ECLI:NL:GHDHA:2023:1030

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
BK-22/00476
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete; omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze zaak gaat het om een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting die door de Inspecteur van de Belastingdienst aan de N.V. [X] is opgelegd voor het belastingjaar 2018. De aanslag, gedateerd op 12 september 2020, is vastgesteld op een belastbare winst van € 1.000, waarbij tevens een verzuimboete van € 2.639 is opgelegd. De Inspecteur heeft het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.

De belanghebbende heeft geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan, ondanks meerdere uitnodigingen en aanmaningen van de Inspecteur. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de vastgestelde belastbare winst onjuist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van de winst, gezien het feit dat de belanghebbende sinds 2015 geen financiële gegevens heeft ingediend bij de Kamer van Koophandel.

Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De verzuimboete is terecht opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. De omstandigheden van de gemachtigde van de belanghebbende, zoals slechte gezondheid en hoge leeftijd, zijn niet voldoende om van afwezigheid van alle schuld te spreken. De boete is passend en geboden, gezien de herhaalde verzuimen in de voorafgaande jaren. Het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00476

Uitspraak van 26 april 2023

in het geding tussen:
N.V. [X]te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: […] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 maart 2022, nummer SGR 21/745.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting 2018 gedagtekend 12 september 2020 (de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 1.000. Tevens is bij gelijktijdig genomen beschikking een verlies uit andere jaren verrekend van € 1.000 en is een verzuimboete van € 2.639 (de verzuimboete) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft het door belanghebbende gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 maart 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Bij brief met dagtekening 1 maart 2019 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (de aangifte). In de uitnodiging is vermeld dat de aangifte vóór 1 juni 2019 bij de Belastingdienst binnen moet zijn.
2.2.
Na verleend uitstel tot 1 november 2019, is aan belanghebbende met dagtekening 22 november 2019 een herinnering tot het doen van de aangifte gestuurd.
2.3.
Met dagtekening 8 januari 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanmaning gestuurd. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte uiterlijk op 22 januari 2020 moet zijn ingediend en dat bij het uitblijven van een aangifte het belastbare bedrag zal worden geschat en een boete kan worden opgelegd van minimaal € 2.639 tot maximaal € 5.278.
2.4.
Met dagtekening 12 september 2020 is de aanslag ambtshalve vastgesteld. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is de verzuimboete opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“10. Op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de uitspraak op bezwaar te zijn gedaan door een bestuursorgaan. In het onderhavige geval is de inspecteur van de Belastingdienst bevoegd besluiten te nemen, daaronder begrepen het doen van uitspraak op bezwaar. De uitspraak op bezwaar is bij afwezigheid van [A] door [B] ondertekend. De uitspraak op bezwaar is dan ook gedaan door een daartoe bevoegde persoon. Het ondertekenen van de uitspraak door [B] , bij afwezigheid van [A] , doet aan het voorgaande niet af. Daarbij heeft verweerder ter zitting tevens toegelicht dat [B] zelfstandig bevoegd is om besluiten te nemen.
11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat, nu eiseres ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand voor het jaar 2018 geen aangifte heeft gedaan, verweerder terecht stelt dat op grond van artikel 27e Awr sprake is van de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat betekent dat eiseres overtuigend aan moet tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar – en daarmee in feite de vastgestelde belastbare winst – onjuist is. Wel geldt daarbij nog de eis dat de door verweerder vastgestelde belastbare winst ten minste dient te berusten op een redelijke schatting. Daarbij geldt verder dat verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, van de Awr de mogelijkheid heeft om ambtshalve een aanslag op te leggen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een hiervoor bedoelde redelijke schatting. Een geringe winst van € 1.000 acht de rechtbank namelijk een meer dan redelijke schatting. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres sinds 2015 geen financiële stukken meer bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd en er ook anderszins geen financiële gegevens van eiseres beschikbaar zijn waaruit kan worden afgeleid dat de winst toch lager is. Ook overigens heeft eiseres niets overgelegd op grond waarvan dit kan worden geconcludeerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het schattenderwijs vaststellen van de winst op € 1.000, redelijk. Eiseres heeft verder ook niet doen blijken dat de aldus vastgestelde belastbare winst te hoog is. De enkele stelling dat dit zo is en dat in werkelijkheid sprake is van een verlies, is daartoe, zonder nadere stukken, niet voldoende.
13. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Awr kan aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 worden opgelegd. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bevat voor de inspecteur beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten. In paragraaf 21, derde lid, van het BBBB is bepaald dat verweerder ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete van 50% van het wettelijk maximum oplegt, zijnde € 2.639. Alleen bij een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiseres stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
14. Niet in geschil is dat eiseres de aangifte niet tijdig heeft gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete als zodanig terecht is opgelegd. De slechte gezondheid en hoge leeftijd van de gemachtigde van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van afwezigheid van alle schuld te kunnen spreken. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een naamloze vennootschap. Als de vennootschap iemand machtigt om namens haar te handelen die hiertoe niet in staat is, komt dit voor rekening en risico van eiseres. Het had op de weg van eiseres gelegen om voorzorgsmaatregelen te treffen om zo te voorkomen dat de aangifte te laat zou worden ingediend. Ook van andere verzachtende omstandigheden als bedoeld in artikel 7 van het BBBB is hier volgens de rechtbank geen sprake. Het door de gemachtigde van eiseres ter zitting aangevoerde punt dat zijn financiële situatie zeer slecht zou zijn en de boete daarom gematigd zou moeten worden, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat in deze zaak om de situatie van de naamloze vennootschap en niet om de financiële situatie van de gemachtigde. Gezien het feit dat eiseres ook in de twee voorafgaande jaren de verplichte aangiften niet heeft gedaan en ook voor het belastingjaar 2019 reeds in verzuim is, in samenhang met het voorgaande, acht de rechtbank de boete passend en geboden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de aanslag en de verzuimboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de aanslag en de verzuimboete.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Uitspraak op bezwaar
5.1.
De Rechtbank heeft op goede gronden in rechtsoverweging 10 van haar uitspraak geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een daartoe bevoegde persoon.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
5.2.1.
Op grond van artikel 27e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), in samenhang met artikel 27h, lid 2, AWR wordt, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het hoger beroep ongegrond verklaard, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Op de belastingplichtige rust dan de last om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld.
5.2.2.
Omdat vaststaat dat belanghebbende de aangifte – waartoe zij was uitgenodigd – niet, ook niet na het ontvangen van een herinnering en een aanmaning, heeft ingediend, is niet de vereiste aangifte gedaan en wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard.
Redelijke schatting
5.3.
Indien de bewijslast is omgekeerd en verzwaard, blijft de inspecteur gehouden om bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke – niet willekeurige – schatting (HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, BNB 2013/181). Belanghebbende heeft sinds 2015 geen financiële stukken meer ingediend bij de Kamer van Koophandel en er zijn geen andere financiële gegevens beschikbaar waaruit kan worden afgeleid dat de winst lager is dan de door de Inspecteur in aanmerking genomen € 1.000, welk bedrag de Inspecteur heeft gebaseerd op de geschatte (huur)inkomsten uit de eigendom van twee onroerende zaken van belanghebbende. Onder die omstandigheden is deze in aanmerking genomen winst een redelijke schatting. Belanghebbende verwijst naar een opsomming van haar resultaten van 2015 tot en met 2018 in haar hogerberoepschrift en verbindt hieraan de conclusie dat zij verlies lijdt en om deze reden geen verplichting heeft om aangifte te doen. Dit kan belanghebbende niet baten, nu een ieder die daartoe is uitgenodigd op de voet van artikel 8 AWR verplicht is aangifte te doen. Bovendien ontbreekt een onderbouwing van de opgesomde resultaten, zoals balansen en verlies- en winstrekeningen. Belanghebbende heeft daarmee niet doen blijken dat de vastgestelde winst te hoog is.
Verzuimboete
5.4.1.
Artikel 67a AWR (tekst 2018) bepaalt dat de inspecteur aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. In het derde lid van paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (het BBBB) is bepaald dat de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete van 50% van het wettelijk maximum oplegt, zijnde € 2.639.
5.4.2.
Omdat vaststaat dat belanghebbende de aangifte – waartoe zij was uitgenodigd – niet, ook niet na de ontvangen herinnering en aanmaning, heeft ingediend, is in beginsel aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete voldaan. Hierbij dient echter in aanmerking te worden genomen dat geen boete kan worden opgelegd indien sprake is van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake als belanghebbende stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Belanghebbende wijst op de slechte gezondheid en hoge leeftijd van de directeur van belanghebbende, tevens haar gemachtigde, ter verklaring van het verzuim tot indiening van de aangifte. Deze omstandigheden maken niet dat sprake is van afwezigheid van alle schuld bij belanghebbende. Als de vennootschap iemand machtigt om namens haar te handelen die hiertoe niet in staat is, komt dit voor rekening en risico van belanghebbende. Het had op haar weg gelegen om maatregelen te treffen om de aangifte tijdig in te dienen.
5.4.3.
De financiële omstandigheden van belanghebbende geven geen aanleiding voor matiging van de boete, nu uit uittreksels van het Kadaster volgt dat belanghebbende twee onroerende zaken in eigendom heeft. Niet is gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd. Het opleggen van een verzuimboete is bedoeld als prikkel tot het tijdig en correct voldoen aan de fiscale verplichtingen tot het doen van aangifte. Gelet op het voorgaande en op het feit dat belanghebbende ook in de drie voorafgaande jaren de aangiften vennootschapsbelasting niet (tijdig) heeft gedaan, is de boete van € 2.639 passend en geboden.
5.4.4.
Anders dan belanghebbende betoogt, behoren de verzuimen en vergrijpen waarvoor de Belastingdienst een boete kan opleggen naar het Nederlands rechtsstelsel niet tot het strafrecht. Op het opleggen van een bestuurlijke boete zijn de regels en beginselen van het Nederlands strafrecht dan ook niet van toepassing (HR 7 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:BH7334, BNB 1988/298). Anders dan belanghebbende stelt, is geen sprake van een dubbele boete. De bevoegdheid tot het opleggen van een ambtshalve aanslag vloeit immers voort uit artikel 11, lid 2, AWR en is geen boetemaatregel.
Slotsom
5.5.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 26 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.