Almere;
- [pleegvader] en [pleegmoeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna ook te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ;
- mr. [bijzondere curator] ,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige 1] ,
hierna ook te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De vader is op 30 mei 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 16 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 29 mei 2023 met bijlagen, ingekomen op 9 juni 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de bijzondere curator van 16 juni 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde dag
.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [minderjarige 1] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2023 plaatsgevonden, tezamen met de zaak bekend onder zaaknummer 200.327.975.01 (betreffende het hoger beroep van de moeder). Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. J. Robben (kantoorgenoot van mr. J.D. Nijenhuis);
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de gi 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de gi 2] ;
- de pleegvader de heer [pleegvader] ;
- de bijzondere curator.
Voor de moeder is de heer [tolk 1] opgetreden als tolk in de Arabisch/Syrische taal; voor de vader is de heer [tolk 2] opgetreden als tolk in de Arabisch/Syrische taal.
Verder is als toehoorder bijzondere toegang verleend aan mevrouw T. Alzubaidi (kantoorgenoot van mr. J.D. Nijenhuis).

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Syrië), en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Syrië).
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in pleeggezinnen.
3.3
Bij beschikking van 8 september 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 17 september 2023. Bij beschikking van 2 maart 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin verlengd tot 17 april 2023. Bij die beschikking is tevens de bijzondere curator van [minderjarige 1] benoemd tot 17 september 2023. De behandeling voor het overig verzochte is aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 1 november 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd tot 17 september 2023. Tevens is bij die beschikking de bijzondere curator van [minderjarige 2] benoemd tot 17 september 2023. Bij beschikking van 2 maart 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin verlengd tot 17 april 2023. De behandeling voor het overig verzochte is aangehouden.
3.5
Inmiddels is beslist dat [minderjarige 2] op 8 juli 2023 terug zal gaan naar haar moeder en per die datum de machtiging uithuisplaatsing zal vervallen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank - voor zover thans in hoger beroep van belang - de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 17 september 2023; deze beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te vernietigen en in zoverre opnieuw recht doende het inleidende verzoek van de Gl op dat punt alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De vader voert - samengevat - aan dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] heeft verlengd tot 17 september 2023. Ter toelichting stelt de vader dat de GI bij herhaling te kort is geschoten. De vader stelt dat er na de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ), en zeker na de echtscheiding tussen de ouders, te weinig hulpverlening op gang is gekomen voor het gezin. De situatie van [minderjarige 1] in het pleeggezin is op deze wijze, door toedoen - namelijk het nalaten en het onvoldoende handelen - van de GI, een factor van betekenis geworden. Pas door/na de start van het gezinstrainingsprogramma (GTP), begin 2023, is er gewerkt aan het herstel van de relatie tussen de moeder en de kinderen. Dat is dus bijna twee jaar na aanvang van de uithuisplaatsing. De vader meent verder dat de standpunten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de periode na de uithuisplaatsing te veel leidend zijn geweest. De kinderen zijn weliswaar wat ouder maar niet volwassen. Daarbij kan hetgeen de kinderen zeggen best als uitgangspunt worden genomen maar niet als eindpunt. De vader merkt verder op dat hij de mening van de pleegouders bij de verschillende zittingen opmerkelijk heeft gevonden. Het pleegoudersysteem moet juist ten dienste staan van de (doelen van de) uithuisplaatsing en niet daartegenin werken. Daarbij past een neutrale houding van de pleegouders ten aanzien van de ouders, zeker in hun uitingen richting de kinderen. In ieder geval moeten pleegouders trachten een loyaliteitsconflict te voorkomen. De vader heeft de indruk dat dit niet het geval is. Dat [minderjarige 1] het bij de pleegouders goed heeft en tot rust komt, is niet zonder meer redengevend voor de verlenging van de uithuisplaatsing. De voorkeur van de vader is nog steeds dat [minderjarige 1] ook bij moeder gaat wonen omdat het gezin dan zoveel als mogelijk bijeen is. Mocht dat echter niet kunnen omdat bij de moeder wonen geen optie is, dan dient te worden bezien of [minderjarige 1] bij hem kan wonen.. Het feit dat de vader geen eigen woning heeft en bij zijn ouders woont, maakt dat wellicht gecompliceerder, maar niet onmogelijk. [minderjarige 1] zou daar tijdelijk kunnen wonen totdat de vader een eigen woning heeft. Gelet op hetgeen er de afgelopen jaren is gebeurd maar met name ook niet is gebeurd, mag [minderjarige 1] niet aan zijn lot worden overgelaten. Er moet een duidelijk pad zijn naar thuisplaatsing althans een duidelijk pad, inclusief hulpverlening, naar het antwoord op de vraag of [minderjarige 1] nog bij één van de ouders kan wonen, aldus de vader. Ter zitting heeft de advocaat van vader nog aangevoerd dat door de uithuisplaatsing te continueren, wordt aangestuurd op een gezagsbeëindigende maatregel.
5.2
De GI voert - samengevat - aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] getuige zijn geweest van zeer ernstig huiselijk geweld door de vader richting de moeder, dat heeft geleid tot een uithuisplaatsing op 19 april 2021. De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is laatstelijk verlengd tot 17 september 2023. Hoewel het doel van een uithuisplaatsing binnen een ondertoezichtstelling is om terug te werken naar huis, is de GI van mening dat in het geval van [minderjarige 1] nog geen sprake kan zijn van een thuisplaatsing. [minderjarige 1] geeft heel duidelijk aan dat hij op dit moment nog niet bij zijn moeder wil wonen. Door het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden, ervaart [minderjarige 1] nog steeds een gevoel van onveiligheid in de thuissituatie. Dit maakt ook dat [minderjarige 1] niet bij vader kan wonen. Er is nog steeds een contact- en locatieverbod voor vader jegens moeder. Echter wordt hier niet altijd aan gehouden. Ook kan de vader nog steeds dreigend zijn. Het gevoel van onveiligheid is daarom niet onterecht, en maakt [minderjarige 1] onzeker of een thuisplaatsing wel goed zal gaan. [minderjarige 1] heeft behoefte aan wat meer zekerheid en is daardoor afwachtend of de thuisplaatsing van zijn zus goed zal gaan, voordat hij thuis zou willen wonen. Totdat hij klaar is om naar huis te gaan wil hij bij zijn huidige pleeggezin blijven. Dit biedt hem zekerheid en hij voelt zich daar veilig. Hoewel de GI de wens van de vader en de moeder begrijpt om beide kinderen weer thuis te laten wonen, volgt de GI het tempo van [minderjarige 1] , omdat dit het meest in zijn belang wordt geacht. Mocht [minderjarige 1] tegen zijn wens in toch thuis moeten wonen, dan zal hij zich niet gehoord of gezien voelen door de volwassenen om hem heen, wat opnieuw een gevoel van onveiligheid teweeg kan brengen en een bedreiging vormt voor zijn ontwikkeling. Dit maakt dat volgens de GI aan de gronden van een verlenging van de uithuisplaatsing is voldaan. De GI benadrukt dat het perspectief van [minderjarige 1] nog niet bepaald is, en ook nog niet bepaald kan worden. Van een gezagsbeëindigende maatregel is in het geheel geen sprake. Het is nog steeds mogelijk dat [minderjarige 1] op termijn er wel aan toe is om (meer) thuis te wonen. De GI kan dat alleen maar toejuichen en zal [minderjarige 1] en de moeder ondersteunen waar nodig om dit goed te laten verlopen.
5.3
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat [minderjarige 1] heeft aangegeven rust nodig te hebben, te weten een rustige constante omgeving waarin hij zonder problemen kan opgroeien. Hij geeft aan dat zijn voorkeur nu duidelijk ligt bij verblijf bij de pleegouders. Het gaat op school goed. Ook voor de schoolkeuze is het van belang dat duidelijk wordt waar [minderjarige 1] zal wonen en dus naar school zal gaan. Wonen bij de vader, zoals subsidiair wordt gesuggereerd is uitgesloten. De vader woont bij zijn ouders en daar is geen ruimte voor [minderjarige 1] , nog afgezien van het feit dat hij dan uit zijn omgeving zou worden weggerukt. Hij is nog niet toe aan teruggaan naar zijn moeder, dit zou te vroeg zijn. [minderjarige 1] wil ook eerst aanzien hoe het gaat met [minderjarige 2] als zij weer bij de moeder gaat wonen. In het kader van de rust die [minderjarige 1] nodig heeft voor zijn ontwikkeling is het belangrijk dat duidelijk wordt dat hij voorlopig blijft wonen bij de pleegouders. Het ultieme gevolg van toewijzing van de verzoeken van de ouders in hoger beroep is dat [minderjarige 1] meteen terug moet naar zijn moeder. Ouders vragen immers primair om afwijzing van het inleidend verzoek. De ouders geven er daarmee blijk van de belangen van [minderjarige 1] nog niet juist te kunnen inschatten, aldus de bijzondere curator.
5.4
[minderjarige 1] heeft bij het kinderverhoor aangegeven dat hij eind april 2023 het gezinstrainingsprogramma heeft afgerond, na 10 intensieve weken. Op dit moment loopt de gezinstherapie bij de moeder thuis verder. [minderjarige 1] voert wekelijks systeemgesprekken (samen met zijn zus) bij de moeder thuis. Die gesprekken zijn vaak emotioneel. Ook heeft hij zelf gesprekken met een therapeut. Naar zijn zeggen gaat het soms goed met hem, maar soms ook niet. Hij is na de uithuisplaatsing niet direct bij zijn huidige pleeggezin terecht gekomen en heeft op verschillende adressen verbleven. Ook dat heeft grote impact op hem gehad. Hij is nog niet in balans. Net als bij de rechtbank heeft [minderjarige 1] in het kindgesprek onomwonden en gemotiveerd aangegeven waarom hij op dit moment niet terug wil naar zijn moeder. [minderjarige 1] houdt onvoorwaardelijk van zijn ouders maar ervaart na alles wat er is gebeurd, nog steeds een gevoel van onveiligheid in de thuissituatie. Hij heeft dit ook aan zijn moeder aangegeven. Ook met zijn vader heeft hij hierover gesproken. Hij is er nog niet gerust op dat de dreiging van zijn vader naar zijn moeder tot het verleden behoort. Hij voorziet spanningen en problemen als hij gedwongen zou worden nu al thuis te wonen. Hij ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Het gaat goed op school, hij sport en heeft vrienden. [minderjarige 1] heeft verder verklaard dat door de voortdurende spanningen in de thuissituatie het toen slechter met hem ging, maar dat hij in het pleeggezin een goede toekomst voor zich ziet.
Oordeel hof
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. In artikel 1:265c lid 2 BW is bepaald dat de duur van de machtiging op verzoek van de gecertificeerde instelling kan worden verlengd.
5.6
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op de juiste gronden de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] heeft verlengd. Het hof neemt de gronden waarop de kinderrechter heeft geoordeeld en beslist over en maakt deze tot de zijne. Ook in hoger beroep wordt nog steeds voldaan aan de gronden van de uithuisplaatsing. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat anders dan ouders vermoeden, er geen tekenen zijn die wijzen op loyaliteitsproblematiek bij [minderjarige 1] . Hij geeft aan dat hij onvoorwaardelijk van zijn ouders houdt en ze ook graag ziet maar dat hij de rust nodig heeft om zich zelf verder te ontwikkelen zonder de spanning die plaatsing bij zijn moeder teweeg zou kunnen brengen. De gecertificeerde instelling heeft voldoende onderbouwd waarom met deze mening van [minderjarige 1] rekening moet worden gehouden. Het hof begrijpt de wens van ouders om [minderjarige 1] , juist met het oog op de komst van [minderjarige 2] , thuis te hebben. Het hof acht dit thans echter in strijd met zijn belangen. Het doel van de uithuisplaatsing is nog steeds om terug te werken naar huis, maar wel op het tempo van [minderjarige 1] en niet onder druk van de ouders. Ouders hebben nog betoogd dat de moeder er aan toe is dat [minderjarige 1] weer thuis komt wonen, dat zij alle hulp aanvaardt en dat zij de opvoeding weer aan kan. De wensen van [minderjarige 1] zijn een uiting van een jongen in de pubertijd waarmee geen rekening moet worden gehouden, aldus de ouders. Zij gaan er daarbij aan voorbij dat ook al zijn zij toe aan een thuisplaatsing van hun kinderen, de bezwaren die [minderjarige 1] heeft, niettemin concreet zijn en logisch volgen uit alles wat hij heeft meegemaakt. Het hof meent dat de ouders [minderjarige 1] de tijd moeten gunnen om in zijn eigen tempo te werken aan zijn ontwikkeling en aan de verwerking van het verleden zodat hij opnieuw vertrouwen kan krijgen in zijn ouders. Mede in aanmerking nemende de verklaringen van de GI, de bijzondere curator en de pleegvader ter zitting, is het hof al met al van oordeel dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in het pleeggezin noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] .
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, C.M. Warnaar en E.C. Punselie, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier, en is op 28 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.