ECLI:NL:GHDHA:2023:1090

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
2200217222
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling door steken met een injectienaald op een festival, met toewijzing van schadevergoeding aan het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van mishandeling door op 18 juni 2022 tijdens het festival Den Haag Outdoor een injectienaald in het rechterbeen van het slachtoffer te steken. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot dezelfde straf. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de mishandeling. Het hof heeft daarbij de verklaringen van getuigen en de medische bevindingen in overweging genomen. De verdachte heeft de mishandeling ontkend, maar het hof heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, in behandeling genomen en een schadevergoeding toegewezen van in totaal € 1.906,46, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met de verplichting om de schadevergoeding aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en de samenleving meegewogen in de strafmotivering.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002172-22
Parketnummer: 09-153610-22
Datum uitspraak: 31 mei 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door een injectienaald in het rechterbeen, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat waaruit blijkt dat de verdachte [slachtoffer] geprikt heeft met een injectienaald. Voorts heeft hij aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat bij [slachtoffer] een prikwond is aangetroffen. Hierbij heeft hij betoogd dat de verklaring die getuige [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd, niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Een en ander heeft de raadsman nader onderbouwd in zijn pleitnota.
Op basis van de bewijsmiddelen overweegt het hof het volgende. [Slachtoffer] was op 18 juni 2022 op het festival Den Haag Outdoor. Zij werd aangesproken door een groepje mensen en een meisje uit dat groepje zei haar dat zij geprikt was. Het meisje wees haar op een man die weg liep, en zei dat die man haar geprikt had. Zij is kort daarna naar de EHBO-post gegaan, waar een rood puntje op haar rechter achterbeen werd geconstateerd.
Het meisje, getuige [getuige 1], heeft tegenover de politie verklaard dat zij op het festival Den Haag Outdoor was. In de grote tent zag zij een man lopen die met een injectienaald diverse mensen in hun been stak. In het telefonisch verhoor dat later heeft plaatsgevonden, verklaart zij dat zij de man bij de techno tent zag en dat het eerste slachtoffer een meisje met een blauw spijkerjasje en een witte korte broek was. De man die zij heeft zien prikken, is de man die werd aangehouden door de politie. De getuige is ook door de rechter-commissaris gehoord. Op de vraag van de rechter-commissaris of ze de naald ook gezien heeft, is haar antwoord “Ja”.
[Getuige 2] heeft verklaard dat zij getuige is geweest van een incident op 18 juni 2022 waarbij een man met een naald op verschillende mensen instak. Zij hoorde haar vriendin [naam] (het hof begrijpt getuige [getuige 1]) zeggen dat zij een man met een naald zag die op mensen instak. Vanaf dat moment hield ze de man in de gaten en zag ze hem op verschillende mensen inprikken. Zij zag dat hij met zijn rechterhand een prikbeweging maakte en dan zijn hand weer in zijn rechter broekzak stopte. Zij heeft gezien dat de man een naald in zijn hand had. De man is door bewakers meegenomen.
De verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris sluit aan bij de verklaringen die ze tegenover de politie heeft afgelegd en vindt steun in de verklaring van [getuige 2]. Meer in het bijzonder overweegt het hof dat de stelling van de verdediging dat [getuige 1] bij de politie zou hebben verklaard dat zij niet zou hebben gezien dat het slachtoffer met een naald is geprikt en dat zij pas bij de rechter-commissaris zou hebben verklaard dat zij dat wel heeft gezien, niet juist is. Bij de politie heeft zij verklaard dat de man zijn hand tot vuist had en dat zij zag dat er wat in zijn vuist zat, maar dat ze niet wist wat. Zij heeft toen voorts verklaard dat zij zag dat de man gedurende twee seconden ter hoogte van de achterzijde van het been van het meisje was en dat zij later zag dat de man een naald vast had. Bij de rechter-commissaris verklaart zij enkel dat zij de naald heeft gezien. Als de rechter-commissaris haar vervolgens vraagt of ze de naald “
op dat moment al zag” (het hof begrijpt toen de man met zijn hand naar het been van het slachtoffer ging), antwoordt ze: “
Ik dacht het op dat moment al te zien, maar ik was in shock, want ik dacht niet dat zoiets zou gebeuren. Toen ging ik er beter op letten en zag ik hem goed in zijn hand zitten.”In beide verklaringen geeft de getuige aan het aanvankelijk niet goed te weten, althans aarzelingen te hebben met betrekking tot hetgeen de man in zijn hand had, maar dat ze kort daarna wel echt een naald in de hand van de man heeft gezien. De stelling van de raadsman dat [getuige 1] tegenstrijdig zou hebben verklaard, is dan ook niet juist. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om deze verklaring niet voor het bewijs te bezigen.
[Getuige 3] heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat ze op 18 juni 2022 op het festival Den Haag Outdoor als EHBO medewerker dienst had. Zij heeft toen [slachtoffer] onderzocht. De getuige heeft verklaard dat [slachtoffer] een korte broek aan had, een soort hotpants en een jasje. De getuige had het gaatje ontdekt. Desgevraagd verklaart ze dat het een prikgaatje op het achterbeen was.
Door [dr. 1] en [drs. 2], werkzaam bij het Haga ziekenhuis, is op schriftelijke vragen van de verdediging geantwoord dat de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van [slachtoffer] kunnen passen bij een prikverwonding.
Bij de verdachte is in diens broekzaak een injectienaald aangetroffen.
Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte op 18 juni 2022 [slachtoffer] met een injectienaald in haar been heeft geprikt/gestoken. Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bij pleidooi (voorwaardelijk) verzocht om nader onderzoek uit te laten voeren door het NFI naar de bij de verdachte aangetroffen injectienaald op aanwezigheid van DNA.
Dit verzoek betreft een herhaling van het verzoek dat de verdediging op de regiezitting van dit hof op 7 februari 2023 heeft gedaan en dat toen gemotiveerd is afgewezen. Gelet hierop en gelet op de onderbouwing van het huidige verzoek, ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op de beslissing van 7 februari 2023. Het hof wijst het verzoek af. Het hof acht zich – mede gelet op hetgeen hiervoor reeds in het kader van de bewijsvraag is overwogen – op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voldoende voorgelicht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks18 juni 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door een injectienaald in het rechterbeen
, althans het lichaamvan die [slachtoffer] te steken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door bij het slachtoffer een injectienaald in haar been te steken. Hiermee heeft hij een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en heeft hij er – blijkens de nadere onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van immateriële schade – voor gezorgd dat zij ongeveer zes maanden in angst heeft geleefd of zij eventuele infecties zoals hepatitis en/of HIV zou hebben opgelopen. Dat deze angst reëel is, blijkt ook uit de verklaring van de artsen uit het Haga ziekenhuis, die aangeven dat er “
een gering risico op overdracht van een virale besmettelijke ziekte door een prikaccident” bestaat. Naast de angst die het slachtoffer zelf heeft ervaren, brengt het handelen van de verdachte ook een angst teweeg in de samenleving. Dit blijkt alleen al uit de verklaringen van de getuigen, die hebben aangegeven dat zij tijdens het festival al extra op hun hoede waren vanwege de verhalen die zij hadden gehoord over dit soort feiten. Voorts heeft de verdachte het feit begaan op een festival waarbij tussen de 7500 en 8000 mensen aanwezig waren. Door het handelen van de verdachte had er in de massa paniek kunnen uitbreken door de angst om ook met een injectienaald geprikt te zullen worden. Een dergelijke massapaniek had grote consequenties kunnen hebben.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 mei 2023.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het Georgisch strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte aldaar in 2014 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een druggerelateerd feit.
Gezien de aard en ernst van het misdrijf kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf. Het hof acht het voorts van belang - mede met het oog op de algemene preventie van dit soort misdrijven – dat hard wordt opgetreden, hetgeen tot uitdrukking komt in de duur van de gevangenisstraf die zal worden opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 2.885,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het door de verdediging in hoger beroep naar beneden bijgestelde bedrag van € 2.656,46 (bestaande uit
€ 2.500,00 immateriële schade en € 156,46 materiële schade).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van € 1.156,46 (bestaande uit € 1.000,00 immateriële schade en € 156,46 aan materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 156,46 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.906,46 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.906,46 (negentienhonderdzes euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 156,46 (honderdzesenvijftig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 1.750,00 (zeventienhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.906,46 (negentienhonderdzes euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 156,46 (honderdzesenvijftig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 1.750,00 (zeventienhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 oktober 2022 en voor de immateriële schade op 18 juni 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. G. Knobbout en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 mei 2023.
Mr. G. Knobbout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.