ECLI:NL:GHDHA:2023:1008
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over WOZ-waarde woning en vergoeding immateriële schade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een woning is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2019 vastgesteld op € 580.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afwees.
In hoger beroep heeft belanghebbende de waarde van de woning betwist en verzocht om een lagere waardering van € 499.000, alsook om vergoeding van immateriële schade. Het Hof heeft de mondelinge behandeling op 9 februari 2023 gehouden, waarbij de gemachtigde van belanghebbende via MS Teams deelnam. Het Hof heeft de oordelen van de Rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft ook de afwijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding bevestigd, waarbij het heeft opgemerkt dat de vertraging in de procedure niet aan de Rechtbank kan worden toegeschreven, maar aan de handelwijze van de gemachtigde van belanghebbende.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de Rechtbank en wijst het hoger beroep van belanghebbende af. De proceskosten worden niet toegewezen.