ECLI:NL:GHDHA:2023:112

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
2200116021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplichtigheid aan de diefstal van een graafmachine met betrekking tot de toepassing van taakstrafverbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de diefstal van een graafmachine op 7 juli 2020 te Rotterdam. De verdachte had een bestelbus gehuurd en hielp bij de voorbereiding van de diefstal. In eerste aanleg was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van 3 dagen, met een taakstraf van 60 uren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen voor het primair tenlastegelegde en sprak hem daarvan vrij. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde, namelijk medeplichtigheid aan diefstal. Het hof overwoog dat de taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing was, omdat de verdachte zijn eerdere taakstraf pas na de pleegdatum van het nieuwe feit had voltooid. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 30 dagen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn chronische ziekte en zijn wens om zijn strafrechtelijke verleden achter zich te laten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001160-21
Parketnummer: 10-211034-20
Datum uitspraak: 11 januari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
BRP-adres: [adres], [postcode].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep (toevoeging van een subsidiair feit) - tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 7 juli 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een graafmachine (Knikmops 130), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen graafmachine (Knikmops 13) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 7 juli 2020 te Rotterdam, een graafmachine (Knikmops 130), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten [slachtoffer], heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen graafmachine (Knikmops 130) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 7 juli 2020 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een bedrijfsbus te huren en/of daarin oprijplaten te (laten) zetten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren subsidiair 30 (dertig) dagen vervangende hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis, waarvan beroep, kan niet in stand blijven reeds omdat gekomen wordt tot een andere bewezenverklaring.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging – dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] en
/of een of meerander
(en
)op
of omstreeks7 juli 2020 te Rotterdam, een graafmachine (Knikmops 130),
in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander dan die [medeverdachte] en
/ofzijn mededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer],
heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl die [medeverdachte] en /of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/ hebben verschaft en /of die weg te nemen graafmachine (Knikmops 13) onder zijn/ hun bereik heeft/ hebben gebracht, door middel van braak, verbreking en/of inklimmingbij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op
of omstreeks7 juli 2020 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en
/ofopzettelijk
gelegenheid,middelen
en/of inlichtingenheeft verschaft, door een bedrijfsbus te huren en
/ofdaarin oprijplaten te (laten) zetten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is als medeplichtige behulpzaam geweest aan een diefstal van een kostbare graafmachine. Zijn rol was daarbij van belang: hij had een vrij forse bestelbus gehuurd waarin de eenmaal daarna door anderen gestolen graafmachine werd afgevoerd.
Dit is een ernstig feit. Weliswaar is de gestolen graafmachine al vrij snel door de politie onderschept en veiliggesteld, maar dat is beslist niet aan de verdachte te danken. Dergelijke vermogensdelicten kunnen grote schade veroorzaken en had - in casu - een bouwproject mogelijk behoorlijk kunnen verstoren.
De verdachte heeft zich hierbij uitsluitend, zo geeft hij zelf ook toe, laten leiden door een sterk financieel motief, te weten het na afloop kunnen inlossen van een geldschuld.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot de medeplichtigheid aan de diefstal. Verdachte geeft aan mee te hebben gewerkt aan de voorbereiding van de diefstal en vervolgens de gehuurde bus (voorzien van rijplaten naar de omgeving van de diefstal te hebben gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en andersoortige strafbare feiten.
Blijkens genoemd uittreksel Justitiële Documentatie is de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit, namelijk bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2019, voor een soortgelijk feit, te weten poging tot diefstal in vereniging, tot een taakstraf veroordeeld. Deze taakstraf is vervolgens verricht in de periode van 10 januari 2020 tot en met 25 augustus 2020, derhalve voltooid ná de pleegdatum van het in deze zaak bewezen verklaarde feit.
Gelet hierop ziet het hof zich – mede in het licht van het standpunt van de advocaat-generaal - gesteld voor de vraag of het bepaalde in artikel 22b, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige zaak van toepassing is.
Het hof leidt uit de wetsgeschiedenis van genoemde artikel af dat de opgelegde taakstraf reeds ten uitvoer moet zijn gelegd op het moment waarop het nieuwe feit wordt gepleegd. Pas dan kan immers worden vastgesteld dat het verrichten van de taakstraf kennelijk niet het effect heeft gehad dat daarmee werd beoogd, namelijk het de veroordeelde ervan weerhouden opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen. Bovendien strookt deze uitleg met het nulla poena-beginsel, dat meebrengt dat de rechtsgevolgen van het strafbare feit moeten vaststaan op het moment waarop het wordt gepleegd.
Nu is gebleken dat de verdachte de uitvoering van de taakstraf pas ná de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit heeft voltooid, is het bepaalde in artikel 22b, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht in casu niet van toepassing.
Het hof is – alles afwegend – van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Bij het bepalen van de duur van deze taakstraf heeft het hof rekening gehouden met een aantal belangrijke (persoonlijke) omstandigheden welke door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep concreet en overtuigend naar voren zijn gebracht. Allereerst heeft de verdachte ervoor gekozen om nu wel openheid van zaken te geven en heeft hij duidelijk gemaakt het kwalijke van zijn handelen in te zien, daarbij sterk de wens uitsprekend dat hij een streep onder zijn strafrechtelijke verleden wil zetten. Daarnaast is de verdachte lijdende aan een chronische ziekte (een relatief ernstige vorm van reflux) die zijn toekomstplannen – vooralsnog - behoorlijk frustreert en ook de uitvoering van een taakstraf in enige mate zal bemoeilijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 48 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. L.C. van Walree en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier G. Sari.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 januari 2023.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.