Oordeel hof
11. Gelet op de onderlinge samenhang zal het hof de grieven van partijen gezamenlijk en per onderwerp behandelen.
12. In het kader van de afwikkeling van het niet-uitgevoerde periodieke verrekenbeding, zijn tussen partijen de volgende onderwerpen in geschil:
- of de waarde van de aandelen van de onderneming van de man, [BV 1] behoort tot het te verrekenen inkomen;
- de waardering van de voormalige echtelijke woning en de investering van de gestelde schenking van zijn ouders aan de man van f 39.667,- (€ 18.000,-) in die woning;
- de waardering van de percelen grond
- de vordering van de man van € 9.000,-
- de vordering van de vrouw op [VOF]
- de aanspraak van de vrouw op de helft van de bijbetaling van het perceel bouwterrein gelegen in het [bestemmingsplan] te [plaats] aan de [straat] .
Behoort de waarde van de aandelen in [BV 1] tot het te verrekenen vermogen?
13. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bij de oprichting van [BV 1] ingebrachte privévermogen van de eenmanszaak van de man in de B.V. niet als inbreng van overgespaard inkomen moet worden beschouwd, zodat de waarde van de aandelen van [BV 1] niet tot het te verrekenen vermogen behoort.
14. De vrouw stelt dat partijen in 2010 als ZZP-er beiden een eenmanszaak zijn begonnen. In 2013 zijn die eenmanszaken omgezet in [BV 2] Vervolgens is [BV 1] opgericht. Het geld van de inbreng van de eenmanszaak van in totaal € 268.943,- is opgenomen op de rekening-courant van de B.V. en betreft overgespaard inkomen aangezien alle inkomsten van een eenmanszaak bestaan uit loon. Dit inkomen dient op grond van artikel 141 lid 4 en 5 BW alsnog te worden verrekend. De vrouw verwijst ten slotte nog naar het arrest van de Hoge Raad van 7 december 2018 (ECLI:NL:HR2019:238).
15. De man erkent dat [BV 1] in 2013 is opgericht, maar betwist de overige stellingen van de vrouw. Volgens de man zijn enkel de activa en passiva van zijn eenmanszaak ( [eenmanszaak man] ) ingebracht in [BV 3] De eenmanszaak van de vrouw ( [eenmanszaak vrouw] ) is opgeheven met ingang van 31 december 2014. De vrouw heeft ter zake een bedrag van € 21.959,57 ontvangen. Het vermogen van de eenmanszaken van partijen is ook altijd strikt gescheiden gebleven. Op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden komt al hetgeen tot het beroeps- en bedrijfsvermogen van partijen behoort toe aan de echtgenoot van wie de desbetreffende onderneming is en behoort dit niet tot overgespaard inkomen dat dient te worden verrekend.
16. Het hof begrijpt de vordering van de vrouw aldus dat de te verrekenen waarde van de aandelen op € 268.943,- wordt gesteld (de waarde van de ingebrachte eenmanszaak) en dat aan haar de helft van de waarde toekomt. De man heeft die waarde op zich niet bestreden, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
17. Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van de huwelijkse voorwaarden de Haviltex-maatstaf dient te worden toegepast. Dat houdt in dat bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel naar de (letterlijke) tekst van de overeenkomst moet worden gekeken, maar dat ook rekening moet worden gehouden met de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarnaast kan de beperkende en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid een rol spelen.
18. Het hof overweegt voorts als volgt. Vaststaat dat de man in 2010, derhalve tijdens het huwelijk van partijen, zijn eenmanszaak [eenmanszaak man] met een nulbalans is gestart. Vervolgens heeft de man in 2013 de waarde van de eenmanszaak van onweersproken € 268.943,- ingebracht in een B.V. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen, zodat de goederen van de eenmanszaak tot het vermogen van de man behoorden. In randnummer 17 van zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel appel in de zaak met nummer 200.303.996/01 stelt de man zelf dat de inbreng in de B.V. is voortgekomen uit vermogen uit een eenmanszaak. In randnummer 16 stelt de man tevens dat er geen privémiddelen in de eenmanszaak zijn geïnvesteerd.
19. Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband bezien met de huwelijkse voorwaarden van partijen, behoren de in de eenmanszaak opgebouwde winsten van onweersproken € 268.943,- naar het oordeel van hof tot het te verrekenen vermogen. Immers onder het inkomensbegrip van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden valt ook het inkomen dat door partijen werd genoten als winst uit onderneming. Het beroep van de man op artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden kan hem niet baten. Een redelijke uitleg brengt naar het oordeel van het hof mee dat dit artikel er slechts toe strekt om goederenrechtelijke geschillen over de eigendom van bedrijfsgoederen te voorkomen. Voormeld artikel staat er niet aan in de weg dat overgespaarde inkomsten, ook al behoren deze tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot, bij helfte tussen de echtgenoten verrekend dienen te worden.
20. Nu de man de goederen van de eenmanszaak heeft verworven met te verrekenen en niet verdeelde inkomsten en deze geheel heeft ingebracht in een B.V., waarbij partijen de waarde van de aandelen van die B.V. kennelijk gelijkstellen met de ingebrachte waarde van € 268.943,-, zal het hof - met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre - voormelde waarde in de verrekening tussen partijen betrekken als een vordering in rekening-courant van de man op de B.V. Het hof verwijst naar r.o. 36 hierna.