ECLI:NL:GHDHA:2022:974

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
200.299.033/01, 200.299.324/01, 200.299.328/01, 200.299.330/01, 200.299.332/01 en 200.299.333/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over zes minderjarigen na langdurige hulpverlening en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van ouders over zes minderjarigen. De ouders waren in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin het gezag was beëindigd na een lange periode van hulpverlening en uithuisplaatsing van de kinderen. De rechtbank had vastgesteld dat de ouders niet in staat waren om de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen, ondanks eerdere hulpverlening die gericht was op het verbeteren van hun opvoedvaardigheden. Het hof heeft de ouders in hun verzoek om het gezag te behouden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de kinderen ernstig beschadigd waren door hun opvoedomgeving en dat de ouders onvoldoende inzicht hadden in de problematiek van de kinderen. De hulpverlening na de uithuisplaatsing was gericht op het stabiliseren van de kinderen, en het hof vond dat de ouders niet in staat waren om de benodigde veiligheid en stabiliteit te bieden. Het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek te gelasten werd ook afgewezen, omdat dit de huidige hulpverlening zou kunnen verstoren. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak van de gezagsbeëindiging in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.299.033/01 ( [minderjarige 1] ), 200.299.324/01 ( [minderjarige 2] ),
200.299.328/01 ( [minderjarige 3] ), 200.299.330/01
( [minderjarige 4] ), 200.299.332/01 ( [minderjarige 5] ) en 200.299.333/01
( [minderjarige 6] )
rekestnummers rechtbank : JE RK 21-604, FA RK 21-2170, FA RK 21-2171, FA RK
2173, FA RK 21-2175, FA RK 21-2176, FA RK 21-2179
en FA RK 21-2178
zaaknummers rechtbank : C/09/609063, C/09/609755, C/09/609758, C/09/609764,
C/09/609768, C/09/609770, C/09/609773 en C/09/609772
beschikking van de meervoudige kamer van 1 juni 2022
inzake
[appellanten] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.T.M. Sengers te Rotterdam
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
in alle zaken:
1. Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
in de zaak met zaaknummer 200.299.033/01:
2. [namen pleegouders minderjarige 1] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ;
in de zaak met zaaknummer 200.299.324/01:
3. [namen pleegouders minderjarige 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] ;
in de zaak met zaaknummer 200.299.328/01:
4. [namen pleegouders minderjarige 3] ,
beiden wonende te [woonplaats] ;
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 3] ;
in de zaak met zaaknummer 200.299.330/01:
5. [namen pleegouders minderjarige 4] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 4] ;
in de zaak met zaaknummer 200.299.332/01:
6. [namen pleegouders minderjarige 5] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 5] ;
in de zaak met zaaknummer 200.299.333/01
7. [namen pleegouders minderjarige 6] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 6] .

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de ouders over zes van hun kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] );
  • [naam minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 4] );
  • [naam minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 5] );
  • [naam minderjarige 6] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 6] ).
1.2
Alle kinderen zijn door de rechtbank in de beschikking van 25 april 2019 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. In dezelfde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen voor de duur van zes maanden uit huis worden geplaatst. Zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd. Deze maatregelen zijn echter niet bedoeld om blijvend te worden verlengd. Als duidelijk is dat de kinderen niet meer terug kunnen naar hun ouders, kan een gezagsbeëindiging worden verzocht. Dat is gebeurd in deze zaak.
1.3
De rechtbank Den Haag heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders in de beschikking van 7 mei 2021 (hierna: de bestreden beschikking) toegewezen en de gecertificeerde instelling tot voogdes benoemd. De ouders zijn tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen omdat zij het hier niet mee eens zijn. Zij willen met het gezag over hun kinderen belast blijven. De raad en de gecertificeerde instelling vinden dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.
1.4
In deze beschikking wijst het hof het verzoek van de ouders af. Dit betekent dat het hof de beschikking van de rechtbank in stand laat en het dus eens is met deze beslissing. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe. Daarna legt het hof uit waarom het tot deze beslissing is gekomen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 6 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In dit beroepschrift verzoeken de ouders het hof:
  • primair: de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging alsnog af te wijzen;
  • subsidiair: een nader (deskundigen)onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv, waarbij de ouders een NIFP-onderzoek voorstellen.
2.2
Het hof heeft daarnaast van de ouders op 31 augustus 2021, en op 12 november 2021 nogmaals, bij journaalberichten van diezelfde data, het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg ontvangen.
2.3
Het hof heeft geen verweerschrift ontvangen van de gecertificeerde instelling en de raad. Zij hebben hun standpunt op de zitting naar voren gebracht en toegelicht.
2.4
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hun mening per brief aan het hof kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door de [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegvader van [minderjarige 4] ;
  • de pleegvader van [minderjarige 6] .
De overige pleegouders hebben zich afgemeld bij de gecertificeerde instelling en zijn niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

Gezagsbeëindiging
Wat staat er in de wet?
3.1
Artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of;
de ouder het gezag misbruikt.
3.2
Volgens de rechtbank zijn de ouders om verschillende redenen niet in staat gebleken om de verzorging en de opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen. De rechtbank heeft dit uitgebreid gemotiveerd. Het hof heeft zich een eigen oordeel gevormd en is het eens met de beslissing van de rechtbank.
Oordeel van het hof
3.3
Een van de voornaamste bezwaren van de ouders tegen toewijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging is het gebrek aan de inzet van hulpverlening na de uithuisplaatsing. Volgens de ouders heeft de gecertificeerde instelling onvoldoende hulpverlening ingezet gericht op thuisplaatsing van de kinderen. De hulpverlening die is ingezet zag alleen op de omgang met de kinderen. De ouders voeren aan dat zij onvoldoende de kans hebben gekregen om te laten zien dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikken en zelf voor de kinderen kunnen zorgen.
3.4
Het hof erkent dat door de gecertificeerde instelling na de uithuisplaatsing weinig tot geen hulpverlening is ingezet gericht op thuisplaatsing van de kinderen. In dit geval betekent dat echter niet dat het verzoek tot gezagsbeëindiging moet worden afgewezen. Hiervoor heeft het hof verschillende argumenten.
3.5
Voordat de kinderen uit huis werden geplaatst is jarenlang, door verschillende instanties, veel en ook intensieve hulpverlening ingezet in het gezin van de ouders. Het hof verwijst hiervoor naar de in het raadsrapport opgenomen tijdlijn (pagina 3 e.v.). Al sinds 2012 is er hulpverlening betrokken in het gezin. Dit betrof in eerste instantie hulp vanuit de voedselbank en de kerk. Later is ook door het [organisatie 1] , het Jeugd- en Gezinsteam en [organisatie 2] hulpverlening ingezet gericht op het verbeteren van de opvoedvaardigheden van de ouders. De hulpverlening vanuit [organisatie 2] was het meest intensief. Op het hoogtepunt begin 2019, kort voor de uithuisplaatsing van de kinderen, bood [organisatie 2] 30 uur per week ondersteuning aan de ouders. Van deze 30 uur was ongeveer 25 uur per week voor jeugdhulp. Desondanks zijn in deze periode verschillende meldingen gedaan bij de politie en Veilig Thuis. Er bleven zorgen bestaan over de ouders en met name de kinderen. Vrijwel alle hulpverlening was gericht op het ondersteunen van de ouders in de opvoeding van de kinderen en daarmee op het thuis houden van de kinderen. Dat is, ondanks de inzet van intensieve hulpverlening, helaas niet gelukt. Tijdens deze hulpverlening is voldoende zicht verkregen op de opvoedvaardigheden en de tekortkomingen daarin van de ouders.
3.6
Nadat de kinderen uit huis zijn geplaatst, is steeds duidelijker geworden dat de kinderen ernstig beschadigd zijn in hun opvoedomgeving thuis. De kinderen zijn onder meer langdurig emotioneel en fysiek verwaarloosd, er is sprake geweest van seksueel misbruik door een familielid en de kinderen vertonen onderling seksueel overschrijdend gedrag. De gecertificeerde instelling en de raad hebben ter zitting toegelicht dat eerst hulp aan de kinderen moet worden geboden voor de ernstige beschadiging en problematiek van de kinderen, voordat hulpverlening gericht op thuisplaatsing überhaupt aan de orde kan zijn. Het stabiliseren van de kinderen was en is het belangrijkste doel. Hun belangen staan voorop. Het hof is gebleken dat de gecertificeerde instelling hier op dit moment nog steeds druk mee bezig is. De kinderen komen nu pas stap voor stap toe aan het verwerken van (de gebeurtenissen uit) het verleden. Meerdere kinderen krijgen hiervoor op dit moment GGZ-hulp, bijvoorbeeld in de vorm van traumabehandeling ( [minderjarige 2] ) of EMDR-therapie ( [minderjarige 6] ). De kinderen voelen nu pas, ruim drie jaar na de uithuisplaatsing, de ruimte en veiligheid om enigszins tot ontwikkeling te komen. Dat de kinderen op dit moment een positieve ontwikkeling doormaken betekent niet dat zij niet meer in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen hebben nog een lange weg te gaan. Een weg waarbij veiligheid, rust en stabiliteit van essentieel belang zijn.
3.7
Het hof acht de ouders niet in staat om de kinderen deze veiligheid, rust en stabiliteit, binnen een voor hen aanvaardbare termijn, te bieden. De ouders stellen dat ook zij een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. De ouders hebben – naar eigen zeggen – inmiddels hun financiën op orde, maar niet is gebleken dat zij hun opvoedvaardigheden substantieel hebben ontwikkeld. De ernstige beschadigingen van de kinderen worden door de ouders nog steeds onvoldoende herkend. Het ontbreekt de ouders aan probleembesef en probleeminzicht. Voor zover al sprake zou zijn van problematiek bij de kinderen, is dit volgens de ouders een gevolg van de uithuisplaatsing. Hier komt nog bij dat de omgang tussen de ouders en de kinderen moeizaam verloopt en sinds de uithuisplaatsing niet is uitgebreid. De omgang is juist teruggebracht in frequentie en intensiteit. De ouders hebben slechts één keer per maand, in twee groepjes, omgang met de kinderen en deze omgang verloopt niet altijd goed. De ter zitting verschenen pleegvaders hebben beiden verklaard dat de omgangsmomenten nog steeds voor spanning zorgen bij de kinderen. De video interactie begeleiding die in dit kader is ingezet, is door de ouders na drie keer gestopt ondanks een andersluidend advies van de begeleider. De ouders hebben geen hulpvraag. Hierdoor kan de gecertificeerde instelling bij de ouders geen ingang vinden voor het bieden van verdere hulpverlening.
3.8
Het hof komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het gezag van de ouders op juiste gronden is beëindigd.
Deskundigenonderzoek
Wat staat er in de wet?
3.9
Op grond van artikel 810a lid 2 Rv kan de rechter in zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
Oordeel van het hof
3.1
Naar het oordeel van het hof verzet het belang van de kinderen zich tegen een dergelijk onderzoek. Het hof acht de kans groot dat een dergelijk onderzoek de intensieve hulpverlening die de kinderen nu krijgen – in het bijzonder de EMDR therapie – in de weg komt te staan. Daarnaast is het hof gebleken dat de kinderen dringend behoefte hebben aan duidelijkheid over de plek waar zij verder zullen opgroeien. Een dergelijk onderzoek zal veel onrust met zich meebrengen, hetgeen de prille positieve ontwikkeling van de kinderen niet ten goede zal komen. Het hof zal het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek te gelasten dan ook afwijzen.
3.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, C.M. Warnaar en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 1 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.