In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1970, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, wegens verduistering in dienstbetrekking. De tenlastelegging betrof het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van voedingswaren, geld en/of spaarpunten die toebehoorden aan Ligthart Transvaal B.V. in de periode van 7 augustus 2017 tot en met 12 oktober 2017.
Tijdens de zittingen heeft de verdachte zijn ontkenning van de beschuldigingen herhaald en in hoger beroep gesteld dat hij ten onrechte was veroordeeld. Het hof heeft het bewijs dat door de advocaat-generaal was aangedragen, kritisch beoordeeld. Het hof concludeerde dat het opsporingsonderzoek onvoldoende was om de verdachte te veroordelen. De aangifte van de benadeelde, ingediend door een particulier recherchebureau, bevatte slechts summiere waarnemingen van camerabeelden zonder een feitelijk controleerbaar verband met de administratie van de onderneming.
Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, hoewel ongebruikelijk, niet voldoende bewijs boden voor de conclusie dat hij zich goederen wederrechtelijk had toegeëigend. De gebrekkige bewijsvoering leidde ertoe dat het hof het vonnis van de politierechter vernietigde en de verdachte vrijsprak van alle beschuldigingen. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is niet ondertekend door twee van de rechters, die buiten staat waren om te ondertekenen.