ECLI:NL:GHDHA:2023:1058

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
BK-22/00855 en BK-22/00856
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschriften door de Inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 en 2018. De Inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende geen gronden had vermeld in zijn pro forma bezwaarschriften en deze ook niet tijdig had ingediend. Belanghebbende had aangevoerd dat hij informatie nodig had van de publieksbalie om zijn bezwaarschriften te motiveren, maar het Hof oordeelde dat hij niet had toegelicht welke informatie hij nodig had en dat deze ook telefonisch opgevraagd kon worden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die eerder had geoordeeld dat de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat belanghebbende niet binnen de gestelde termijnen de gronden van zijn bezwaren had ingediend en dat de Inspecteur hem voldoende gelegenheid had geboden om dit te doen. Het Hof concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-22/00855 en BK-22/00856

Uitspraak van 25 mei 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.L.M. Reijnen)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 juli 2022, nummers SGR 21/4180 en SGR 21/4181.

Procesverloop

2017
1.1.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.757 (de aanslag 2017).
1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2018
1.2.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.772 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.155 (de aanslag 2018).
1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2018 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Beide jaren
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2022, door het Hof ontvangen op 3 januari 2023, een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2023. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is bij brief van 27 januari 2023, aangetekend verzonden aan het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie van PostNL is deze brief op 31 januari 2023 uitgereikt. Er is voor ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De Inspecteur heeft de aanslagen 2017 en 2018 conform de door belanghebbende ingediende aangiften opgelegd. Belanghebbende heeft bij brieven van 31 juli 2020 (2017) respectievelijk 6 augustus 2020 (2018) bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De respectieve bezwaarschriften luiden als volgt:
“Weledelgestrenge Heer/Vrouwe,
Hierbij teken ik namens cliënt pro forma bezwaar aan tegen de aanslag
H76 dd. 19 juni 11.. (Bijlage 1).
Een machtiging is bijgesloten (Bijlage 2).
Indien de inhoudelijke beantwoording van deze brief langer dan veertien kalenderdagen op zich laat wachten verzoek ik U een kennisgeving van ontvangst aan genoemd adres te doen toekomen.”
“Weledelgestrenge Heer/Vrouwe,
Hierbij teken ik namens cliënt pro forma bezwaar aan tegen de aanslag
H86 dd. 25 juni 11.. (Bijlage 1).
Een machtiging is bijgesloten (Bijlage 2).
Indien de inhoudelijke beantwoording van deze brief langer dan veertien kalenderdagen op zich laat wachten verzoek ik U een kennisgeving van ontvangst aan genoemd adres te doen toekomen.”
2.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 6 augustus 2020 (2017) respectievelijk 19 augustus 2020 (2018) erop gewezen dat de bezwaarschriften niet in behandeling kunnen worden genomen, omdat deze niet gemotiveerd zijn. De Inspecteur heeft belanghebbende daarbij in de gelegenheid gesteld de bezwaarschriften vóór 3 september 2020 (2017) respectievelijk 16 september 2020 (2018) te motiveren.
2.3.
Bij brieven van 9 september 2020 (2017) respectievelijk 23 september 2020 (2018) heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om de bezwaarschriften vóór 23 september 2020 respectievelijk 7 oktober 2020 te motiveren. In deze brieven is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Nadat ik uw volledige motivering en/of aangifte heb ontvangen, zal uw bezwaarschrift verder in behandeling worden genomen.
Als ik vóór de hierboven genoemde datum de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van horen afgezien.”
2.4.
Op verzoek van belanghebbende is tweemaal uitstel verleend voor het indienen van de motivering van de bezwaarschriften, tot 1 december 2020 respectievelijk tot 1 februari 2021.
2.5.
Bij brief van 5 februari 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om telefonisch contact op te nemen met betrekking tot de bezwaarschriften over beide jaren. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Op het herhaalde verzoek van
9 september 2020is (nog) geen motivering of uw aangifte ontvangen. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u
vóór 15 februari 2021telefonisch contact met mij op te nemen.
Als ik vóór de hierboven genoemde datum niets van u heb vernomen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van het horen afgezien. Tevens komt de uitstel van betaling te vervallen.”
2.6.
Op 16 februari 2021 heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur. Naar aanleiding van dat gesprek heeft de Inspecteur de termijn voor het indienen van de motivering van de bezwaarschriften verlengd tot 1 mei 2021.
2.7.
Belanghebbende heeft voor 1 mei 2021 geen motivering van de bezwaarschriften ingediend.
2.8.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 mei 2021 de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. Iemand die bezwaar maakt, moet in het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar vermelden. Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dat houdt in: toelichten op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan verweerder - na een herstelmogelijkheid - het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
8. Vaststaat dat eiser geen gronden heeft vermeld in de pro-forma bezwaarschriften. Eveneens staat vast dat eiser deze gronden ook niet heeft ingediend binnen de daartoe door verweerder gestelde termijn.
9. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd, niet maakt dat hij in de onmogelijkheid verkeerde tijdig de gronden van bezwaar in te dienen. Eiser heeft als reden voor het verzuim aangevoerd dat hij voor de motivering van het bezwaarschrift informatie nodig had die hij bij een publieksbalie wilde opvragen, maar dat dit niet mogelijk was omdat door de COVID19-crisis de publieksbalies gesloten waren. Eiser heeft in bezwaar noch beroep toegelicht welke informatie hij wilde opvragen en waarom deze informatie nodig was voor de motivering van zijn bezwaar. Daarbij komt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat informatie van de Belastingdienst ook telefonisch opgevraagd kan worden. Ook de ter zitting ingenomen stelling van eiser dat hij door de gedragslijn van verweerder de verwachting had dat hij opnieuw uitstel zou krijgen en dat hij geen waarschuwing heeft gehad dat zijn bezwaren niet ontvankelijk zullen worden verklaard, kan hem niet baten. Eiser en zijn professionele gemachtigde hebben een eigen verantwoordelijkheid om termijnen in de gaten te houden en dat eiser bovendien tot het laatste moment heeft gewacht met het vragen van een nader uitstel, komt voor zijn risico. Daarnaast heeft verweerder eiser in de brieven van 9 september 2020 en 23 september 2020 er reeds op gewezen dat bij het niet indienen van de gronden de bezwaren niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Dat, zoals eiser stelt, een andere procedure tussen eiser en verweerder van invloed is geweest op deze bezwaarprocedure, blijkt nergens uit. Verweerder heeft de bezwaren aldus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur de bezwaarschriften van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en tot terugwijzing van de zaken naar de Inspecteur.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid bezwaar
5.1.
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar. Artikel 6:6 Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5.2.
Vast staat dat belanghebbende geen gronden heeft vermeld in zijn bezwaarschriften. Uit de stukken van het geding volgt dat de Inspecteur belanghebbende gedurende de bezwaarfase meerdere malen de mogelijkheid heeft geboden om binnen de daartoe gestelde termijnen alsnog de gronden van de bezwaren in te dienen. Ook heeft de Inspecteur erop gewezen dat de bezwaren niet-ontvankelijk zouden worden verklaard indien de gronden van de bezwaren zouden uitblijven. Daarmee heeft de Inspecteur voldaan aan de verplichting van artikel 6:6 Awb. Belanghebbende heeft niet binnen de door de Inspecteur gestelde termijnen de gronden van zijn bezwaren ingediend. De Inspecteur heeft dan ook terecht de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat de publieksbalies gesloten waren vanwege de coronamaatregelen, zoals belanghebbende aanvoert, maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft namelijk op geen enkel moment toegelicht welke informatie hij wilde opvragen bij de publieksbalies en waarom deze nodig was voor de motivering van de bezwaarschriften. Bovendien heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat hij in het telefoongesprek van 16 februari 2021 (zie 2.6) heeft toegelicht dat de informatie die kan worden opgevraagd bij de publieksbalies ook kan worden opgevraagd via de Belastingtelefoon. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan belanghebbende ook niet baten, omdat nergens uit volgt dat de Inspecteur het vertrouwen heeft gewekt dat opnieuw uitstel zou worden verleend. Bovendien staat in de brieven van 9 september 2020 respectievelijk 23 september 2020 (zie 2.3) en 5 februari 2021 (zie 2.5) expliciet vermeld dat bij het uitblijven van een reactie het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Dat belanghebbende tot het laatste moment heeft gewacht met het vragen van nader uitstel, komt voor zijn risico.
Slotsom
5.3.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 25 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.