ECLI:NL:GHDHA:2023:1009
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over WOZ-waarde en vergoeding immateriële schade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een woning is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De Heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 1.730.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afwees. Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2023 heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere de kwaliteit van de woning en de vergelijkingsobjecten aanhaalde. Het Hof heeft de oordelen van de Rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, ondanks de drukke agenda van de gemachtigde. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade is dan ook afgewezen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.