ECLI:NL:GHDHA:2023:1133

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
200.320.470/01 en 200.320.470/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige onder lijfsdwang met uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, betreft het een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, waarbij de moeder in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige, geboren in 2017, en heeft in het verleden meerdere keren geweigerd om omgang tussen de vader en de minderjarige te faciliteren. De rechtbank had eerder dwangsommen opgelegd aan de moeder voor het niet naleven van de omgangsregeling, die inmiddels zijn opgelopen tot € 30.000,-. De vader heeft verzocht om de omgangsregeling te handhaven, terwijl de moeder zich verzet en stelt dat zij door de vader is getraumatiseerd. Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van een traject bij de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming West Regio Zuid-Holland, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de omgang te faciliteren zonder dwang. Het hof heeft de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking geschorst, zodat partijen onder begeleiding van de gecertificeerde instelling aan de slag kunnen gaan. De beslissing is pro forma aangehouden tot 30 december 2023, waarbij het hof verwacht dat partijen de voortgang van het traject rapporteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.320.470/01 en 200.320.470/02
zaaknummer rechtbank : C/10/640941 / JE RK 22-1568
beschikking van de meervoudige kamer van 14 juni 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Imdahl te Rotterdam
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. van Donk te Rijswijk, Zuid Holland.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming West Regio Zuid-Holland Zuid,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2022 en 18 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 december 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 18 november 2022 (hierna: de bestreden beschikking). Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.320.470/01 (hierna ook: de hoofdzaak). Bij dat beroep heeft de moeder tevens een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.320.470/02 (hierna ook: het schorsingsverzoek).
2.2
De vader heeft op 7 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Van de zijde van de gecertificeerde instelling is op 27 februari 2023 een reactie ingekomen.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 23 maart 2023 een e-mail met bijlagen;
- op 3 mei 2023 een e-mail met bijlagen;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
- op 12 mei 2023 een e-mail met bijlagen.
2.5
Bij journaalbericht van 3 mei 2023 heeft de advocaat van de moeder verzocht om [naam] , niet praktiserend kinder- en jeugdpsychiater, als deskundige aan de zitting deel te laten nemen. Bij journaalbericht van 4 mei 2023 heeft de advocaat van de vader namens de vader bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van [naam] . Het hof heeft het verzoek van de moeder - gelet op het bezwaar daartegen van de vader - afgewezen.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de gi 1] , [vertegenwoordiger van de gi 2] en [vertegenwoordiger van de gi 3] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De advocaat van de vader heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017 (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De rechtbank Rotterdam heeft de vader bij beschikking van 27 juni 2018 vervangende toestemming verleend om de minderjarige te erkennen. Bij deze beschikking heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaald dat de omgangsregeling als volgt zal zijn:
de vader wordt in de gelegenheid gesteld contact te hebben met de minderjarige bij het omgangshuis, waarbij tijdstippen, duur, aantal, frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door de medewerkers van het omgangshuis na overleg met de partijen.
3.4
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2019 is de moeder veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan het tot stand komen van omgang die inhoudt dat de vader:
- iedere week op woensdag of donderdag gedurende twee uur omgang heeft met de minderjarige;
- in de nabije omgeving van de woning van de moeder;
- in haar aanwezigheid of in de aanwezigheid van een derde in wie de moeder vertrouwen heeft, zoals haar broer, haar ouders of haar vriendin [vriendin] ,
en veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat zij niet aan voornoemde hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.
3.5
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2019 is de vordering van de moeder om te bepalen dat er geen omgang tussen de vader en de minderjarige zal plaatsvinden totdat de rechter in de bodemprocedure anders bepaalt, afgewezen.
3.6
De minderjarige is op 5 september 2019 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 5 september 2023.
3.7
Bij de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 september 2019 is bepaald dat de minderjarige, in het kader van de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht, bij de vader zal zijn als volgt:
- minstens twee uur per week op een door partijen in overleg met de gecertificeerde instelling te bepalen dag en tijdstip in de nabije omgeving van de woning van de moeder;
- de moeder dient ervoor zorg te dragen dat de minderjarige (met behulp van een derde of door haarzelf) bij de omgang aanwezig is en zij dient eveneens de omgangsbegeleiding te organiseren. Indien de moeder dit niet kan realiseren, zal de omgang onbegeleid plaatsvinden.
Voorts is de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat zij niet voldoet aan voornoemde omgangsregeling, tot een maximum van
€ 10.000,- is bereikt. De dwangsom zal komen te vervallen indien partijen en de gecertificeerde instelling tot andere afspraken komen.
3.8
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam als voorlopige omgangsregeling bepaald - met inachtneming van een opbouwschema - dat de minderjarige elke week van donderdag 12:30 uur tot vrijdag 12:30 uur bij de vader verblijft, die hem daartoe zal ophalen en terugbrengen bij het kinderdagverblijf, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke keer dat de moeder in gebreke blijft om aan de uitvoering van deze regeling te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-.
3.9
Bij beschikking van 8 december 2020, verbeterd bij herstelbeschikking van 19 februari 2021, heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat - met inachtneming van een opbouwschema - de minderjarige elke week van donderdag 10:00 uur tot 17:00 uur bij de vader verblijft, die hem daartoe zal ophalen en terugbrengen op het kantoor van de gecertificeerde instelling, en is de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat zij niet voldoet aan de in deze beschikking genoemde voorlopige omgangsregeling, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt. De dwangsom zal komen te vervallen indien partijen en de gecertificeerde instelling tot andere afspraken komen. De beslissing tot het vaststellen van een definitieve omgangsregeling met de vader is aangehouden.
3.1
Bij beschikking van 14 april 2021 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank van 8 december 2020, aangevuld bij herstelbeschikking van 19 februari 2021, bekrachtigd.
3.11
Bij beschikking van 26 oktober 2021 van de rechtbank Rotterdam is een omgangsregeling vastgesteld waarbij de gecertificeerde instelling de omgang tussen de minderjarige en de vader zal bepalen, met ingang van een door de gecertificeerde instelling te bepalen moment en in een door de gecertificeerde instelling te bepalen vorm, duur, frequentie en opbouw, een en ander met inachtneming van hetgeen onder 6.1.5, is overwogen:
“6.1.5:
De rechtbank acht het daarom op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] dat de moeder behandeld wordt voor haar problematiek, met als doel dat haar draagkracht voldoende toeneemt om de omgang tussen [minderjarige] en de vader te faciliteren, zodat [minderjarige] op zo kort mogelijke termijn onbelast contact kan hebben met zijn beide ouders. De rechtbank zal om die reden een omgangsregeling vaststellen waarbij de omgang met de vader wordt opgeschort tot een door de GI te bepalen moment (maar uiterlijk voor de duur van zes maanden) en de omgang daarna wordt hervat in een door de GI te bepalen vorm (begeleid of onbegeleid), duur, frequentie en opbouw. De rechtbank merkt daarbij op dat [minderjarige] recht heeft op omgang met de vader en het daarom van groot belang is dat de omgang niet langer uitblijft dan noodzakelijk. Van de GI wordt in het belang van [minderjarige] op dit punt een actieve houding verwacht. Op termijn kan naar het oordeel van de rechtbank worden toegewerkt naar een zogeheten weekendregeling (evenals gelijke verdeling van de vakanties).”
3.12
Bij inleidend verzoekschrift van 5 juli 2022 heeft de gecertificeerde instelling een verzoek bij de rechtbank Rotterdam tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige gedaan en tot het wijzigen van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gedaan, in die zin dat de omgangsregeling wordt opgeschort voor een voor de gecertificeerde instelling onbekende duur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de (tussen)beschikking van 31 augustus 2022 is, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 5 september 2023 en de beslissing ten aanzien van de omgangregeling en de zelfstandige verzoeken van de vader aangehouden en de verzoeken verwezen naar de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd en als volgt bepaald:
met ingang van 5 december 2022 vindt elke week anderhalf uur begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige plaats, waarbij de contactmomenten worden gepland en begeleid door de gecertificeerde instelling en de regie over de verdere opbouw van de omgang bij de gecertificeerde instelling ligt,
waarbij de moeder een dwangsom van € 1.000,- verbeurt aan de vader als zij bij het eerste omgangsmoment in de week van 5 december 2022 niet voldoet aan de opgelegde omgangsregeling en de beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang is, in die zin dat indien de moeder vervolgens niet meewerkt aan de genoemde omgangsregeling haar voor iedere overtreding telkens voor de duur van ten hoogste 24 uur lijfsdwang kan worden opgelegd, met dien verstande dat de lijfsdwang niet vaker dan 14 keer ten uitvoer wordt gelegd, waarbij de kosten van de lijfsdwang voor rekening komen van de moeder.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.3
De moeder kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
in de hoofdzaak:
I. primair, te bepalen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken c.q. zijn verzoeken worden afgewezen;
II. subsidiair, te bepalen dat de vader de omgang wordt ontzegd;
III. meer subsidiair, te bepalen dat de omgang wordt geschorst voor de duur van één jaar;
IV. voor zover het hof de omgangsregeling vastlegt, geen dwangmiddelen in de vorm van dwangsommen dan wel lijfsdwang aan de nakoming van de omgangsregeling te verbinden,
en in het schorsingsverzoek:
I. primair, bij wijze van voorlopige voorziening de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking op te schorten;
II. subsidiair bij wijze van voorlopige voorziening de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking met betrekking tot de opgelegde lijfdwang op te schorten,
kosten rechtens.
4.4
De vader verweert zich tegen het verzoek van de moeder. Hij verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, het door de moeder ingediende hoger beroep niet-ontvankelijk althans ongegrond te
verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking, met de kanttekening dat de datum van het eerste contactmoment tussen de vader en de minderjarige wordt vastgesteld binnen een maand na dagtekening van de beschikking in hoger beroep.
4.5
De gecertificeerde instelling refereert zich wat betreft het beroepschrift aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.320.470/01
Ontvankelijkheid van het verzoek van de vader
5.1
Volgens de moeder had de rechtbank de vader niet-ontvankelijk moeten verklaren. De gecertificeerde instelling heeft namelijk haar inleidend verzoek ingetrokken, waarmee ook de zelfstandige verzoeken van partijen vervielen. Er is geen wettelijke grondslag voor de verdere behandeling van die verzoeken buiten het bereik van artikel 1:265g BW.
5.2
De vader stelt dat hij naar aanleiding van het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling in eerste aanleg verweer heeft gevoerd en zelfstandige verzoeken geformuleerd op grond van artikel 282 Rv. Het feit dat de gecertificeerde instelling haar verzoek heeft ingetrokken, neemt niet weg dat de zelfstandige verzoeken van de vader reeds aanhangig waren en de rechtbank daar een oordeel over dient te vellen. Krachtens artikel 1:265g lid 2 en lid 3 BW is deze rechtsingang niet exclusief voorbehouden aan de gecertificeerde instelling.
5.3
De gecertificeerde instelling stelt zich op het standpunt dat het intrekken van het verzoek van de gecertificeerde instelling niet maakt dat de zelfstandige verzoeken komen te vervallen.
5.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de vader heeft ontvangen in zijn verzoek. De vader is belanghebbende bij de procedure en mag op grond van artikel 282 Rv een verweerschrift indienen dat krachtens lid 4 een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Het feit dat de gecertificeerde instelling het inleidend verzoek vervolgens heeft ingetrokken, betekent niet dat de rechtbank geen beslissing meer hoefde te nemen op het zelfstandig verzoek van de vader. De eerste grief van de moeder slaagt niet.
Ten onrechte bij de beoordeling betrokken stukken
5.5
De moeder stelt dat de rechtbank het door de gecertificeerde instelling ter zitting overhandigde document ten onrechte bij de beoordeling heeft betrokken. Dit werd gepresenteerd als deskundigenoordeel, terwijl er onvoldoende deskundigheid ter zitting was om het document te beoordelen. De behandelend psycholoog van de moeder was niet aanwezig en ook was er onvoldoende hoor en wederhoor.
5.6
De vader stelt dat partijen ter zitting de gelegenheid hebben gekregen dit stuk te bestuderen en hierop te reageren. Nu de moeder niet aanwezig was ter zitting en geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inbreng van het stuk tijdens de mondelinge behandeling, is dit stuk betrokken bij de beoordeling.
5.7
De gecertificeerde instelling stelt dat het overgelegde stuk moet worden gezien als een pleitnota waarin het dilemma wordt geschetst waar de gecertificeerde instelling voor staat.
5.8
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de stukken bij de beoordeling heeft kunnen betrekken. Het hof is niet gebleken dat het betreffende stuk is gepresenteerd als een deskundigenoordeel. Bovendien is er tijdens de mondelinge behandeling van de zaak voldoende gelegenheid geweest om een en ander te weerspreken.
Omgang
5.9
De moeder stelt dat zij een trauma heeft opgelopen door de vader. Hij heeft haar gedrogeerd, verkracht, bedreigd en gepoogd haar te dwingen tot abortus. Dit raakt een oud trauma van de moeder, te weten misbruik en abortus op 15-jarige leeftijd. De vader, de gecertificeerde instelling en de gerechtelijke instanties voeren de druk op de moeder steeds verder op. De moeder kan de omgangsregeling echter niet op korte termijn en zonder behandeling nakomen, omdat zij getraumatiseerd is en ieder contact met de vader en de instanties die betrokken zijn bij deze zaak haar triggers zijn en haar hertraumatiseren. Het belang van de minderjarige bij een stabiele thuissituatie weegt sterker dan omgang met de vader. Wel ziet de moeder het belang in van de minderjarige om de vader op termijn te leren kennen. Er zijn geen zorgen over de minderjarige. Hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. Wel zijn er zorgen dat de stress- en spanningsklachten die de moeder ervaart, mogelijk effect kunnen hebben op de minderjarige. De moeder heeft haar klachten duidelijk toegelicht en verwijst daartoe naar productie C in hoger beroep. Zij is ziek en heeft tot op heden niet de kans gehad om te herstellen. De steeds toenemende dwang heeft ervoor gezorgd dat haar gezondheid steeds verder achteruit gaat. Een langere dwangvrije periode is nodig, om ervoor te zorgen dat de moeder herstelt en de minderjarige kan steunen in het contact met de vader. Dwangsommen hebben ervoor gezorgd dat de moeder mentaal verder achteruit is gegaan en nu ook financiële zorgen heeft.
5.1
De vader betwist de aantijgingen van de moeder. Hij stelt dat zij omgang tussen hem en de minderjarige een aantal maanden na de geboorte heeft toegestaan. Het laatste voorstel van de vader voor een meer zelfstandige omgangsregeling dateert van februari 2018, waarna de moeder het contact heeft verbroken. De vader was dan ook genoodzaakt om een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank. Vanaf december 2019 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden. Partijen hebben beiden een forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek ondergaan bij PSY Drechtsteden. De vader acht deze rapporten van groot belang omdat PSY Drechtsteden een neutraal en deskundig advies geeft over de omgang en de rol van de ouders daarin. Hij stelt dat de moeder het er niet mee eens is dat zij wordt gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis. Zij meent dat zij PTSS heeft, maar laat na een DSM IV diagnose over te leggen. Ondanks negen beschikkingen van gerechtelijke instanties werkt de moeder niet mee aan omgang.
5.11
De gecertificeerde instelling stelt dat de vader de bestreden beschikking op 23 maart 2023 heeft laten executeren en dat de moeder 24 uur in hechtenis is genomen. Dit is gebeurd terwijl de minderjarige op school zat. De gecertificeerde instelling heeft ervoor gezorgd dat de grootouders moederszijde de minderjarige van school ophaalden en hij bij hen kon logeren. Diezelfde dag is er een begeleid bezoek tussen de vader en de minderjarige geweest en dit is goed verlopen. De minderjarige gaf de vader een high five bij binnenkomst, heeft spelletjes met hem gedaan en is hem om de nek gevlogen bij het afscheid. Vervolgens is hij met de grootouders naar huis gegaan. Op 29 maart 2023 heeft een overdracht plaatsgevonden van Jeugdbescherming west locatie Dordrecht naar Jeugdbescherming west locatie Leiden en daarmee zijn nieuwe jeugdbeschermers en een gedragswetenschapper aangesteld. Door de onrust van de executie van de lijfsdwang was het noodzakelijk om de verbinding met de moeder opnieuw aan te gaan en de uitvoering van de ondertoezichtstelling een nieuwe start te geven. Inmiddels zijn er diverse gesprekken geweest. De gecertificeerde instelling heeft de vader verzocht om wat ruimte te geven aan de ondertoezichtstelling, waartoe hij bereid was. Gebleken is dat de GZ-psycholoog van de moeder niet helpend is voor de situatie en dat gezocht moet worden naar een gespecialiseerde behandelaar. De moeder heeft verklaard uitgeput en op te zijn en zo niet langer door te kunnen. De jeugdbeschermers zien binnen de ondertoezichtstelling in de hernieuwde situatie een duidelijke rol voor hen weggelegd. Er zal een dialoog tussen de ouders moeten worden gevonden. De regie over het opstarten van de omgang moet bij de gecertificeerde instelling liggen.
5.12
De raad is van mening dat het belang van de minderjarige voorop moet staan, zonder dat daarbij tekort wordt gedaan aan de gevoelens van de moeder. In de afgelopen vijf jaar heeft er helemaal geen verandering plaatsgevonden en gaat het nog altijd niet goed met de moeder. Wellicht dat een gesprek tussen de vader en de moeder, waarbij de moeder kan vertellen wat zij heeft meegemaakt en waarbij erkenning komt voor haar beleving, kan helpen. Gebleken is dat de minderjarige omgang met de vader aan kan en daar positief tegenover staat en de raad acht dit ook in zijn belang.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt dat partijen gedurende twee jaar een knipperlicht relatie hebben gehad. Vast staat dat toen de moeder zwanger bleek te zijn van de minderjarige, de vader het kind niet wilde en de moeder ervoor koos om alleenstaande ouder te worden. Toen de minderjarige eenmaal geboren was, heeft de moeder contact opgenomen met de vader en is er een half jaar omgang geweest tussen de vader en de minderjarige. Daarna heeft de moeder het contact verbroken en zijn partijen sindsdien verwikkeld in een schijnbaar eindeloze juridische strijd. De moeder heeft inmiddels € 30.000,- aan dwangsommen aan de vader verbeurd en op 23 maart 2023 is lijfsdwang toegepast. Dat partijen uitgeput zijn, acht het hof aannemelijk en in strijd met het belang van de minderjarige. Tot op heden blijkt niet van zorgen over de minderjarige, anders dan het gebrek aan contact met de vader. Tijdens de omgang tussen de vader en de minderjarige op 23 maart 2023 blijkt de minderjarige onbevangen en blij te zijn om de vader te zien. Vast staat echter dat de moeder tot op heden niet in staat is geweest om omgang tussen de vader en de minderjarige te ondersteunen en tot het uiterste gaat in haar verzet. De moeder stelt dat zij op dit moment onmachtig is om haar medewerking te verlenen en vindt dat hiermee rekening moet worden gehouden. Zij stelt de omgang op geen enkele manier aan te kunnen. Zij stelt ernstige trauma’s te hebben opgelopen door de relatie met de vader. De vader weerspreekt de beschuldigingen van de moeder en schetst een ander beeld van het verleden. In het midden kan blijven wat feitelijk tussen de vader en de moeder is gebeurd. Zonneklaar is dat de beleving van de moeder over de vader en hun gezamenlijk verleden in de weg staat aan het faciliteren van het contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof acht de kans groot dat deze beleving van de moeder ook, al dan niet op termijn, in zal komen te staan tussen de vader en de minderjarige en in ieder geval het contact niet ten goede zal komen. De moeder blijkt het verleden met de vader niet te hebben verwerkt en haar angst en wantrouwen lijken alleen maar toegenomen, ook - naar zij stelt - als gevolg van de uitgeoefende lijfsdwang. Het hof is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat partijen hun gezamenlijk verleden onder ogen gaan zien en er erkenning komt voor elkaars verhaal. De nieuw aangestelde jeugdbeschermers zijn in gesprek met de moeder, de school en de vader. Zij willen de gelegenheid krijgen om niet door te gaan op de ingeslagen weg van omgang onder dwang. Zij hebben ter zitting uitgebreid uiteengezet dat zij de mogelijkheid zien om de ouders met elkaar de dialoog aan te laten gaan, zodat de moeder door de vader gezien wordt in alles wat hij haar in haar beleving heeft aangedaan en vice versa. Het hof acht het ook noodzakelijk dat de moeder daarbij met behulp van de gecertificeerde instelling in behandeling gaat bij een nieuwe, gespecialiseerde en praktiserende psycholoog/psychiater. Hoewel de vader van mening is dat de moeder haar medewerking hieraan niet zal verlenen, is het hof van oordeel dat de gecertificeerde instelling de ruimte moet krijgen om op deze manier beweging te krijgen in de zaak. De toegepaste dwangmiddelen hebben dat tot op heden niet bewerkstelligd en voorzetting van deze dwangmiddelen kan niet zonder het risico te aanvaarden dat dit blijvend schade kan aanrichten bij de minderjarige. Ouderschap omvat de verplichting om de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen. Dit kan echter niet zo ver gaan dat dit de band tussen de moeder en de minderjarige zodanig bemoeilijkt dat de moeder niet meer voor de minderjarige kan zorgen. Hoewel hiervan tot op heden niet is gebleken, lijkt die kans wel aanwezig en is het hof van oordeel dat, indien er nog mogelijkheden voorhanden zijn om de omgang op gang te brengen zonder de tenuitvoerlegging met lijfdwang, dit moet worden geprobeerd. Van de vader mag verwacht worden dat hij in gesprek met de moeder gaat. Hoewel hij het niet eens hoeft te zijn met haar visie op het verleden, zou dit ook van zijn zijde moeten leiden tot meer begrip voor haar beleving. Het hof spreekt de hoop uit dat partijen hun ex-partnerproblematiek te boven zullen komen en zich kunnen richten op hun ouderlijke verantwoordelijkheid jegens de minderjarige, zodat hij van beide ouders kan profiteren.
5.14
Gelet op het vorenstaande is het hof samengevat van oordeel dat het objectief van de moeder kan worden gevergd dat zij meewerkt aan omgang. In die zin kan als laatste middel lijfsdwang worden ingezet. De gecertificeerde instelling heeft echter aangegeven een traject aan te gaan met de ouders waarbij ingezet zal worden op de communicatie tussen de ouders en het vormgeven van gezamenlijk ouderschap en de acceptatie van de ene ouder in het leven van de andere ouder. Hoewel de moeder niet ondubbelzinnig haar inzet heeft toegezegd, acht het hof dit traject ondanks de bezwaren van de vader het meest in het belang van de minderjarige. Nu in het verleden geen enkele vorm van interventie tot omgang heeft geleid, zal het hof deze zaak aan zich houden en een beslissing in deze voor de duur van een half jaar aanhouden in afwachting van het traject bij de gecertificeerde instelling zoals hiervoor geschetst. Eerst na afronding van dit traject en terugkoppeling van de gecertificeerde instelling van de resultaten van het traject zal het hof beoordelen of de beschikking van de rechtbank dient te worden bekrachtigd en de omgang onder dwang dient te worden voortgezet of dat de zaak anders moet worden afgedaan.
In de zaak met zaaknummer 200.320.470/02
Het hof zal het verzoek van de moeder tot schorsing van de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking toewijzen, gelet op de beslissing die het hof thans neemt in de hoofdzaak. Partijen zullen onder begeleiding van de gecertificeerde instelling met elkaar aan de slag moeten en de beschikking dient over deze periode niet ten uitvoer te worden gelegd.
Het hof gaat ervan uit dat de gecertificeerde instelling in het kader van de ondertoezichtstelling alles in het werk zal stellen wat in het belang van de minderjarige is.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.320.470/01
alvorens nader te beslissen ter zake van de omgang:
houdt iedere beslissing aan tot 30 december 2023 pro forma in afwachting van bericht van partijen en de gecertificeerde instelling over het verloop van het traject bij de gecertificeerde instelling;
bepaalt dat partijen het hof uiterlijk vóór de pro formadatum ook berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan.
in de zaak met zaaknummer 200.320.470/02
schorst de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, J.M. van de Poll en E.C.C. Punselie, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 14 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.