ECLI:NL:GHDHA:2022:935

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
2200287720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een terroristische aanslag met Kalasjnikovs en explosieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereiding van een terroristische aanslag in Nederland. De verdachte, geboren in 1997, was samen met vier medeverdachten actief in het trainen met Kalasjnikovs, handvuurwapens en het passen van bomvesten in een vakantiehuisje in Weert. De verdachten werden beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor moord en het deelnemen aan een terroristische organisatie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar, maar het hof heeft de straf verminderd tot 12 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de wijze waarop de politiehond is ingezet bij de arrestatie van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige misdrijven, waaronder het voorbereiden van een aanslag met terroristisch oogmerk, en dat de samenleving beschermd moest worden tegen dergelijke daden. De verdachte heeft tijdens de rechtszaak verklaard dat hij een wapen wilde bemachtigen, maar het hof oordeelde dat hij deel uitmaakte van een groep die daadwerkelijk een aanslag wilde plegen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en 6 maanden, met een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002877-20
Parketnummer: 10-960197-18
Datum uitspraak: 7 juni 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, Nieuw Vosseveld Bijzondere Afdeling, te Vught.
Ter bevordering van de leesbaarheid van het arrest is hieronder een lijst van gebruikte afkortingen opgenomen.
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
AOT Afstemmingsoverleg Terrorisme
CTIVD Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten
DSI Dienst Speciale Interventies
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden
LOVJ Landelijk Officier van Justitie
terrorismebestrijding, inlichtingen- en
veiligheidsdiensten en WOD
LHBT Lesbisch Homoseksueel Biseksueel Transgender
OVC Opname vertrouwelijke communicatie
RC rechter-commissaris
MIVD Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
Wiv 2002 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2002
Wiv 2017 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2017
WOD Werken onder Dekmantel
Inhoudsopgave
Het hof zal in dit arrest de volgende onderwerpen behandelen:
Onderzoek van de zaak p. 3
Procesgang p. 3
Tenlastelegging p. 3
Gevoerde verweren p. 7
Inleiding
4.1 De infiltratie p. 9
Inleiding
Het ambtsbericht van de AIVD
Het voortraject
Tussenconclusie
4.2 Parallel onderzoek door AIVD en Openbaar
Ministerie p. 13
Beïnvloeding door het politieonderzoek
Tussenconclusie
Beïnvloeding opsporingsonderzoek
Conclusie
4.3 Uitlokking p. 22
Inleiding
Verslaglegging
Conclusie
Uitlokking politie-infiltrant
Conclusie
5. Vordering van de advocaat-generaal p. 30
6. Het vonnis waarvan beroep p. 30
7. Bewezenverklaring p. 30
8. Bewijsvoering p. 32
9. Nadere bewijsoverwegingen p. 33
9.1 Alternatief scenario
9.2 Voorwaardelijk verzoeken
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde p. 42
11. Strafbaarheid van de verdachte p. 43
12. Inzet van de politiehond p. 43
13. Motivering straf en maatregel p. 46
14. Inbeslaggenomen voorwerpen p. 50
15 Toepasselijke wettelijke voorschriften p. 50
16. Beslissing p. 51

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

2.Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgelegd en is een beslissing genomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens)
ten behoeve van een of meer (te plegen) aanslag(en) op een of meer locatie(s) en/of een of meer perso(o)n(en) in Nederland, waarbij gebruik gemaakt zou moeten worden van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en) en/of een of meer (auto)bom(men) en/of een of meer handgrana(a)t(en)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, eigen gemaakt, en/of
B. tijdens/middels een of meer ontmoeting(en) en/of telefonische en/of digitale contact(en) (waaronder Telegram) (versluierd) gesproken over en/of plannen gemaakt met betrekking tot (de voorbereiding van) een of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
C. een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) te plegen op een of meer locatie(s), en/of
D. zich laten informeren over en/of op internet gezocht naar (de levering van) de grondstoffen voor een of meer autobom(men) en/of (de aanschaf van) de grondstoffen voor explosieven in een of meer bomvest(en), en/of (de levering van) een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer handgrana(a)t(en), en/of
E. zich laten informeren door instructies hoe een ongelovige met steekwapens aangevallen en/of gedood kan worden en/of hoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en/of hoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden, en/of
F. (op internet) gezocht naar een of meer doel(en) en/of locatie(s) voor een of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
G. aangeschaft en/of laten leveren en/of voorhanden gehad een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, en/of
H. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en);
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met een of meer mededader(s), waaronder (in elk geval) [verdachte 1] (geboren op [geboortedag] 1984) en/of [verdachte 4] (geboren op [geboortedag] 1992) en/of [verdachte 3] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 7] (geboren op [geboortedag] 1989) en/of [verdachte 5] (geboren op [geboortedag] 1997),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen, en/of
-kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
A. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en), en/of
B. zich laten informeren door instructies hoe een ‘ongelovige’ met steekwapens aangevallen en/of gedood kan worden en/of hoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en/of hoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden.

4.Gevoerde verweren

Inleiding
Op 27 september 2018 heeft de DSI in deze zaak vier verdachten aangehouden. Deze aanhouding vond plaats nadat zij in een vakantiehuisje in Weert handvuurwapens hadden ontvangen van twee undercover politieagenten. Daarvoor hadden zij bomvesten gepast en geoefend met het hanteren van Kalasjnikovs. Deze wapens waren vooraf door de politie onklaar gemaakt. Elders in Nederland zijn nog twee verdachten aangehouden. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat hiermee een grote terroristische aanslag in Nederland is voorkomen.
De zes verdachten zijn vervolgd voor het voorbereiden van moord, brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met terroristisch oogmerk en deelneming aan een terroristische organisatie. De vier in Weert aangehouden verdachten zijn bovendien vervolgd voor het deelnemen aan training voor terrorisme.
In eerste aanleg zijn de verdachten voor de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot gevangenisstraffen. De veroordelende vonnissen in de zaken van de medeverdachten [verdachte 1] (hierna: [verdachte 1]), [verdachte 4] (hierna: [verdachte 4]) en [verdachte 1]l [verdachte 3] (hierna: [verdachte 3]) zijn inmiddels onherroepelijk.
De raadsman van [verdachte 1] heeft in zijn strafzaak in eerste aanleg aangevoerd dat hij “in 2017 van overheidswege is uitgelokt.” [1] Hij heeft daartoe gesteld dat [verdachte 1] eerst door twee AIVD-agenten – Abu Hajar en Abu Musab – is uitgelokt. Vanaf 11 juni 2018 - toen het politieonderzoek liep - is hij gelijktijdig door deze AIVD-infiltranten en door de politie-infiltrant Abu Hamza uitgelokt.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Zij heeft daartoe eerst vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat er verband is tussen Abu Hajar en Abu Musab enerzijds en de AIVD anderzijds en geconcludeerd dat zij aan die dienst zijn gerelateerd. De rechtbank heeft vervolgens – samengevat weergegeven – overwogen dat niet kan worden vastgesteld of Abu Hajar en Abu Musab uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase. Tijdens de opsporingsfase hebben Abu Hajar en Abu Musab – parallel aan de inzet van de politie-infiltrant Abu Hamza – [verdachte 1] weliswaar beïnvloed maar niet aangezet tot het begaan van strafbare feiten waarop zijn opzet niet reeds was gericht. Niettemin oordeelde de rechtbank dat de AIVD-infiltranten Abu Hajar en Abu Musab er actief aan hebben bijgedragen dat [verdachte 1] met Abu Hamza in contact is gekomen en dat zij [verdachte 1] hebben beïnvloed bij het vasthouden aan een bepaald doelwit. Deze niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD heeft (alleen) in de zaak tegen [verdachte 1] geleid tot het toepassen van strafvermindering. Het vonnis in die zaak is – als gezegd – onherroepelijk. Ten slotte heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat [verdachte 1] door de politie-infiltrant Abu Hamza niet tot handelingen is gebracht waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht.
In de onderhavige zaak heeft de raadsman zich aangesloten bij de verweren zoals gevoerd in de zaken van de medeverdachten [verdachte 7] (hierna: [verdachte 7]) en [verdachte 5] (hierna: [verdachte 5]). Primair is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het plegen van een aanslag. De verdachte wist niet eerder dan op 17 september 2018 van het plan van [verdachte 1] om een aanslag te plegen. Daaraan heeft hij zijn medewerking geweigerd. Hij wilde wel een wapen bemachtigen. Daartoe is hij met [verdachte 1] en anderen naar het vakantiehuisje in Weert gegaan, waar hij in het bezit van een vuurwapen is aangehouden.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte 1] is uitgelokt door de AIVD-infiltranten en de politie-infiltrant. In het verlengde daarvan hebben deze AIVD-infiltranten [verdachte 1] ingezet om ook de verdachte uit te lokken. Ter inleiding op het bespreken van dit verweer gaat het hof eerst in op de gestelde infiltratie door de AIVD en de politie.
4.1
De infiltratie
Inleiding
Vanaf 2002 geeft de Wiv 2002 een regeling voor de werkzaamheden van de AIVD en MIVD. Deze diensten houden zich bezig met de verzameling, analyse en verstrekking van gegevens. Met de invoering van de Wiv 2017 (op
1 september 2017 is de Wiv 2017 deels in werking getreden en per 1 mei 2017 volledig) is beoogd de bevoegdheden van de inlichtingen en veiligheidsdiensten te moderniseren en de wettelijke waarborgen voor de inzet van die bevoegdheden nauwkeurig vast te leggen. Volgens de wetgever is de modernisering van bevoegdheden vereist onder meer vanwege de toenemende terroristische dreiging. Onderkend is daarbij dat effectief functionerende inlichtingen- en veiligheidsdiensten door gebruik te maken van hun ingrijpende bevoegdheden per definitie inbreuk maken op grondrechten, waaronder privacy. Uitgangspunt is dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun taak in het kader van de nationale veiligheid uitsluitend effectief kunnen uitvoeren indien dat heimelijk plaatsvindt. De bevoegdheden van de diensten – waaronder de inzet van agenten - zijn onder de oude en huidige wet nagenoeg hetzelfde gebleven. De waarborgen die bij de uitoefening van de bevoegdheden in achtgenomen moeten worden zijn in de Wiv 2017 geregeld. Het toezicht op de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden is ondergebracht bij de CTIVD.
Op grond van artikel 66 lid 1 Wiv 2017 (voorheen artikel 38 Wiv 2002) kan de AIVD – indien bij de verwerking van gegevens blijkt van gegevens die tevens van belang zijn voor de opsporing van strafbare feiten – daarvan schriftelijk mededeling doen aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Op grond van deze bepaling heeft de AIVD in de onderhavige zaak meerdere ambtsberichten uitgebracht.
Het ambtsbericht van de AIVD
Op 26 april 2018 heeft de AIVD het eerste ambtsbericht uitgegeven aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Dit luidt als volgt:
“[verdachte 1] (geboren [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] Irak en ingeschreven op [adres verdachte 1]) heeft de intentie om met een groep personen een jihadistisch gemotiveerde aanslag te plegen en treft hiervoor voorbereidingen. De beoogde aanslag is gericht op een groot evenement in Nederland en heeft als doel het maken van veel slachtoffers. [verdachte 1] is op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kan faciliteren.”
Naar aanleiding van het AIVD ambtsbericht is de officier van justitie onder de naam 26Orem een strafrechtelijk opsporingsonderzoek gestart. Op 18 mei 2018 heeft de officier van justitie op grond van artikel 126h Sv een bevel tot infiltratie tegen [verdachte 1] afgegeven. Op grond van dat bevel heeft het team WOD van de politie een politie-infiltrant ingezet. Deze infiltrant heeft onder de naam Abu Hamza per e-mail van 11 juni 2018 contact opgenomen met [verdachte 1] op het e-mailadres [e-mailadres]. Daarin schrijft Abu Hamza:
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother Hamza”
Tot 27 september 2018 hebben [verdachte 1] en de politie-infiltrant Abu Hamza e-mails en Telegramberichten aan elkaar verstuurd en hebben diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen Abu Hamza en (onder anderen) [verdachte 1]. Daarop zal het hof hieronder nader ingaan.
Het voortraject
Eerst gaat het hof in op de stelling van de verdediging dat Abu Hajar en Abu Musab aan de AIVD zijn gelieerd. Daartoe beziet het hof onder meer of Abu Hajar en Abu Musab de
“brothers”zijn waarop Abu Hamza in bovenstaande e-mail van 11 juni 2018 doelt.
Het hof stelt vast dat Abu Musab op 9 mei 2018 per e-mail aan [verdachte 1] schrijft:
“A trustworthy brother was appointed (…) to guide you (…) in the next steps to the party. The brother can reach out very soon (…).”
Op 29 mei 2018 bericht Abu Hajar per e-mail aan [verdachte 1]:
“(…)A brother has been – according to customs – already appointed to serve you and help you further with (candy)(…). He will insha Allah get in touch with you (…). I ask you to fix an Email address as soon as possible for the communication with the brother and send it very soon to Akhi Abu Musab. (…).”
Op 6 juni 2018 laat Abu Musab per e-mail aan [verdachte 1] weten:
“(…)please make a completely new mail address on which the brother can contact you and send it to me soon (…). It will only used by the trusted brother (…).
Vervolgens geeft [verdachte 1] op 7 juni 2018 zijn nieuw aangemaakte e-mailadres [e-mailadres] door aan Abu Hajar. Op 8 juni 2018 bevestigt Abu Musab aan [verdachte 1] zijn nieuwe hotmailadres te hebben ontvangen. Op
8 juni 2018 geeft de AIVD een ambtsbericht uit aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding waarin [e-mailadres] als het e-mailadres waarop [verdachte 1] kan worden bereikt wordt verstrekt.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat de politie-infiltrant Abu Hamza zijn eerste e-mail van
11 juni 2018 aan [verdachte 1] verstuurt aan het hotmailadres dat [verdachte 1] kort daarvoor heeft doorgegeven aan Abu Musab en Abu Hajar en dat vervolgens op 8 juni 2018 via een AIVD-ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie werd verstrekt. Daaruit leidt het hof af dat Abu Musab en Abu Hajar de
“brothers”zijn waarvan politie-infiltrant Abu Hamza spreekt in zijn e-mail van 11 juni 2018.
Illustratief is in dit verband de e-mail van 16 juli 2018 van Abu Musab aan [verdachte 1]:
“(…). For now (…) I urge you (…) to keep in contact with our brother Hamza, who was specially appointed to guide you in this task, to carry on.”Verder wijst het hof op de e-mail van 27 juli 2018 van [verdachte 1] aan Abu Musab en Abu Hajar:
“(…)one more brother join too(…). I will mail brother Hamza, I inform you and update about any news.”
[verdachte 1] heeft als getuige in de zaak van de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij door Abu Hajar en Abu Musab is voorgesteld aan Abu Hamza. [2] Zij hebben tegen [verdachte 1] gezegd dat een broeder contact zou opnemen. Nadat Abu Hamza per e-mail contact had opgenomen met hem hebben Abu Hajar en Abu Musab bevestigd dat de door hun bedoelde broeder Abu Hamza heette. Nadien moest [verdachte 1] aan Abu Musab terugkoppelen wat hij met Abu Hamza had besproken over hoeveel tijd hij nodig had en of hij vorderingen had gemaakt. Hij wist niet wie zij waren en heeft “ze nooit gezien”. Verder heeft [verdachte 1] als getuige verklaard dat hij een aanslag wilde plegen met [verdachte 3], [verdachte 5] en de verdachte. Hij heeft het plan om een aanslag te plegen op de Gay Pride besproken met Abu Musab en Abu Hajar. Dit onderdeel van de RC-verklaring van [verdachte 1] vindt steun in overige stukken uit het dossier, waaronder de door zijn raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde
e-mailwisseling [3] .
Over de gestelde AIVD-infiltratie heeft de Landelijk Officier van Justitie terrorismebestrijding, inlichtingen en veiligheidsdiensten en WOD (hierna: LOVJ) een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Deze LOVJ functioneert ten tijde van het ambtsbericht van 26 april 2018 (en nadien verstrekte ambtsberichten) als de officier van justitie als bedoeld in artikel 66 van de Wiv 2017. In het proces-verbaal heeft hij onder meer verklaard dat hij de mededelingen in de ambtsberichten van de AIVD op grond van artikel 66 lid 4 Wiv 2017 heeft getoetst aan de hand van alle aan die mededeling ten grondslag liggende gegevens. [4] Voorafgaand en tijdens het strafrechtelijk onderzoek is hij meermalen bijgepraat over de voortgang van het inlichtingenonderzoek en heeft hij inzage gehad in de onderzoeksresultaten.
Tijdens een bijeenkomst in mei 2018 is de nog in te zetten politie-infiltrant door medewerkers van de AIVD geïnformeerd over – onder meer – welke soort explosieven doorgaans worden gebruikt door jihadisten en welke grondstoffen hiervoor nodig zijn. Er is gesproken over TATP en een ANFO-bom, waarbij kunstmest wordt gebruikt. Het hof stelt vast dat [verdachte 1] tezamen met de medeverdachte [verdachte 7] op 7 september 2018 een aantal zakken kunstmest heeft opgehaald die door het team WOD waren klaargelegd. De illusie was gewekt dat deze zakken kunstmest geschikt waren voor het maken van bommen. [5]
Verder is de LOVJ als getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris gehoord. Als getuige heeft de LOVJ verklaard dat informatie die naar de opsporing gaat, alleen door de LOVJ wordt getoetst. Als de AIVD een ambtsbericht opstelt dan krijgt hij de onderliggende informatie op schrift en kan hij beoordelen of de inhoud van het ambtsbericht juist is. Hij is over het AIVD onderzoek naar [verdachte 1] en anderen geïnformeerd voorafgaande aan het politieonderzoek 26Orem. Zijn beeld is dat de AIVD concrete inlichtingen heeft verzameld tegen deze verdachten en dat die hebben geleid tot het onderzoek 26Orem.
Tussenconclusie
Op grond van het bovenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – gaat het hof er veronderstellenderwijs verder van uit dat Abu Musab en Abu Hajar gelieerd zijn aan de AIVD en door deze dienst zijn ingezet om voorafgaand aan het AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 contact met [verdachte 1] te onderhouden en nadien te blijven onderhouden.
4.2
Parallel onderzoek door AIVD en Openbaar Ministerie
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de AIVD zijn activiteiten afstemde op het politieonderzoek. Tevens heeft de politie bepaalde opsporingshandelingen achterwege gelaten om informatie van de AIVD te kunnen gebruiken. Bovendien is de politie-infiltrant Abu Hamza ongeoorloofd beïnvloed door de AIVD. Het afgestemde onderzoek heeft een bepalende invloed gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte. De communicatie van [verdachte 1] met deze politie-infiltrant moet worden uitgesloten van het bewijs.
Als gezegd voorziet artikel 66 lid 1 Wiv 2017 in een bevoegdheid op grond waarvan de AIVD gedurende een door de dienst uitgevoerd onderzoek een mededeling aan het Openbaar Ministerie kan doen van door een dienst verwerkte gegevens die mogelijk van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten. Daarmee heeft de wetgever de mogelijkheid onderkend dat
– enige tijd na het uitbrengen van een ambtsbericht – gelijktijdig een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en het onderzoek van de dienst doorloopt. De Hoge Raad overwoog in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat zowel een inlichtingen- en veiligheidsdienst als het Openbaar Ministerie of een opsporingsdienst elk voor zich - en daardoor mogelijk parallel - onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat.
In de onderhavige zaak heeft de AIVD vanaf 26 april 2018 ambtsberichten uitgegeven en – zo heeft het hof hiervoor veronderstellenderwijs aangenomen – de reeds lopende infiltratie door Abu Musab en Abu Hajar na die datum voortgezet. Zo overweegt het hof dat Abu Musab en Abu Hajar tot 24 september 2018 per e-mail contact hebben onderhouden met [verdachte 1], ook nadat [verdachte 1] ontmoetingen met politie-infiltrant Abu Hamza heeft gehad en per e-mail met hem heeft gecorrespondeerd. Er is aldus gedurende ruim drie maanden parallel contact geweest tussen [verdachte 1] en Abu Hamza en tussen [verdachte 1] en Abu Hajar en/of Abu Musab. Voor die voortzetting biedt de Wiv 2017 naar het oordeel van het hof voldoende wettelijke grondslag. Het Openbaar Ministerie is naar aanleiding van het ambtsbericht van
26 april 2018 een opsporingsonderzoek gestart. Er heeft aldus – gelet of de door het hof gedane aanname - gelijktijdig onderzoek door de AIVD en het Openbaar Ministerie plaatsgevonden.
Beïnvloeding van het politieonderzoek
De AIVD heeft de LOVJ zowel voorafgaand aan als tijdens het onderzoek 26Orem op de hoogte gehouden van de inlichtingenonderzoeken naar [verdachte 1]. Dit geschiedde meestal mondeling. De LOVJ is aanwezig geweest bij briefings van het onderzoeksteam van de AIVD. [6]
De politie en het Openbaar Ministerie hebben de AIVD via het zogenaamde AOT op de hoogte gehouden van opvolging die aan ambtsberichten werd gegeven. [7] Het AOT dat plaatsvindt op grond van artikel 93 lid 2 Wiv 2017 is een periodiek overleg tussen de AIVD, het Openbaar Ministerie en de politie waarin op operationeel niveau gesproken wordt over contraterrorisme-onderzoeken van de AIVD en opsporingsonderzoeken die over en weer raakvlakken (kunnen) hebben. [8]
Uit het dossier blijkt dat na het uitbrengen van het ambtsbericht van 26 april 2018 regelmatig overleggen hebben plaatsgevonden tussen de zaaksofficier van justitie in het onderzoek 26Orem en de LOVJ. [9] De LOVJ heeft verklaard dat de zaaksofficier van justitie hem informeerde over het politieonderzoek, maar hij geen AIVD informatie met de zaaksofficier van justitie deelde. Niet op schrift gestelde informatie die vanuit de AIVD wordt gedeeld in een AOT wordt nimmer gedeeld met de zaaksofficier van justitie, het opsporingsteam of de bij de opsporing betrokken leden van het team WOD. [10] Dit is in de onderhavige zaak ook niet gebeurd. [11] Hij heeft alleen in het AOT besproken dat er een parallel onderzoek loopt. Wel geldt – aldus de LOVJ - in het algemeen dat indien de AIVD informatie heeft die de politie niet heeft maar wel relevant is, de AIVD kan besluiten die te delen. Op grond van de Wiv 2017 mag de AIVD informatie delen met de opsporing. Dan wordt een ambtsbericht uitgebracht. Hij heeft verder verklaard dat de AIVD een inlichtingendienst is die altijd onderzoek doet om anderen in staat te stellen handelend op te treden. Inlichtingenonderzoek dient echter niet de opsporing. Beide organisaties beogen terroristische aanslagen te voorkomen. Waar de grens ligt met het verbod om ten dienste van de opsporing onderzoek te doen is – aldus nog steeds de LOVJ – in algemene zin niet zo makkelijk te beantwoorden. Wat niet mag is het inzetten van middelen met een ander doel. [12]
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van ontoelaatbare interferentie door de AIVD. Naar de kern komt deze stelling erop neer dat de politie bewust heeft nagelaten om bepaalde opsporingshandelingen in te zetten om gebruik te kunnen maken van het mede door de AIVD ingezette en beïnvloede infiltratietraject en daaruit voortvloeiende informatie, zonder dat de verdediging daarop controle kan uitoefenen. Daarbij wijst de verdediging erop dat het opsporingsteam van de politie bij de inzet van de politie-infiltrant Abu Hamza al het sterke vermoeden moet hebben gehad dat Abu Hajar een AIVD-infiltrant was, maar geen onderzoek naar Abu Hajar heeft ingezet.
Het hof stelt voorop hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553:
“ De wetgever heeft een duidelijk juridisch en feitelijk onderscheid voor ogen gestaan tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de onderscheiden bevoegdheidstoedeling niet in de weg staat aan informatieverstrekking door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de opsporingsdiensten en andersom. Op grond van de WIV 2002 zijn wederkerige contacten tussen de verschillende diensten mogelijk, maar daarbij geldt dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden.
De WIV 2002 verleent evenwel aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de discretionaire bevoegdheid tot het verstrekken van informatie aan het openbaar ministerie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn daarin autonoom en dienen binnen het wettelijk kader een eigen afweging te maken. De WIV 2002, noch het doel of de strekking van deze wet, verzet zich tegen informatieverstrekking op verzoek van het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten. Voorts belet geen rechtsregel het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten nadere informatie aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te vragen. Daarbij verdient echter opmerking dat het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet (vgl. HR 5 september 2006, LJN AV4122, NJ 2007, 336, rov. 4.7.2 en 6.4.2.).
De vraag is of het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden
– het ongemoeid laten van Abu Hajar - teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [verdachte 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte, terwijl de verslaglegging niet kan worden gecontroleerd.
Het hof stelt voorop dat het opsporingsonderzoek is gestart op basis van een AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 waarin wordt gesproken over een geplande aanslag. Vervolgens is naar aanleiding van ontwikkelingen in het strafrechtelijke onderzoek – waarin de AIVD inzage had [13] – het hiervoor al aangehaalde AIVD-ambtsbericht van 8 juni 2018 aan het Openbaar Ministerie uitgegeven waarin het nieuwe e-mailadres van [verdachte 1] is gedeeld. Aansluitend nam de politie-infiltrant Abu Hamza contact op met [verdachte 1], die enige tijd later gelijktijdig een e-mail heeft gestuurd aan de politie-infiltrant Abu Hamza en aan Abu Hajar en Abu Musab.
De verdediging stelt dat deze drie infiltranten als een eenheid aan [verdachte 1] zijn gepresenteerd. Abu Musab en Abu Hajar versterkten de positie van de politie-infiltrant Abu Hamza. Zo heeft – aldus de verdediging – het Openbaar Ministerie gebruik gemaakt van informatie die voortkwam uit het mede door de AIVD ingezette infiltratietraject.
Het hof stelt vast dat [verdachte 1] per e-mail contact heeft onderhouden met Abu Musab en Abu Hajar. Hij heeft hen nooit ontmoet. Abu Musab en Abu Hajar hebben de politie-infiltrant Abu Hamza nooit ontmoet en ook overigens geen rechtstreeks contact met hem onderhouden. Van rechtstreeks contact of informatie-uitwisseling tussen enerzijds de politie-infiltrant Abu Hamza en anderzijds Abu Musab en Abu Hajar is niet gebleken. [14] De e-mails van Abu Musab en Abu Hajar aan [verdachte 1] zijn in eerste aanleg ter terechtzitting door de raadsman van [verdachte 1] overgelegd en waren voordien niet bekend bij de zaaksofficier van justitie.
Indien bij de zaaksofficier van justitie tegen deze achtergrond het vermoeden heeft bestaan – het hof kan dat op grond van het dossier niet vaststellen – dat de AIVD een inlichtingenonderzoek tegen [verdachte 1] liet doorlopen, dan is dit enkele vermoeden en het nalaten op grond daarvan strafvorderlijk op te treden tegen de veronderstelde AIVD-infiltrant Abu Hajar gedurende het parallelle onderzoek onvoldoende om te kunnen spreken van het doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie als bedoeld in het aangehaalde arrest. De veronderstelling dat een parallel AIVD-onderzoek liep
– tegen welk onderzoek zich op grond van het aangehaalde arrest geen rechtsregel verzet – zou de zaaksofficier van justitie eerder nopen tot enige terughoudendheid om tegen Abu Hajar op te treden. De grens is in het aangehaalde arrest bepaald: de zaaksofficier van justitie mocht Abu Hajar niet doelbewust met rust laten om – zonder kenbare en controleerbare verslaglegging - van zijn informatie gebruik te kunnen maken. Van overschrijding van die grens is niet gebleken. Door de inzet van de politie-infiltrant Abu Hamza is de zaaksofficier van justitie voldoende zelfstandig, dat wil zeggen met hoogstens marginale invloed van Abu Musab en Abu Hajar, van informatie voorzien. Vanaf de e-mail van 18 juni 2018 en de ontmoeting op 5 juli 2018 heeft de politie-infiltrant veelvuldig contact gehad met [verdachte 1]. De politie-infiltrant is onder verantwoordelijkheid van de zaaksofficier van justitie geïnstrueerd. Daarop heeft de LOVJ geen invloed gehad. [15] Nadat [verdachte 1] bij die ontmoeting tegen de politie-infiltrant heeft gezegd dat hij een aanslag wilde plegen die veel slachtoffers zou maken, heeft de politie-infiltrant zijn contact met [verdachte 1] ook zelfstandig behouden. Voor strafrechtelijk relevante informatieverstrekking door Abu Hajar aan de zaaksofficier van justitie zijn onvoldoende aanwijzingen.
Illustratief over de wijze waarop Abu Hajar [verdachte 1] benaderde is hetgeen [verdachte 1] zegt tegen de politie-infiltrant Abu Hamza over Abu Hajar op 17 september 2018:
“Abu Hajar. Hij wist dat ik ergens mee bezig was maar hij was ook heel voorzichtig omdat hij wist dat ik ook heel voorzichtig was. Als hij niet voorzichtig zou zijn dan zou ik afstand van hem nemen. Dus zei hij altijd, broeder, als je wat nodig hebt, ik ben je broeder en als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen. Alleen dat, elke keer weer. Broeder als je wat nodig hebt dan kun je er om vragen.”
Strafrechtelijk relevante informatie verkreeg de zaaksofficier van justitie via de politie-infiltrant Abu Hamza. De bijdrage aan de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie over de voorgenomen aanslag door de aan het dossier toegevoegde e-mails van Abu Hajar en Abu Musab aan [verdachte 1] (die weer in contact stond met de politie-infiltrant) waren daaraan zeer ondergeschikt. De op verzoek van de verdediging ter terechtzitting van het hof gehoorde getuige [verdachte 1] heeft op de e-mailwisseling noch op gestelde overige communicatie met Abu Musab en Abu Hajar ander licht geworpen.
Tussenconclusie
Gelet op het feit dat: i) de zaaksofficier van justitie met de politie-infiltrant Abu Hamza een goede informatievoorziening had; ii) Abu Hajar ten opzichte van [verdachte 1] heel voorzichtig was en het initiatief aan hem liet; en iii) de indirecte bijdrage van Abu Hajar aan de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie
(e-mails aan [verdachte 1] die in contact stond met de politie-infiltrant) zeer gering was, is het niet aannemelijk geworden dat de zaaksofficier van justitie Abu Hajar doelbewust strafvorderlijk met rust liet om – voor de verdediging oncontroleerbaar - van door hem verkregen informatie gebruik te kunnen maken.
Beïnvloeding opsporingsonderzoek
Het hof overweegt naar aanleiding van de stelling van de verdediging – en de overwegingen van de rechtbank - dat het handelen van de AIVD een vorm van niet-toegestane beïnvloeding van het opsporingsonderzoek betreft het volgende. Op de vraag of [verdachte 1] en daarmee ook de verdachte door het optreden van de AIVD is gebracht tot andere handelingen dan waarop zijn opzet gericht was, wordt hierna ingegaan. In deze overweging gaat het om het gestelde
détournement de pouvoirin een aan het opsporingsonderzoek parallel verlopend onderzoek. In het hiervoor geciteerde arrest HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 wordt daaromtrent overwogen dat:
“het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet.”
Het hof stelt voorop dat [verdachte 1] in de periode van 24 april 2018 tot en met 24 september 2018 door middel van e-mail contact heeft gehad met Abu Musab en Abu Hajar. Het opsporingsonderzoek is aangevangen op 26 april 2018. De politie-infiltrant Abu Hamza heeft voor het eerst op 11 juni 2018 per e-mail contact gezocht met [verdachte 1], waarna zij elkaar op 5 juli 2018 voor de eerste maal hebben ontmoet. Bij die ontmoeting refereert [verdachte 1] aan Abu Musab en Abu Hajar.
De hieronder weergegeven e-mailwisseling vindt dan ook plaats voordat [verdachte 1] en de politie-infiltrant Abu Hamza elkaar ontmoetten en [verdachte 1] voor het eerst aan hem vertelt over zijn voornemen een aanslag te plegen.
Op 9 mei 2018 laat Abu Musab aan [verdachte 1] weten dat:
“A trustworthy brother was appointed by our Ahibba to guide you (…) in the next steps to the party.”
[verdachte 1] heeft per e-mail van 28 mei 2018 aan Abu Musab het volgende bericht:
“(...) for us doest matter anymore where we party,, here in hollanf or somewhere ealse.. you decide whats easy for you guys for bringing real candy(hof: met de term candy bedoelde [verdachte 1] wapen en aanslag) [16] ,, if you guys are able to bring candy here, that not a problem for us,, first we wereplaning to join militaire parade,, later we want join gay parade in aug, but also thinking sometime to visit the french, help us akhi,, lets make a goodplan and stay stick to it. (...)“
Het hof begrijpt deze e-mail aldus dat [verdachte 1] uiteenzet welke opties voor het plegen van een aanslag de revue zijn gepasseerd en nu Abu Musab om hulp vraagt bij het maken van een goed plan om daarbij te blijven. [17]
Daarop stuurt Abu Hajar op 29 mei 2018 een e-mail aan [verdachte 1]:
“(…) As my dear brother Abu Musab (...) informed you. everything is going good and we have insha Allah to start the next important work.
A brother has been -according to customs- already appointed to serve you and help you further with (candy) bi Idhni Allah.
He will insha Allah get in touch with you. that’s why we have to stick to the plan (gp) in august which is actually a good cause according to our Shari brothers (…)”.
Hierin neemt Abu Hajar een van de suggesties van [verdachte 1] over, namelijk de Gay Pride in augustus als doel van een aanslag. Hij bevestigt het voorstel van [verdachte 1] daaraan (“gp”) vast te houden.
Na verdere e-mailwisseling tussen Abu Hajar en/of Abu Musab en [verdachte 1], schrijft [verdachte 1] per e-mail van 29 juni 2018 aan Abu Musab en Abu Hajar het volgende:
“akhi i wont give up, but i need now a little bit more time,, (...), but first i have to something, dont worry akhi, it wont take years,, my plan militair,, i know where they train.”
Deze e-mail mochten Abu Musab en Abu Hajar – als gezegd: veronderstellenderwijs verbonden aan de AIVD – aldus begrijpen dat [verdachte 1] wat meer tijd nodig heeft, maar nu eerst iets anders heeft namelijk een plan dat betrekking heeft op militairen die trainen op een voor hem bekende locatie. Daaruit kon worden afgeleid dat [verdachte 1] op korte termijn een aanval zou kunnen uitvoeren op militairen of op langere termijn een aanslag zou kunnen plegen op bijvoorbeeld de Gay Pride (in augustus). Naar het oordeel van het hof kan uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging van [verdachte 1] overgelegde e-mails – welke in het onderhavige dossier zijn gevoegd - worden afgeleid dat Abu Musab en Abu Hajar het contact met [verdachte 1] na de e-mail van 29 juni 2018 enige tijd intensiveerden totdat hij op 5 juli 2018 de politie-infiltrant Abu Hamza had ontmoet.
Het hof herhaalt dat de AIVD op grond van artikel 8 lid 2 sub a Wiv 2017 tot taak heeft onderzoek te verrichten met betrekking tot personen die de staatsveiligheid in gevaar brengen. Indien voor deze taak van belang, kan de AIVD op grond van artikel 41 lid 1 Wiv 2017 agenten inzetten die werken onder dekmantel.
Mede tegen de achtergrond van eerdere aanslagen op militairen in Europa, zoals bijvoorbeeld de alom bekende terroristische aanslag van 22 mei 2013 op een Britse militair net buiten de kazerne in Londen, is de AIVD zijn in de artikel 41 lid 1 Wiv 2017 beschreven bevoegdheid niet te buiten gegaan door naar aanleiding van zijn
e-mail van 29 juni 2018 in het parallelle onderzoek gericht gegevens omtrent [verdachte 1] te verzamelen ter voorkoming van een aanslag
op korte termijnen daarmee
– onvermijdelijk – enige invloed op de per 11 juni 2018 daadwerkelijk aangevangen strafrechtelijke infiltratie jegens [verdachte 1] uit te oefenen. Het intensiveren van het e-mail contact om [verdachte 1] van zijn aanslag op militairen af te houden en de aanmoediging om bij het plan te blijven om contact op te nemen met
“een trustworthy brother”die hem bij de volgende stappen zou begeleiden (in plaats van nu een aanslag te plegen), had mede tot gevolg dat het op 5 juli 2018 tot een ontmoeting met de politie-infiltrant Abu Hamza kwam. Hiermee heeft de AIVD zijn bevoegdheden niet aangewend voor strafvorderlijke doeleinden, maar om een aanslag op korte termijn te voorkomen.
Nadat het contact tussen [verdachte 1] en de politie-infiltrant Abu Hamza na hun ontmoeting op 5 juli 2018 een steviger basis krijgt, houden Abu Hajar en Abu Musab regelmatig contact met [verdachte 1] per e-mail. Abu Hajar en Abu Musab sturen toen religieuze teksten, berichten van de Ahibba en dromen. Niet is gebleken dat in die fase beïnvloeding van de strafvorderlijke infiltratie heeft plaatsgevonden.
Conclusie
De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [verdachte 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte. Wel is aannemelijk geworden dat de veronderstelde AIVD-infiltranten – bij hun inzet om een aanslag op korte termijn te voorkomen – tevens korte tijd enige invloed hebben uitgeoefend op het politieonderzoek. Hierbij is niet gebleken dat de AIVD zijn bevoegdheden heeft aangewend voor strafvorderlijke doeleinden.
Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim. Het hof overweegt tevens dat deze kortdurende invloed van de AIVD-infiltranten bovendien op het politieonderzoek geen bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte en van de tenlastegelegde feiten. Het verweer tot bewijsuitsluiting wordt verworpen.
4.3
Uitlokking
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen over de interferentie tussen het veronderstelde AIVD-onderzoek door Abu Musab en Abu Hajar en het politieonderzoek bespreekt het hof het uitlokkingsverweer.
Inleiding
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte 1] is uitgelokt door Abu Musab en Abu Hajar en – later – ook door de politie-infiltrant Abu Hamza. Dit heeft ook tot de uitlokking van de verdachte geleid, hoewel hij geen contact heeft gehad met de infiltranten. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot bewijsuitsluiting.
Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 41 lid 5 Wiv 2017 bepaalt dat een agent bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet mag brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet tevoren reeds was gericht. Artikel 126h lid 2 Sv bepaalt dat een infiltrant bij de uitvoering van het bevel tot infiltratie een persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Verder refereert het hof aan de overwegingen van de Hoge Raad in HR 6 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:155:
“De Hoge Raad stelt voorop dat de inzet van infiltranten niet toelaatbaar is, indien hierdoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. Daarvan is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441, inzake het zogenoemde Tallon-criterium).
De middelen doen een beroep op de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces, in overeenstemming waarmee het Tallon-criterium dient te worden toegepast. Zij berusten onder meer op de opvatting dat de inzet van infiltranten uitsluitend toelaatbaar is als de verdachte reeds een begin heeft gemaakt met de gedragingen die hem (uiteindelijk) worden verweten. Die opvatting is echter in haar algemeenheid onjuist. Ook uit de rechtspraak van het EHRM – waarvan de inhoud is weergegeven en besproken in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.3 tot en met 5.18 – volgt dit niet, nu deze rechtspraak immers inhoudt dat de inzet van infiltranten toelaatbaar is indien de betrokkene zich inlaat met criminele activiteiten of indien zijn opzet reeds tevoren op het plegen van een misdrijf was gericht ("had been involved in criminal activity or was predisposed to commit an offence"). De middelen falen in zoverre.”
Recent heeft de Hoge Raad in HR 8 december 2020 ECLI:NL:HR:2020:1964 overwogen:
“Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens - “the proceedings as a whole were not fair”. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889). De omstandigheid dat niet de verdachte maar zijn medeverdachte contact had met een opsporingsambtenaar dan wel een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, sluit niet uit de mogelijkheid dat (ook) de verdachte door die opsporingsambtenaar of deze andere persoon is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd.”
Verslaglegging
De verdediging heeft aangevoerd dat verslaglegging van de “AIVD-kant” van het afgestemde traject niet voor de verdediging is te controleren. Daardoor kan de verdediging de uitlatingen van [verdachte 1] tegenover de politie-infiltrant Abu Hamza niet op betrouwbaarheid toetsen, terwijl die een belangrijk bewijsmiddel zijn in de strafzaak tegen de verdachte. Zijn uitlatingen zijn verregaand beïnvloed door het AIVD-traject.
Het hof stelt voorop dat hiervoor is vastgesteld dat niet is gebleken dat de grenzen van het optreden van de AIVD of het Openbaar Ministerie ten aanzien van de parallelle onderzoeken als bedoeld in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 zijn overschreden. De stelling van de verdediging dat [verdachte 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant Abu Hamza deed als gevolg van de duur en intensiteit van zijn contacten met de AIVD-agenten en de wijze waarop hij door hen is misleid vindt onvoldoende steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt verder dat de rechtmatigheid van het optreden van de AIVD door de CTIVD wordt getoetst. Het is niet aan de LOVJ om de rechtmatigheid van de gegevensverzameling die ten grondslag ligt aan het ambtsbericht, alsmede het waarheidsgehalte van de informatie in het ambtsbericht te controleren.
Niettemin heeft de LOVJ drie processen-verbaal van bevindingen opgesteld waarin hij – voor zover mogelijk gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 135 Wiv 2017 – heeft uiteengezet in hoeverre de AIVD betrokken is geweest in de aanloop naar en gedurende de loop van het politieonderzoek 26Orem. Verder is de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige gehoord.
Onder meer is daarin bevestigd dat de LOVJ de door de AIVD aan hem verstrekte informatie voor het uitgeven van een ambtsbericht heeft getoetst en daarnaar tevens met “strafvorderlijke blik” heeft gekeken. Daarnaast heeft de LOVJ met dezelfde blik naar de onderliggende stukken van de ambtsberichten gedurende het parallelle onderzoek gekeken. Bij het toetsen van de verstrekte gegevens heeft de LOVJ niet alleen de belangen van de persoon waarop het ambtsbericht ziet in aanmerking genomen, maar ook die van derden. Ten slotte heeft de LOVJ ook overige informatie van de AIVD, die niet aan een ambtsbericht ten grondslag lag, met “strafvorderlijke blik” bekeken. Daartoe behoorde ook informatie waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat die voortkwam uit contact tussen [verdachte 1] en de AIVD. Zijn conclusie was dat er niets is gebeurd wat niet zou mogen. Hij heeft op geen enkel moment gezien dat de verdachten zijn uitgelokt tot het verrichten van handelingen die ze niet zouden hebben gepleegd als de AIVD niets zou hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren, de verdediging in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek – het ambtsbericht van 26 april 2018 – en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen. Daaruit is gebleken dat de LOVJ ook gedurende het parallelle onderzoek informatie van de AIVD over het onderzoek naar [verdachte 1], maar ook over derden, heeft getoetst tegen de achtergrond van hetgeen in het Wetboek van Strafvordering is bepaald. Daarbij zijn geen onregelmatigheden gebleken. Het hof stelt verder vast dat uit de aan het dossier toegevoegde e-mails van Abu Musab en Abu Hajar niet blijkt dat het bepaalde in artikel 41 lid 5 Wiv 2017 is geschonden. Uit de tekst van deze e-mails, waarbij het hof opmerkt dat alleen schriftelijk is gecommuniceerd, blijkt niet dat [verdachte 1] door Abu Musab en Abu Hajar tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht. Het hof tekent hierbij ten overvloede nog aan dat [verdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg (in zijn eigen zaak) is gevraagd om zijn stelling dat hij onder druk is gezet en is gehersenspoeld toe te lichten, onder meer aan de hand van de door zijn raadsman overgelegde e-mails. [verdachte 1] heeft zich toen op zijn zwijgrecht beroepen. [18] Ook de verklaring van [verdachte 1] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep over deze e-mails is niet concreet geworden. [19]
Conclusie
Het gebruik van de communicatie tussen [verdachte 1] en de politie-infiltrant en de directe resultaten daarvan voor het bewijs is – anders dan de verdediging heeft aangevoerd - niet in strijd met het beginsel van een
fair trial.
Uitlokking politie-infiltrant
Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de politie-infiltrant Abu Hamza op 11 juni 2018 per e-mail contact opgenomen met [verdachte 1]. De infiltrant schreef:
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother Hamza”
Zij ontmoeten elkaar op 5 juli 2018 in Arnhem. Het gesprek tussen hen is door de politie-infiltrant opgenomen. Abu Hamza zegt tegen [verdachte 1] (vertaald) [20] :
“Goed, want wat ik kan doen... het is voor mij moeilijk om jou een plan te geven als ik het plaatje niet weet, ik weet niet wat goed is. Dat moet van jou komen. Maar als je er eentje hebt, Inshallah (zo God het wil), zal ik je helpen en het beter maken zoals ik dat kan. Dus als je een plan hebt en je zegt, bijvoorbeeld, ik wil dit en ik wil dat, dan ben ik in staat om te zeggen: ok dat is goed. Maar dan is dit nodig, haal dat weg, we doen het hier en op deze manier om te zorgen dat de aanval beter wordt.”
[verdachte 1] zegt dan [21] :
“Ik doe het alleen. Ik heb alleen mijn auto nodig, begrijp je, voor een grote bom, ja mijn auto. (...) Ik weet een paar plekken, ik weet hoe, hoe ..ntv.. misschien leren om met Kalasjnikov.. (...) En ondertussen vriend, werk ik nog steeds aan een plan over hoe en waar (...) En tot nu toe zijn mijn plannen twee keer door broeders kapotgemaakt (...) Als ze meedoen, okay, goed en als je niet mee doet, ook okay. Het is namelijk mijn plan. Dan gaat het gebeuren zoals ik wil. (…).het maakt me niet uit wanneer en wat. Ik zou echt heel graag willen dat het dit jaar gebeurt (...) Ja. Ennuh als jij, als jij hier, daar banden hebt, van broeders die het misschien beter weten. Voor mij, wollah (bij Allah,) maakt de plek niet uit. Ik heb het ook aan Abu Hajar gevraagd, zelfs in Frankrijk, mij maakt het niet uit. (...) Maar als je, als je om je heen vraagt, denk met me mee, vriend. Als je broeders hebt, die als je dat weet ok, die een betere locatie weten en ondertussen, deze week probeer ik het nog een laatste keer met een paar broeders. Voor de laatste keer. Ik heb het tegen ze gezegd. Als je meedoet, best. Zo niet, dan verbreek ik het contact met ze. Omdat, niet omdat ze het niet doen maar puur voor mijn eigen veiligheid (…)”
Bij de volgende ontmoeting op 12 augustus 2018 heeft de politie-infiltrant tegen [verdachte 1] gezegd [22] :
“Dus wat is er gebeurd, de laatste keer dat we elkaar ontmoetten, zei je, misschien 2 jongens, ik weet het niet.”
Daarop antwoordt [verdachte 1] [23] :
We zijn nu met z'n vijven. (…) Want, broeder, deze broeders, zoals ik al zei, ik ken ze al lang. (…) ze wonen in [plaatsnaam 1], buiten [plaatsnaam 1]. (…). Maar ik heb ze alles over jou verteld. (…). Ze kwamen met een idee, er is ...festival. Te veel festivals. Te veel popfestivals. Ik zei ok. Ik zei, jongens, weten jullie zeker wat jullie willen doen? Hebben jullie de zeker, de yaqien (zekerheid) in jullie hart.(…). Een van hun vragen was, hoe snel kun je die dingen leveren die wij nodig hebben?”
Waarop de politie-infiltrant antwoordt [24] :
“Het hangt ervan af wat je nodig hebt.”
En [verdachte 1] zegt [25] :
“Wat wij nodig hebben, broeder, wat zij willen omdat het een festival is, willen wij een AK, Kalasjnikov .. Ja, want zij willen als een gek gaan schieten (…)Dus vijf (5), voor iedereen. (…) . Als, als ze, ze ze, toch, wat als onze Kalashnikov stopt. We hebben een kleine nodig. (…)Een kleine voor het geval dat, want wat er ook gebeurt, wij willen ons niet overgeven. (…) En heb je een vest? (…).En indien mogelijk... over een auto. Ze vroegen zich af hoe reëel het is met een auto. (…).Wat zij willen is een auto. Broeder, wij willen gewoon ..ntv... schade veroorzaken. Ok. Omdat we ons op een festival richten, weet je, na het festival en je hebt duizend mensen, wanneer we ons op het festival richten, zetten we ook een heel grote auto in een andere stad neer. En voordat we naar het festival gaan, blazen we die gewoon op en dan doen we in het festival. Ik zei je, en we verspreiden ons, weetje, we maken een soort van cirkel om het festival heen. Het is
een open festival.”
Bij de ontmoeting op 30 augustus 2018 heeft [verdachte 1] op de vraag van de politie-infiltrant:
“heb je nog iets bekeken sinds de vorige keer, inzake evenementen?”geantwoord:
“Dat is geen probleem. Broeder, er zijn er zo veel...”Waarop de politie-infiltrant zegt:
“Dus als jij het zegt, we hebben een evenement gevonden in september, we hebben er eentje in oktober gevonden. Dus we weten, ok, het zal ergens in oktober zijn. En dan kun je iets vinden wat dichterbij is. Dan begin ik met voorbereiden van uhh...”
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gesprekken tussen [verdachte 1] en de politie-infiltrant – die, met uitzondering van het gesprek op 18 september 2018, auditief zijn opgenomen - dat het initiatief om een aanslag te plegen van [verdachte 1] komt. De politie-infiltrant maakt vanaf het eerste contact duidelijk dat het initiatief bij [verdachte 1] ligt en hij slechts kan faciliteren als [verdachte 1] aangeeft wat zijn concrete plannen zijn. [verdachte 1] ontvouwt die plannen vervolgens en de politie-infiltrant deelt mede wat hij kan regelen op het gebied van wapens en grondstoffen voor het maken van een bom.
De politie-infiltrant is als beperkt anonieme getuige als bedoeld in artikel 190 lid 3 Sv bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij is gebriefd door de Nederlandse begeleiders. Er is hem gezegd dat hij niet mag provoceren of uitlokken. Hij heeft verder verklaard dat hij – voorzover hem bekend – [verdachte 1] nooit iets heeft aangeboden waar hij niet zelf om had gevraagd. [verdachte 1] vroeg om vuurwapens, om bomvesten en spullen om een autobom te maken.
[verdachte 1] is op grond van het hiervoor overwogene naar het oordeel van het hof niet gebracht tot handelingen waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht. De verdachte kan niet via [verdachte 1] zijn uitgelokt.
Het hof overweegt nog het volgende. De politie-infiltrant heeft in zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van zijn begeleiders geen informatie heeft ontvangen over andere verdachten dan [verdachte 1]. Wel heeft hij tijdens de ontmoeting met [verdachte 1] gevraagd of hij alleen was of dat er meer waren. Uit de opgenomen gesprekken van de politie-infiltrant met [verdachte 1] blijkt dat [verdachte 1] heeft verklaard dat de groep uit vijf personen bestond. [verdachte 1] had gezegd dat er anderen waren die hetzelfde wilden doen als hij. Daarom wilde de politie-infiltrant hen ontmoeten. [26] Op 18 september 2018 heeft in Arnhem een ontmoeting plaatsgevonden tussen de politie-infiltrant en een groep van vijf personen waaronder [verdachte 1]. Toen pas wist de politie-infiltrant wie de vier anderen waren. [27] Uit het verhoor van de politie-infiltrant als getuige en het door de politie-infiltrant opgestelde proces-verbaal van die bijeenkomst blijkt niet dat de politie-infiltrant de overige vier aanwezigen – waaronder de verdachte – bij de uitvoering van het plan van [verdachte 1] heeft betrokken.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, alsmede het verweer tot bewijsuitsluiting.

5.Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient te worden opgelegd.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd tot
teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp zoals vermeld op de beslaglijst onder 1.

6.Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair
hij op
een of meertijdstip
(pen
)gelegen in de periode van 01
januarijuni2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en
/ofRotterdam
en/of Huissenen
/ofVlaardingen en
/ofUtrecht en
/ofWeert en
/ofBreda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,(telkens)
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
ter voorbereiding van
het/de
misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en
/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
een of meerKalasjnikov
(s
),
althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s)en
/of een of meer (hand
)vuurwapen
(s
)en
/ofgrondstoffen voor een of meer
(auto
)bom(men) en
/ofgrondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en
/ofzoutzuur en
/ofwaterstofperoxide en
/ofaceton, bestemd tot het begaan van
dat/die
misdrijf/misdrijven, heeft verworven
, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerden
/ofvoorhanden heeft gehad;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 01
januarijuni2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en
/ofRotterdam
en/of Huissenen
/ofVlaardingen en
/ofUtrecht en
/ofWeert en
/ofBreda en/of elders in Nederland,
met
een of meermededader
(s
), waaronder (in elk geval)[verdachte 1] (geboren op [geboortedag] 1984) en
/of[verdachte 4] (geboren op [geboortedag] 1992) en
/of[verdachte 3] (geboren op [geboortedag] 1997) en
/of[verdachte 7] (geboren op [geboortedag] 1989) en
/of[verdachte 5] (geboren op [geboortedag] 1997),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
3.
hij in
of omstreeksde periode van 01
januarijuni2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam
en/of Huissenen/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of elders in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk
-zich
en/of (een) ander(en) gelegenheid en/ofmiddelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of heeft trachten te verschaffen,en
/of
-kennis en
/ofvaardigheden heeft verworven
en/of (een) ander(en) heeft bijgebrachttot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar,
althans alleen,
A. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van
een of meerKalasjnikov
(s
), althans
een of meerautomatisch
(e
) (vuur
)wapen
(s
)en
/of een of meer (hand
)vuurwapen
(s
)en
/of een of meerbomvest
(en
), en
/of
B. zich laten informeren door instructies hoe een ‘ongelovige’ met steekwapens aangevallen en/of gedood kan worden en
/ofhoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en
/ofhoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden.

8.Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

9.Nadere bewijsoverwegingen

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 26 april 2018 heeft de AIVD – als gezegd – een ambtsbericht uitgebracht, waarin melding wordt gemaakt van het feit dat [verdachte 1] voorbereidingen treft om met een groep personen veel slachtoffers te maken door een terroristische aanslag te plegen op een groot evenement in Nederland.
In het kader van dit onderzoek zijn diverse opsporingsmiddelen ingezet, waaronder telefoontaps, het afluisteren van vertrouwelijke communicatie (OVC) en observaties. Zoals hierboven overwogen heeft het Openbaar Ministerie een infiltratietraject ingezet, waarbij Abu Hamza als politie-infiltrant is opgetreden, die zowel digitaal contact met [verdachte 1] heeft gehad, alsmede hem vijf keer fysiek ontmoet heeft, te weten op 5 juli 2018, op 12 en 30 augustus 2018 en op 17, 18 en 27 september 2018.
Op 5 juli 2018 heeft [verdachte 1] de politie-infiltrant Abu Hamza ontmoet in Arnhem. In dit gesprek vertelt [verdachte 1] dat hij staat te popelen om iets te ondernemen, om een aanslag te plegen die grote schade zou veroorzaken. Aanvankelijk, ongeveer een jaar geleden, waren er negen broeders die iets wilden doen, iets groots voor de Islam. Nu willen hij en twee andere kerels een aanval uitvoeren.
Op 14 juli 2018 rijdt [verdachte 1] met de medeverdachte [verdachte 7] naar Vlaardingen, waar zij de verdachte en [verdachte 3] ontmoeten.
Op 16 juli 2018 verzendt [verdachte 1] een e-mail aan Abu Hamza, waarin hij vraagt om meer tijd om aan te kunnen geven hoeveel broeders mee zouden kunnen doen. Dezelfde dag bezoekt [verdachte 7] [verdachte 1] in zijn woning. Tussen 00.23 en 01.23 fietsen zij met een onbekende derde man in [plaatsnaam 1].
Op 24 juli 2018 verzendt [verdachte 1] opnieuw een e-mail aan Abu Hamza. Deze e-mail houdt voor zover van belang in:
“we are now 5. Im bust with sixth, but for now we focus on the 5 guys.”
Op 12 augustus 2018 ontmoeten Abu Hamza en [verdachte 1] elkaar in Utrecht. [verdachte 1] vertelt onder meer dat de groep die de aanslag wil plegen uit vijf personen bestaat, inclusief hijzelf. Hij wil Kalasjnikovs, bomvesten, granaten, kleine wapens en een autobom gebruiken op een festival. Tijdens deze ontmoeting volgen de verdachte en [verdachte 3] op een afstand [verdachte 1] en Abu Hamza.
Op 29 augustus 2018 leest [verdachte 1] een bericht van Abu Hamza, dat deze op 30 augustus in Nederland zal zijn. Daarop vinden er korte telefoongesprekken plaats tussen [verdachte 1] met respectievelijk [verdachte 7], [verdachte 3] en [verdachte 5]. Enkele uren later bevinden de verdachte, [verdachte 5] en [verdachte 4] zich met [verdachte 1] in de woning van [verdachte 1]. Tijdens dit bezoek loopt [verdachte 1] naar een andere kamer en belt met Abu Hamza. [verdachte 1] en Abu Hamza maken een afspraak voor de volgende dag. Hierna vertrekken de anderen.
Op 30 augustus 2018 reist [verdachte 1] met [verdachte 7] en [verdachte 6] (hierna: [verdachte 6]) naar Utrecht. Op enig moment schudden [verdachte 7] en [verdachte 6] de hand van Abu Hamza tijdens de ontmoeting van [verdachte 1] met Abu Hamza. [verdachte 1] zegt, buiten de aanwezigheid van [verdachte 7] en [verdachte 6], dat hij liever 5 man heeft die wilskrachtig zijn dan 500 die onzeker zijn. In dit gesprek komen verder de voorbereiding van een aanslag, het trainen met wapens en het maken van een bom aan de orde. Op de terugweg vanuit Utrecht met [verdachte 7] en [verdachte 6] zegt [verdachte 1]: “
ik hoop dat mijn nieuwe simkaart binnen is. (…) ik sta voor een paar goeie uitdagingen binnenkort.” Ook zegt [verdachte 1] tegen [verdachte 7] dat hij een nieuwe, schone telefoon nodig heeft die ook WhatsApp moet hebben.
Na deze ontmoeting gaat [verdachte 1] actief op zoek naar middelen die nodig zijn voor het maken van een explosief.
In de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 vindt er een ontmoeting plaats tussen [verdachte 1], [verdachte 7], de verdachte en [verdachte 3] in [plaatsnaam 2], eerst in de woning waar [verdachte 3] verbleef, waarna omstreeks 00.55 uur de vier mannen naar buiten lopen en met de auto naar de Zwart Jansstraat in Rotterdam gaan. Rond 2.00 uur vertrekken [verdachte 1] en [verdachte 7] vanaf de woning van [verdachte 3] in [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 1].
Op 7 september 2018 rijdt [verdachte 1] samen met [verdachte 7] naar Breda waar hij, conform afspraak met Abu Hamza, vier zakken van 25 kilogram kunstmest haalt uit een bij de Mediamarkt geparkeerd voertuig. Op de terugweg naar [plaatsnaam 1] leest [verdachte 7] het volgende bericht van Abu Hamza aan [verdachte 1] via Telegram voor:
"
Allahu akbar akhi! lm happy to hear it went good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Ill message you again soon inshaAllah."
[verdachte 1] reageert door te zeggen: “Zeg maar, okay see you soon". [verdachte 7] antwoordt (namens [verdachte 1]) om 16.07 uur per Telegram aan Abu Hamza:

YazakAllahu ghiar. I see jou soon inshaAllah".
Om 16.09 uur schrijft Abu Hamza aan [verdachte 1]:

Insha Allah".
Op 17 september 2018 heeft [verdachte 1] opnieuw een fysieke ontmoeting met Abu Hamza in Arnhem. Tijdens de ontmoeting zegt [verdachte 1] tegen Abu Hamza dat de groep met wie hij een aanslag wil plegen Abu Hamza wil ontmoeten. Hij zal die avond met de groep bespreken of ze Abu Hamza op 18 september 2018 willen ontmoeten. [verdachte 1] legt hierna contact met de verdachte en de medeverdachten [verdachte 3], [verdachte 5] en [verdachte 4], waarna hij Abu Hamza bericht dat de groep hem de volgende dag wil ontmoeten.
Op 18 september 2018 stelt [verdachte 1], de verdachte en de medeverdachten [verdachte 3], [verdachte 5] en [verdachte 4] voor aan Abu Hamza in Park Presikhaaf in Arnhem. [verdachte 5] stelt de wijze waarop de grondstoffen voor de explosieven zijn aangeschaft, aan de orde.
[verdachte 5] geeft in het park eveneens aan dat hij en de broeders bang waren dat de infiltrant niet echt bereid was hen te helpen, maar van de politie zou zijn. Daarom vraagt hij Abu Hamza om handvuurwapens om te testen of Abu Hamza geen infiltrant is, maar hij voegt hier aan toe dat deze ook bestemd zijn om zich te kunnen verdedigen als de politie komt. Tevens vertelt hij dat hij en anderen al getraind hebben met airsoftwapens in een gesimuleerde oorlog.
Afgesproken wordt binnenkort samen te komen om te oefenen. Abu Hamza vraagt of de mannen hetzelfde willen als [verdachte 1]. De vier mannen antwoorden ja.
Op 21 september 2018 bericht Abu Hamza via Telegram aan [verdachte 1] dat de ontmoeting op 27 september zal plaatsvinden. [verdachte 1] antwoordt met de tekst: “
Clear”.
Op 22 september 2018 laat [verdachte 1] aan Abu Hamza weten dat hij “hen” vandaag of morgen zal spreken. Diezelfde dag, tussen 20.00 uur en 21.15 uur, zijn [verdachte 1], [verdachte 7], [verdachte 3] en de verdachte met elkaar in de woning van [verdachte 3] in [plaatsnaam 2]. Kort nadat [verdachte 1] en [verdachte 7] zijn vertrokken, komt [verdachte 5] dan aan bij het portiek van de [verblijfplaats verdachte 3]. Ter terechtzitting in hoger beroep geeft [verdachte 5] aan dat hij [verdachte 1] toen nog heeft gesproken.
Op 27 september 2018 gaan [verdachte 1], [verdachte 5], [verdachte 3] en de verdachte naar het vakantiehuisje in Weert, waar ze Abu Hamza en een andere politie-infiltrant ontmoeten en oefenen ze met (onklaar gemaakte) Kalasjnikovs en (hand)vuurwapens. Ook passen ze bomvesten. Op de beelden is onder andere te zien en/of te horen dat [verdachte 5] een vuurwapen laadt, met een AK-47 door de woonkamer loopt op een sluipende manier en het vest met de draden draagt, waarbij hij tegelijkertijd een AK-47 in zijn handen houdt, waarmee hij meerdere keren richt, waarna hij aan een van de begeleiders advies vraagt om kennelijk de pasvorm van het vest nog comfortabeler te maken.
[verdachte 1] en [verdachte 5] spreken met de infiltranten over de afwezigheid van [verdachte 4], waarbij ze benadrukken dat dit niet betekent dat hij niet meer mee doet. [verdachte 5] zegt:

He is with us and he also know the dry (fon) to ….nvt…training. Like how to put in and out, eeh the kalash… so he knows that.”
[verdachte 1] zegt [verdachte 4] te hebben verteld dat, wanneer hij van gedachten zou veranderen, hij een vervanger moet zoeken.
“Because for his job, for the plan I have, I need 5 man.”Ook aan het eind van de ontmoeting zegt [verdachte 1]: “
For now, I focus on this five”.
De infiltranten spreken met de verdachten over een training in Bosnië in oktober, op welke dagen de bus vanuit Nederland vertrekt en hoelang de reis duurt en over het regelen van een verblijfplaats daar. Ook het onderwerp van een videoboodschap, “
that they must know, it’s them that made possible, with the will of Allah” aldus [verdachte 1], komt aan de orde. De verdachte gaat hiermee akkoord.
Aan het eind van de ontmoeting wordt nog gesproken over de plannen die zij hebben, opnieuw onder meer over het grote belang van vijf aanslagplegers en een mogelijke zesde aanslagpleger. [verdachte 5] zegt dat “
ze zoiets willen doen als de broeders in Frankrijk hebben gedaan”. Als een van de politie-infiltranten in verband met het vermaken van de bomvesten vraagt of het overdag of in het donker gaat gebeuren (met een jas erover of niet), antwoordt [verdachte 1] dat het gaat om een type discoruimte. Er zijn wat feestjes in november, de meeste ervan zijn ‘gayfeestjes’, dus de anderen moeten er goed uitzien als zij naar binnen willen. Zo niet dan doden zij de beveiliging. Daarop zegt de verdachte:
“Dus je gaat naar binnen, we gaan hard om eerst een doel uit te zoeken, dan schiet je op iedereen en dan komen de anderen.”Vervolgens suggereerde de verdachte dat het ook kan door een auto te laten ontploffen.
Bij vertrek uit de woning staat [verdachte 5] erop het verstrekte geladen handvuurwapen op zijn lichaam te dragen in een buiktasje en vraagt hij hoe hij binnen enkele seconden klaar kan zijn om te schieten. Hierop vertellen de politie-infiltranten hem opnieuw hoe hij het vuurwapen kan doorladen, maar dat dit wel een risico met zich mee brengt omdat het wapen vanaf dat moment op scherp staat.
Dan eindigt de ontmoeting in het huisje. De handvuurwapens worden door de verdachten meegenomen en zij gaan naar buiten, waar het busje wacht dat hen zal terug brengen naar hun auto’s.
9.1
Alternatief scenario
De verdachte heeft verklaard dat hij een wapen wilde bemachtigen omdat hij van wapens houdt. Om die reden heeft hij zich tegenover de politie-infiltrant Abu Hamza voorgedaan als aanslagpleger. De verdediging heeft betwist dat de verdachte met anderen een aanslag voorbereidde en aangevoerd dat de verklaring van de verdachte een alternatief scenario behelst dat niet strijdig is met de feiten dan wel de bewijsmiddelen.
De verdediging voert onder meer aan dat dit standpunt steun vindt in de verklaringen van [verdachte 1] bij de politie op 8 januari 2020, als getuige bij de rechter-commissaris op 29 januari 2020 en als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022.
Het hof overweegt allereerst over de door de verdediging bedoelde onderdelen van deze verklaringen van [verdachte 1] als volgt.
In zijn verhoor op 8 januari 2020 bij de politie zegt [verdachte 1] dat [verdachte 3], [verdachte 5] en de verdachte alleen wisten dat hij met iemand praatte om wapens te regelen. Hij heeft hen niet verteld dat zijn doel het plegen van een aanslag was. De wapens die de jongens wilden hebben was puur voor vertrouwen. Hij heeft Abu Hamza gevraagd om wapens voor de jongens te regelen om vertrouwen te winnen, zodat de jongens hem zouden vertrouwen. De dag voor de ontmoeting in het park
(het hof begrijpt: 17 september 2018)heeft hij voor het eerst met hen gesproken over de aanslag en wapens. Zij wisten niet dat het over een aanslag ging, ze dachten alleen dat het over een wapen ging. Ze kregen onenigheid. Een aanslag zou niet bij hun Aqida, visie op het geloof, passen. Hij heeft vervolgens tegen hen gezegd dat ze gewoon moesten doen wat hij zei, omdat ze dan een wapen hadden.
[verdachte 1] zegt bij de rechter-commissaris op 29 januari 2020 dat hij een aanslag wilde plegen met [verdachte 3], [verdachte 5] en de verdachte. Hij sprak met hen in versleutelde taal; candy en koerierswerk waren woorden voor aanslag. Volgens hem was er sprake van miscommunicatie. De jongens dachten dat candy een wapen betekende. [verdachte 1] zegt dat hij in de veronderstelling was dat zij een wapen wilden hebben voor een aanslag. Pas op 17 september 2018 werd hem duidelijk dat dit niet klopte. De jongens zouden hebben geweigerd een aanslag te plegen. Hij zegt desgevraagd niet te weten waarom ze een wapen wilden. [verdachte 1] verklaart dan het volgende.
“Het was ook om Hamza te overtuigen dat de jongens bij mij hoorden. U vraagt mij of ik dat met de jongens besproken heb. Ja, op de 17e toch en daarna niet meer. Die jongens wilden mij niet in de steek laten, in de zin van dat ik in een flow zat en dat zij mij uit die flow wilden halen.”
Op de opmerking van de rechter-commissaris dat hij onder ede staat en dat de rechter-commissaris twijfels heeft bij zijn geloofwaardigheid, zegt hij:
“dat kan, maar dat zijn ook vragen die u aan hen kan stellen”.
Op de terechtzitting van het hof op 5 april 2022 zegt [verdachte 1] als getuige onder meer het volgende.
Met de vijf personen die hij in de e-mail aan Abu Hamza van 24 juli 2018 noemt, bedoelt hij geen van de vandaag ter terechtzitting aanwezigen. De e-mail van 31 juli 2018, waarin hij schrijft “
I told to the brothers”, zag wel op zijn vrienden (het hof begrijpt uit de context van dit verhoor dat het over de medeverdachten gaat)
.Deze
e-mail was volgens [verdachte 1] niet met de intentie dat deze broeders een aanslag wilden plegen. Hij stelt vanaf het begin af te hebben gelogen tegen de infiltrant. Over candy zegt hij dat het probleem is dat hij dacht dat zij hetzelfde dachten als hij, maar dat was niet zo. Hij zegt ook dat wanneer hem door hen vragen waren gesteld, hij hen niet de waarheid had verteld. Over de ontmoeting op 31 augustus 2018, een dag na zijn ontmoeting met Abu Hamza, zegt hij dat hij het woord ‘candy’ heeft gebruikt, maar dat hij niet meer weet wanneer of op welke wijze. Ook zegt hij nooit enige informatie over waarom hij Abu Hamza eigenlijk sprak, te hebben gedeeld.
“Ik heb eigenlijk tegen alle jongens gelogen.”
Het hof is van oordeel dat de hierboven genoemde onderdelen uit deze verklaringen van [verdachte 1] niet betrouwbaar zijn en overweegt hiertoe het volgende.
In de verklaringen zet [verdachte 1] zichzelf neer als iemand die er kennelijk niet voor terugdeinst om in bepaalde situaties leugens te vertellen. Ook de rechter-commissaris vraagt zich af of [verdachte 1] de waarheid spreekt, gelet op zijn opmerking dat [verdachte 1] onder ede staat en dat de rechter-commissaris twijfels heeft bij zijn geloofwaardigheid. De reactie van [verdachte 1] hierop, dat hij dit niet ontkent maar dat deze vragen ook aan de medeverdachten kunnen worden gesteld, bevestigt het hof in zijn overtuiging omtrent het zeer beperkte waarheidsgehalte van de onderdelen uit deze verklaringen.
Het hof oordeelt de verklaringen in zoverre ook als innerlijk tegenstrijdig. Waar [verdachte 1] enerzijds stelt dat de medeverdachten, met uitzondering van de medeverdachte [verdachte 7], na 17 september 2018 toch meegingen naar het park en later naar het huisje, omdat zij een wapen wilden, stelt hij anderzijds dat zij dit deden omdat zij hem niet in de steek wilden laten.
Het hof overweegt voorts het volgende.
[verdachte 1] bereidde een aanslag voor en was op zoek naar wapens, explosieven en bomvesten. Daartoe had hij contact met de politie-infiltrant Abu Hamza. [verdachte 1] heeft op 12 augustus 2018 tegenover de politie-infiltrant verklaard dat de groep waarmee hij de aanslag wilde plegen uit (inclusief hemzelf) vijf personen bestond. Hij bestelde bij de politie-infiltrant toen vijf Kalasjnikovs, vijf handpistolen en 20 handgranaten (voor ieder vier). Op 17 september 2018 zei [verdachte 1] tegen de politie-infiltrant dat de groep met wie hij de aanslag wil gaan plegen hem (Abu Hamza) wil ontmoeten. [verdachte 1] zegde toe dat hij met de groep zou bespreken of ze Abu Hamza op 18 september 2018 willen ontmoeten. Op 17 september 2018 vond een ontmoeting plaats bij de woning van de verdachte in [plaatsnaam 3]. Daarbij waren de verdachte, [verdachte 1], [verdachte 3] en [verdachte 4] aanwezig. [verdachte 1] heeft toen tegen de verdachte gezegd dat de wapens voor een aanslag waren.
Op 18 september 2018 om 12:42 uur gingen de verdachte, [verdachte 5] en [verdachte 3] de woning van [verdachte 1] te [plaatsnaam 1] binnen. Om 14:09 stuurde [verdachte 1] een bericht aan de infiltrant met de vraag hoe laat hij (Abu Hamza) in Arnhem zou zijn, die antwoordde er om 15:30 uur te zijn. Zij vertrokken om 14:15 uur uit de woning van [verdachte 1]. Om 16:36 uur liepen de verdachte, [verdachte 1], [verdachte 5] en [verdachte 3] het Presikhaafpark in en ontmoetten daar de politie-infiltrant. Tijdens het gesprek zei de politie-infiltrant dat hij wist wat [verdachte 1] van plan was en vroeg hij of zij hetzelfde wilden. De mannen zeiden: “ja”. Ook heeft de politie-infiltrant aan de groep medegedeeld dat hij twee AK’s 47 en een leeg vest naar Nederland zou brengen en dat zij een plek zouden vinden zodat zij konden trainen en de maat van het vest konden opnemen.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat de verdachte behoorde tot de groep van vijf met wie [verdachte 1] een aanslag wilde plegen en dat [verdachte 1] een ontmoeting tussen de groep en de politie-infiltrant – bij wie [verdachte 1] wapens had besteld – in Arnhem heeft georganiseerd. De verdachte wist toen dat de wapens bestemd waren voor het plegen van een aanslag. De vier hebben tegenover de politie-infiltrant bevestigd dat zij hetzelfde wilden als [verdachte 1].
Op 27 september 2018 heeft in een vakantiehuisje in Weert een ontmoeting van de verdachte, [verdachte 1], [verdachte 5] en [verdachte 3] met twee politie-infiltranten plaatsgevonden om met de bestelde wapens te oefenen en de bomvesten te passen.
De verdachte oefende eerst met het vullen van de patroonhouder van een handvuurwapen. Vervolgens heeft een politie-infiltrant een Kalasjnikov overhandigd aan de verdachte. De verdachte gaf het wapen een kus en hield het liefkozend tegen zijn wang. De verdachte zei toen (vertaald):
“dit zal mijn sleutel tot de Djenna (paradijs) zijn. Allahu Akbar.”Hij zei verder dat hij er meer van houdt dan van zijn vrouw en dat hij er de niet-gelovigen mee gaat doden.
Even later paste de verdachte een bomvest. Hij zei toen (vertaald):
“vrouwen vriend”(paradijselijke vrouwen die verheerlijkt worden voor hun schoonheid). Hij maakte zich vervolgens groot, spreidde zijn armen uit en zei:
“whole live dreamed about this, Allahu Akbar”. De verdachte heeft vervolgens de politie-infiltrant gevraagd om het bomvest te laten vermaken. Hij had de knop om de bom te laten ontploffen liever niet aan de rechter- maar aan de linkerkant. Dan kon hij er beter bij. De verdachte zei toen
: ”mijn vrouw, my wife. It’s better than my wife, whollah. Whollah it’s better than my wife. It’s bring me to Djenna (Paradijs)”. De verdachte tekende toen nog aan dat het volgens de jurisprudentie van het martelaarschap niet de bedoeling is het bomvest te gebruiken om zelfmoord te plegen. Volgens de verdachte moest je het gebruiken om mensen schade toe te brengen.
Vervolgens heeft de verdachte deelgenomen aan een discussie met (onder anderen) [verdachte 1] over de wijze waarop een aanslag kon worden uitgevoerd in een discotheek.
Het hof wijst verder op de volgende uitlatingen die de verdachte deed toen hij zich onbespied waande. Op 11 mei 2018 zei hij tegen zijn moeder:
“Allah is mijn getuige als ik me in naam van god tot ontploffing zou brengen zou ik ze willen vermoorden omdat zij niet moslims zijn.”Op 28 mei 2018 vroeg de verdachte hardop Allah hem het martelaarschap te geven en de dag erna bad hij dat de ongelovigen moeten worden vernietigd. Op 26 juni 2018 hield de verdachte een smeekbede waarin hij vroeg om vernietiging van de ongelovigen en om het martelaarschap te verkrijgen. Kort daarop – op 4 augustus 2018 – zei de verdachte in een telefoongesprek met [verdachte 3] dat hij zo’n zin heeft om naar Utrecht te gaan en die hoge status te pakken. En op 13 september 2018 zei de verdachte tegen zijn moeder dat Allah
“ons moge laten sterven als martelaars”. Op 24 september 2018 liet hij haar in een telefoongesprek weten dat hij het paradijs wenst. De dag voor de geplande wapentraining in het vakantiehuisje in Weert op 27 september 2018 heeft de verdachte een telefoongesprek met een kennis beëindigd met:
Vrees God he! Een advies, misschien zie ik jou niet meer, (…), laat niet jezelf kapotmaken door de ongelovigen.
Het hof overweegt dat de verdachte in deze uitlatingen is vooruitgelopen op wat in zijn ogen zou komen: zowel de dood van de slachtoffers van een aanslag als zijn eigen dood en de toelating tot het paradijs als martelaar.
Het hof is van oordeel dat gelet op het bovenstaande – in onderling verband en samenhang gelezen – het alternatief scenario, overigens door de verdachte te berde gebracht na zich 21 maanden op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, niet aannemelijk is geworden. Niet alleen betreft het alternatieve scenario een buitengewoon omslachtige wijze om alleen een vuurwapen te bemachtigen. Dat gestelde doel strookt bovendien niet met het meermalen uitgesproken verlangen tegenover zichzelf en derden – zoals zijn moeder - ongelovigen te willen vernietigen en als martelaar te sterven, zijn actieve bijdrage aan de wapentraining, de daarbij uitgesproken visie dat de Kalasjnikov de sleutel tot het paradijs zou zijn en zijn bijdrage aan een discussie over de wijze waarop een aanslag gepleegd kon worden.
9.2
Voorwaardelijk verzoeken
De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het horen van Abu Musab, Abu Hajar en het hoofd van de AIVD. Daarbij is tevens voorwaardelijk verzocht om uitvoering te geven aan een rechtshulpverzoek. Als voorwaarde geldt dat het hof het uitlokkingsverweer verwerpt wegens onvoldoende feitelijke grondslag.
Deze voorwaarde is naar het oordeel van het hof niet vervuld. De feitelijke grondslag van het verweer
– waaronder de overgelegde e-mails van Abu Musab en Abu Hajar - is voldoende om het te kunnen beoordelen. Het hof heeft het uitlokkingsverweer verworpen met de juridische overweging dat niet is gebleken dat artikel 41 lid 5 Wiv 2017 of het Tallon-criterium is geschonden.
Het hof wijst de verzoeken af.
De raadsman heeft tevens verzocht getuigen te doen horen indien het hof AIVD-ambtsberichten voor het bewijs van het tenlastegelegde zou bezigen. Aangezien het hof deze ambtsberichten niet bezigt als bewijsmiddel, is aan de voorwaarde waaronder dit verzoek is gedaan niet voldaan. Het verzoek behoeft geen verdere bespreking.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van medeplegen van
voorbereiding van moord
en
voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
telkens begaan met een terroristisch oogmerk.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zich opzettelijk middelen of inlichtingen verschaffen en kennis en vaardigheden verwerven tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.

11.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

12.Inzet van de politiehond

De verdediging heeft betoogd dat de inzet van de politiehond onrechtmatig is geweest en dat dit in het voordeel van de verdachte dient te worden meegewogen bij het bepalen van de strafmaat. De advocaat-generaal betwist dat de inzet van de politiehond onrechtmatig was.
Ter gelegenheid van de aanhouding op 27 september 2018 is verdachte gebeten door een politiehond. Ter terechtzitting van 6 april 2022 heeft het hof vastgesteld dat op de onder- en bovenarm van de verdachte meerdere verkleuringen met littekens en een paar krassen zeer zichtbaar zijn.
Het hof heeft de beelden van de aanhouding en de wijze waarop de politiehond is ingezet ter terechtzitting van
6 april 2022 bekeken in het bijzijn van de verdachte, zijn raadsman en de advocaat-generaal.
Het hof heeft het volgende waargenomen:
De gebeurtenissen inzake de arrestatie volgen elkaar op in een zeer kort tijdsbestek. De verdachte zit op een bankje aan de zijkant van de bus terwijl de bus naar de parkeerplaats rijdt.
De deuren van de bus worden aan de zijkant en aan de achterkant geopend. In dit kader is van belang dat een politieambtenaar vanaf de achterkant de bus instapt met een hond aan de lijn. De lijn is ruim en beperkt de hond niet in zijn bewegingen. De politieambtenaar wordt gevolgd door andere politieambtenaren. De verdachte ligt op dat moment ineengedoken op de vloer van het busje met zijn handen achter/boven zijn hoofd. De hond loopt in de richting van de verdachte en weer terug naar de uitgang. De politieambtenaar pakt/leidt de hond vervolgens naar de verdachte die nog steeds op de vloer van het busje ligt en zijn handen achter/boven zijn hoofd heeft. De hond bijt de verdachte in zijn arm. De verdachte wordt de bus uitgesleurd door politieambtenaren terwijl de hond hem nog steeds in zijn (boven)arm bijt.
Er bevonden zich in totaal vier aan te houden verdachten in het busje.
Artikel 3 EVRM luidt in de Nederlandse vertaling als volgt:
“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.”
Politiegeweld tegen een aan te houden persoon dient op grond van artikel 7 lid 1 Politiewet 2012 proportioneel en noodzakelijk te zijn en daaraan dient zo mogelijk een waarschuwing vooraf te gaan. De proportionaliteitseis ziet op de evenredigheid tussen het doel en het gebruikte geweldmiddel. De subsidiariteitseis houdt in dat een bepaald middel enkel mag worden aangewend wanneer het doel niet met een minder ingrijpend middel kan worden bereikt.
In dit geval ging het om de verdenking dat een terroristische aanslag op een groot lhbt-evenement door meerdere verdachten werd voorbereid. Doel van de verdachten was om veel slachtoffers te maken. De verdachten hadden kort voor de aanhouding (onklaar gemaakte) wapens ten behoeve van die aanslag ontvangen en de werking ervan was aan hen uitgelegd. Tijdens de bijeenkomst in het park in Arnhem op 18 september 2018 en in het vakantiehuisje in Weert zijn uitlatingen gedaan waaruit volgt dat de verdachten beducht waren voor en alert op politie-ingrijpen. Ook is er blijk van gegeven dat men in geval van politie-ingrijpen niet zou aarzelen geweld tegen de politie te gebruiken. Weliswaar zijn de door de infiltranten op 27 september 2018 uitgereikte wapens onklaar gemaakt, voorafgaand aan de aanhouding is onduidelijk of de verdachten daarnaast niet nog de beschikking hebben over andere wapens. Ook is bekend dat de medeverdachte [verdachte 5] kennis heeft van vuurwapens en daarmee weet om te gaan. Het hof acht het tegen deze achtergrond bezien volkomen begrijpelijk dat de DSI is ingezet om de verdachten aan te houden.
De aanhouding is gepaard gegaan met veel lawaai en heeft zich in korte tijd afgespeeld. De medeverdachte [verdachte 5] heeft voor de inzet van de politiehond meermalen een vuurwapen gericht op verbalisanten tijdens de aanhouding, ondanks dat op dat moment al duidelijk is dat het gaat om een aanhouding door politieambtenaren.
De politiehond is ingezet op een moment dat de verdachten zich nog in het busje bevinden en niet onder controle zijn gebracht. Het kennelijk doel van de inzet van deze hond is te voorkomen dat de verdachten zich verzetten en mogelijk te maken dat de verdachten geboeid kunnen worden.
Naar het oordeel van het hof is het beschikbaar houden van een politiehond bij een aanhouding als waarvan in dit geval sprake is noodzakelijk en proportioneel.
Blijkens de door het hof bekeken camerabeelden ligt een aantal verdachten dicht bij elkaar op de vloer van het busje, zo ver mogelijk af van de deuropeningen. De verdachte is degene die het dichtst bij de deur ligt waardoor de hond het busje binnen is geleid. Het is kennelijk deze omstandigheid die gemaakt heeft dat de hondenbegeleider en de hond zich op de verdachte gericht hebben.
Sommige camerabeelden suggereren, zoals de verdachte stelt, dat de hond bewust bovenop hem is gezet. Het hof heeft de beelden ter terechtzitting en ook in raadkamer diverse malen bekeken. Per saldo komt het hof tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de hond door de hondenbegeleider bovenop de arm van de verdachte is gezet met het doel dat de verdachte gebeten zou worden. Wel is de hond – nadat deze in de richting van de ingang van het busje was teruggelopen – vanaf korte afstand naar de verdachte gedirigeerd die met zijn armen omhoog en met zichtbaar lege handen weggedoken op de vloer van het busje zat. Daarop beet de hond zich in de bovenarm van de verdachte vast. Het hof heeft begrip voor de emoties en het adrenaline-niveau bij de betrokken politieambtenaren. De DSI moest, toen de deuren van het busje geopend werden, in een
split secondbeslissen over de wijze waarop de vier verdachten konden worden aangehouden en dat een waarschuwing voor de inzet van de politiehond niet mogelijk was, maar acht de specifieke inzet van de hond tegen deze verdachte niet noodzakelijk en niet proportioneel.
Het hof is van oordeel dat artikel 3 EVRM geschonden is. Dit levert een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. Gelet op de blijvende littekens is het hof van oordeel dat het hierdoor veroorzaakte nadeel dient te worden gecompenseerd met strafvermindering. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met het belang dat artikel 3 EVRM dient, de ernst van het verzuim, de pijn en de blijvende littekens die hierdoor veroorzaakt zijn zoals hiervoor besproken (HR 23.6.2020, ECLI:NL:HR:2020:1092). Alles afwegend komt het hof aldus tot een strafvermindering van twee maanden.

13.Motivering straf en maatregel

Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met vier medeverdachten schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een grote terroristische aanslag op willekeurige slachtoffers in Nederland. Door de verdachten wordt in dit kader gesproken over festivals en feesten in de lhbt-sfeer. De verdachte is aanwezig geweest bij een aantal belangrijke bijeenkomsten die zagen op de voorbereiding van de aanslag. Bovendien is het de verdachte geweest die tijdens de bijeenkomst in het vakantiehuisje in Weert een Kalasjnikov heeft gekust en liefkozend tegen zijn wang aan heeft gehouden. Waarbij hij heeft gezegd dat hij meer van het wapen houdt dan van zijn vrouw en dat hij er de niet-gelovigen mee gaat doden. Ook heeft de verdachte beeldmateriaal voorhanden gehad, zoals een instructievideo over hoe een ‘ongelovige’ het best gedood kan worden met een mes en (beeld)materiaal van (onder meer) IS. De verdachte heeft daarnaast deel uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, voor een periode van ongeveer vier maanden. Ook heeft de verdachte in Weert, samen met drie medeverdachten, geoefend met Kalasjnikovs en (hand)vuurwapens en heeft hij daarnaast bomvesten gepast, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het volgen en ondergaan van een training met het oog op het plegen van terroristische misdrijven.
De bewezenverklaarde feiten betreffen zeer ernstige misdrijven, hetgeen sterk meeweegt bij de bepaling van (de hoogte van) de straf. De internationale gemeenschap wordt met enige regelmaat geteisterd door terroristische aanslagen. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd de eigen opvatting op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen en waarbij willekeurige slachtoffers ernstige vrees wordt aangejaagd. Dergelijke feiten dienen op krachtige wijze te worden bestreden. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en duur van de op te leggen straf voorop staan. Naar het oordeel van het hof kan daarom slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Vergelijkbare zaken en de eis van het Openbaar Ministerie
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die (enigszins) vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie, ongeacht de bewezenverklaarde periode, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Daarnaast wordt in deze zaak voorbereiding van moord met een terroristisch oogmerk en training voor terrorisme bewezenverklaard.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de straf die het Openbaar Ministerie heeft geëist in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest. Deze eis doet recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Bescherming van de maatschappij
Samenlevingen die worden geconfronteerd met terroristisch geweld dienen hiertegen te worden beschermd. Met grote inzet trachten overheden, waaronder de Nederlandse, zich dan ook daartegen te weren, onder andere door wetgeving in het leven te roepen waarbij wordt getracht terrorisme in de kiem te smoren door middel van strafbaarstellingen die zien op de fase voorafgaande aan het plegen van een terroristisch misdrijf waarin voorbereidende handelingen daartoe worden getroffen, zoals in het onderhavige onderzoek.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
14 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
Rapportages
Het hof heeft acht geslagen op een reclasseringsrapport d.d. 2 juni 2020. Uit dit rapport volgt dat de verdachte nog steeds de salafistische jihadistische ideologie aanhangt en dat hij niets wil veranderen aan zijn geloofsbeleving. Hij wil alleen weten hoe hij vanuit een religieus perspectief met praktische zaken moet omgaan. Daarnaast is er sprake van een zorgelijk sociaal netwerk. Zowel in de familiaire sfeer als in de vriendenkring van de verdachte zijn diverse personen aangehouden, veroordeeld en/of betrokken geweest bij terroristische activiteiten. Indien de verdachte wordt veroordeeld, staan beide factoren in direct verband met het delictgedrag.
Het risico op recidive wordt door OXREC, een actuarieel instrument dat het risico op algemene en geweldsrecidive binnen twee jaar meet, ingeschat als laaggemiddeld. Deze uitkomst is hoofdzakelijk bepaald door het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, een relatief stabiele leefsituatie en partnerrelatie heeft. De verdachte is niet bekend met middelenproblematiek. Echter, op basis van dossierinformatie en op basis van de gesprekken met de verdachte waaruit onder andere naar voren komt dat hij een gewelddadige ideologie aanhangt die geweld rechtvaardigt is de professionele inschatting van de reclassering dat er een hoge kans op recidive is.
Het risico op extremistisch geweld wordt op basis van de VERA-2R, een risicotaxatie-instrument voor de inschatting van de kans op gewelddadig extremisme, ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert aan de verdachte en maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen, als bedoeld in de Wet langdurig toezicht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de Rapportage Pro Justitia van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum opgemaakt door R. Haveman, GZ-psycholoog, en
A.E. Grochowska, psychiater d.d. 5 maart 2020. De verdachte heeft grotendeels geweigerd hieraan zijn medewerking te verlenen, waardoor het beeld van de verdachte zeer beperkt is gebleven. Er kan geen psychiatrische stoornis bij de verdachte worden vastgesteld. Evenmin kan een vanuit de pathologie gestuurde risicotaxatie worden opgesteld. Hierdoor kan niet worden gekomen tot doorwerking van een eventuele stoornis in het tenlastegelegde en kan geen (pathologisch bepaald) recidivegevaar worden bepaald. Derhalve zijn de gedragsdeskundigen niet in staat te adviseren over het eventueel opleggen van een behandeling binnen een gedwongen kader teneinde het recidivegevaar te beperken. Dit weegt niet mee in het voordeel van de verdachte.
De omstandigheid dat geen inschatting gemaakt kan worden door het Pieter Baan Centrum van het risico op gewelddadig extremisme, vormt voor het hof een extra onderbouwing van het nut en de noodzaak van de maatregel van artikel 38z Sr, waarover hieronder meer.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 16 maanden. De termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden nu tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 27 september 2018 en de datum van het eindvonnis op 8 oktober 2020 meer dan 16 maanden is verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim 8 maanden.
Voorts is de termijn van berechting in hoger beroep overschreden nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 21 oktober 2020 en de datum van dit eindarrest meer dan 16 maanden is verstreken, een termijnoverschrijding van bijna vier maanden.
In deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest, deze te verminderen met vier maanden.
Artikel 38z Sr
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr zal worden opgelegd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Aan de verdachte wordt ter zake van de onderhavige strafbare feiten – misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of meer is gesteld - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de veiligheid van andere personen en van goederen.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de ernst van de door de verdachte begane feiten. De verdachte heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie. Daarnaast heeft hij samen met anderen voorbereidingen getroffen en training gevolgd met het oog op het plegen van terroristische misdrijven.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoon van de verdachte. De reclassering adviseert in haar rapport d.d. 2 juni 2020 deze maatregel op te leggen vanwege de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen die het delict met zich mee had gebracht zonder tijdig ingrijpen van justitie, het hoge recidiverisico en omdat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het Pro Justitia onderzoek.
Het hof zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Wet straffen en beschermen
De per 1 juli 2020 ingevoerde Wet straffen en beschermen, die gevolgen heeft voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI), dient naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet tot verdere matiging van de op te leggen straf te leiden. Deze nieuwe VI-regeling behelst de executie van straffen en aldus geen wijziging in de aard en maximale duur van de op te leggen straf. Voorgaande laat onverlet dat de rechter, bij gebreke van een overgangsbepaling in genoemde wet, in een concreet geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in hoger beroep aanleiding kan zien in de strafoplegging in enige mate rekening te houden met het na het wijzen van het vonnis gewijzigde VI-regime. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken.
Het hof is - alles afwegende, mede rekening houdende met de schending van artikel 3 EVRM en de overschrijding van de redelijke termijn - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

14.Inbeslaggenomen voorwerpen

Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.

15.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 38z, 46, 47, 55, 57, 83, 134a, 140a, 157, 176a en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

16.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Gelast de teruggave aan de verdachtevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp:
1. 1.00 STK Computer Kl:zwart APPLE Ipad,
Ipad met zwarte hoes.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffiers mr. M.J.J. van den Broek en
mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2022.

Voetnoten

1.Proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 juni 2020, blz. 15.
2.Zie ook zijn verklaring in het politieverhoor ZD1, blz. 4431.
3.ZD1, blz. 583 e.v.
4.Proces-verbaal van bevindingen van de LOVJ van 23 januari 2020. Aanvullend proces-verbaal van bevindingen LOVJ d.d. 5 maart 2020, blz. 13.
5.ZD1, blz. 641 e.v.
6.Proces-verbaal verhoor van getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 2 november 2021, blz. 6 en 7.
7.Zie blz. 42 van het toezichtsrapport over de gegevensverstrekking door de AIVD binnen Nederland over (vermeende) jihadisten, CTIVD nr. 57 (vastgesteld op 13 maart 2018).
8.Zie paragraaf 7.4 (blz. 41 e.v.) van CTIVD nr. 57.
9.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen LOVJ d.d. 5 maart 2020.
10.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen LOVJ d.d. 5 maart 2020, blz. 2.
11.Proces-verbaal van bevindingen LOVJ ZD1, blz. 4482.
12.Proces-verbaal verhoor van getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 2 november 2021, blz. 8 en 9.
13.Proces-verbaal van bevindingen LOVJ, ZD1, blz. 4474 en 4487.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige A-2346 (Abu Hamza) ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 4 december 2019, blz. 6: Ik weet niks over de relatie tussen [verdachte 1] en Abu Hajar. Ik kende hem niet en ik wist niet over wie [verdachte 1] het had.
15.Proces-verbaal van bevindingen LOVJ, ZD1, blz. 4476. Proces-verbaal van verhoor getuige B2870 ten overstaan van de rechter-commissaris, blz. 9.
16.Zie proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte 1] bij de RC d.d. 29 januari 202, blz. 3 en 4.
17.Terzijde: gevraagd naar wat hij met die email bedoelde heeft [verdachte 1] zich ter terechtzitting in eerste aanleg beroepen op zijn zwijgrecht; zie proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020, blz. 33.
18.Proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020, blz. 33 en 35. Proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 17 juni 2020, blz. 69-74.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 april 2022.
20.ZD1, blz. 667 en 668.
21.ZD 1, blz. 668 t/m 671.
22.ZD 1, blz. 703 en 704.
23.ZD 1, blz. 704.
24.ZD 1, blz. 706.
25.ZD 1, blz. 706 e.v.
26.RC verklaring A-2346 (Abu Hamza), blz. 5.
27.RC verklaring A-2346 (Abu Hamza), blz. 7.