In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de WOZ-waarde van een woning. De Heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas had de waarde van de woning vastgesteld op € 313.000, maar de belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat deze waarde te hoog was en had bezwaar gemaakt. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de belanghebbende ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2023 was de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig, maar de Heffingsambtenaar was niet vertegenwoordigd. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof stelde vast dat de Heffingsambtenaar de waarde van de woning onterecht de factor '4' voor uitstraling had toegekend, zonder dit voldoende te onderbouwen. De belanghebbende had ook geen overtuigende argumenten aangedragen voor zijn voorgestelde waarde van € 289.000. Uiteindelijk stelde het Hof de waarde van de woning vast op € 300.000, vernietigde de eerdere uitspraken en veroordeelde de Heffingsambtenaar tot betaling van proceskosten en griffierechten.