ECLI:NL:GHDHA:2023:1048

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
200.297.798/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na verstoorde communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats]. De rechtbank had eerder de vader en de moeder gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige]. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de vader zijn toezegging om een procedure in Turkije te beëindigen niet is nagekomen. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de vader niet in staat lijkt om samen met de moeder beslissingen te nemen over de opvoeding van [minderjarige]. Het hof oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag uitoefent, om zo rust te creëren in de situatie. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is afgewezen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.297.798/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-5535
zaaknummer rechtbank : C/10/601022
beschikking van de meervoudige kamer van 31 mei 2023
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een bij het hof bekend adres, thans gedetineerd te [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G. Demir te Gilze, gemeente Gilze en Rijen.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 19 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 28 december 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- een journaalbericht van 17 september 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 18 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 6 april 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 11 april 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum,
van de zijde van de vader:
- een journaalbericht van 24 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht van 12 april 2023 met het definitieve KSCD rapport van 14 maart 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en in aanwezigheid van een stagiaire;
- de vader, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, waarnemend voor mr. G. Demir.
De gecertificeerde instelling en de raad zijn, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.
2.5
Mr. S. Kara heeft ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van het e-mailbericht van de zijde van de vader van 12 april 2023 met het definitieve KSCD-rapport aangezien zij geen kopie heeft gehad van dit e-mailbericht met bijlagen aan het hof. Het hof heeft daarop beslist dat op het definitieve KSCD-rapport geen acht wordt geslagen, omdat de moeder er niet van op de hoogte was dat de vader dit stuk in de procedure heeft gebracht en zich daarom onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.6
Na de mondelinge behandeling is bij het hof op 16 mei 2023 ingekomen een brief van de vader van 24 april 2023 met bijlagen. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) affectieve relatie van de moeder en de vader is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3
Tot de bestreden beschikking oefende de moeder alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.4
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.5
[minderjarige] stond van 10 augustus 2017 tot 10 februari 2023 onder toezicht van de gecertificeerde instelling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vader samen met de moeder belast met het gezag over [minderjarige] .
4.2
De moeder is het met deze beslissing niet eens en verzoekt het hof de bestreden beschikking vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van rechtsgronden, het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
4.3
Het verweer van de vader strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de moeder, althans het afwijzen van het hoger beroep van de moeder en het bekrachtigen van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verzoek het volgende voorop. In artikel 1:253c lid 1 BW is bepaald dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof stelt voorts het volgende voorop. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders samen beslissingen kunnen nemen over de verzorging en opvoeding van de kinderen op een wijze die niet belastend is voor de kinderen en hun veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de kinderen en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn de kinderen buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
5.3
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Dat betekent dat het hof de beschikking van de rechtbank zal vernietigen en de moeder (weer) alleen met het gezag over [minderjarige] zal belasten. Het hof zal uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
5.4
Partijen zijn het erover eens dat hun onderlinge contact al jaren ernstig is verstoord. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er – als gevolg van deze verstoorde communicatie – een aantal jaren ernstige zorgen zijn geweest over [minderjarige] , als gevolg waarvan [minderjarige] een aantal jaren onder toezicht heeft gestaan van een gecertificeerde instelling. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de kans op verbetering van de situatie voor [minderjarige] niet groter is bij gezamenlijk gezag, maar bij eenhoofdig gezag. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de afgelopen periode, waarin partijen gezamenlijk gezag hadden en waarin de man strafrechtelijk is veroordeeld voor zeer ernstige feiten, geen enkele verbetering is gekomen in de (voor een adequate uitoefening van het gezamenlijk gezag noodzakelijke) communicatie tussen partijen. Het hof is van oordeel dat de vader niet in staat lijkt samen met de moeder beslissingen over [minderjarige] te nemen en/of de samenwerking met moeder op ouderniveau aan te gaan. Zo heeft de vader, ondanks afspraken daarover met de moeder, het identiteitsbewijs van [minderjarige] geruime tijd na de aanvraag daarvan niet afgegeven aan de moeder. Als gevolg van de detentie van de vader heeft de moeder haar advocaat moeten inzetten om aan het identiteitsbewijs te komen. Verder is gebleken dat de vader de moeder niet heeft betrokken bij het maken van een afspraak voor een rapportgesprek op de school van [minderjarige] en dat de vader zonder overleg met de moeder een DigiD-account heeft aangemaakt voor [minderjarige] . Dit leidt tot discussies, waardoor het conflict tussen ouders voortduurt en mogelijk zelfs verergert.
5.5
Het hof neemt verder in aanmerking dat de vader, ondanks zijn toezegging in eerste aanleg, de Turkse gezagsprocedure nog niet heeft beëindigd. Het hof stelt vast dat de vader hierover bovendien wisselend heeft verklaard. Zo stelt de vader enerzijds dat hij de procedure in Turkije nog niet heeft ingetrokken omdat de gezagsbeslissing nog niet onherroepelijk is. Tot die tijd staat de procedure daarom volgens hem op ‘on hold’. Anderzijds heeft de vader recent stukken ingediend in de Turkse procedure, waaruit het hof opmaakt dat die zaak niet op ‘on hold’ staat. Daarbij komt dat de vader voor het eerst ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat niet zeker is dat de procedure in Turkije op grond van Turkse wetgeving door hem kan worden ingetrokken. Het niet nakomen door de vader van zijn eerder gedane toezegging en zijn wisselende verklaringen daarover leiden tot het voortduren of zelfs vergroten van het wantrouwen van de moeder jegens de vader en de onderlinge spanningen. Dat is niet in het belang van [minderjarige] en dat dient de vader in te zien.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er op dit moment onvoldoende basis is voor het vormgeven van het gezamenlijk gezag door de ouders. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder, als enige verzorgende ouder, zelfstandig beslissingen kan nemen over [minderjarige] . Hierdoor ontstaat er rust in de situatie van zowel [minderjarige] als de ouders, die zonder lopende procedures kunnen gaan werken aan het contact tussen de vader en [minderjarige] . Dit betekent dat het hof het inleidend verzoek van de vader, om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] zal worden afgewezen, zodat de moeder met ingang van de datum van deze beschikking alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen.
Proceskosten
5.7
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , alsnog af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregister een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, team familie, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Koek, E.A. Mink en P.M.A.J. Bollen, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier en is op 31 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.