Daarnaast geldt voor de gebruikte vergelijkingsobjecten het volgende.
[adres 3] is op 2 september 2019 voor € 195.000,- verkocht, nadat deze eerst compleet is gerenoveerd. Op de waardepeildatum is dit verkoopcijfer, na aftrek van de Vve- reserve, (afgerond) € 179.000. Dit is € 14.000,- hoger dan de onroerende zaak. Dat acht de rechtbank al met al een voldoende aftrek voor het verschil in kwaliteit en voorzieningen en onderhoud.
Verder volgt uit [adres 4] een lagere prijs per m² dan bij de onroerende zaak, maar dit is het slechts vergelijkbare object, omdat het afwijkt in grootte en ook een wat andere ligging heeft dan de onroerende zaak. Hier komt daarom geen doorslaggevende betekenis aan toe.
Het best vergelijkbare object in de vergelijking is [adres 2] , zodat de rechtbank hieraan de meeste betekenis doet toekomen. Dit object is gecorrigeerd naar de waardepeildatum, na aftrek van de Vve-reserve, (afgerond) voor € 175.000,- verkocht. Dat is € 10.000,- meer dan de vastgestelde waarde, terwijl niet is gebleken dat dit object recent is opgeknapt of gerenoveerd (ook niet uit de door eiser overgelegde stamkaart).
De slotsom is dan dat verweerder slaagt in zijn bewijslast, waarbij de rechtbank het vergelijkingsobject [adres 2] dus het zwaarst laat meewegen en in aanmerking neemt dat de gedateerdheid van de onroerende zaak niet zo ernstig is als eiser voorstaat.