ECLI:NL:GHDHA:2023:1005
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de afwijzing van vergoeding van immateriële schade in WOZ-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin het verzoek om vergoeding van immateriële schade werd afgewezen. De Heffingsambtenaar van de gemeente Gouwe-Rijnland had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 220.000, wat later werd verlaagd naar € 212.000 na bezwaar van belanghebbende. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de Rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de vertraging in de behandeling van de zaak niet aan de Rechtbank kon worden toegerekend, maar aan de drukke agenda van de gemachtigde van belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de gemaakte keuzes door de Rechtbank niet hebben bijgedragen aan de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.