Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/529878 / HA ZA 17-629
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 14 mei 2020, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2020 (hersteld bij vonnis van 8 april 2020);
- het arrest van dit hof van 3 november 2020, waarin de incidentele vordering van [appellant] tot afgifte van, althans inzage in, bepaalde stukken is afgewezen, en de in dat arrest genoemde processtukken;
- de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Staedion, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord in het incident ex art. 224 Rv van [appellant];
- het arrest van 15 juni 2021 waarin [appellant] is veroordeeld zekerheid te stellen voor de proceskosten;
- de akte zekerheidstelling van [appellant];
- de akte indienen productie van Staedion, met één bijlage;
- de reactie op de akte indienen productie van [appellant].
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
zalop het verkochte in samenwerking met Ballast Nedam 3 woontorens ontwikkelen, Staedion
zalde appartementen op de markt brengen). Omdat de taalkundige uitleg van de overeenkomst duidelijk was, rustte de bewijslast niet op [appellant], maar op Staedion die een afwijkende uitleg verdedigde. Bovendien heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat hij niet in het bewijs is geslaagd.
NJ1981/635
(Haviltex))
.Anders dan [appellant] kennelijk meent, geldt ook in gevallen waarin partijen over de totstandkoming van de tekst van een overeenkomst hebben onderhandeld en zij zijn bijgestaan door advocaten, dat niet kan worden geabstraheerd van de bedoelingen van partijen en de omstandigheden van het geval. Verder geldt dat de rechter de vrijheid, maar niet de verplichting heeft om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst (HR 5 april 2013,
NJ2013/214
(Lundiform/Mexx)).
“Als we niet overeengekomen waren het perceel te gaan ontwikkelen, dan zou een dergelijke afspraak ook niet in de koopovereenkomst opgenomen zijn. Dan zou er alleen een kale koopprijs zijn genoemd zijn.”Die zinsnede sluit aan op zijn verklaring dat partijen
“als doel hadden het perceel te gaan ontwikkelen.”Hij schrijft bovendien:
“Ik kan niet beoordelen of artikel 2 juridisch een verplichting voor Staedion inhield om te gaan ontwikkelen, maar dat dat de bedoeling was van alle betrokken partijen en dat [appellant] meende er vanuit te kunnen gaan dat het perceel zou worden ontwikkeld door Ballast Nedam, die hij had geïntroduceerd aan Staedion, zoals in de koopovereenkomst omschreven kan moeilijk ontkend of betwist worden in mijn visie.”Het is naar het oordeel van het hof precies deze bedoeling die uit de koopovereenkomst blijkt, maar daarmee is van een verplichting om tot bouwen over te gaan, nog geen sprake.
(“€ 1,5 miljoen k.k. bij bouwkundige oplevering van het project”). Een bouwplicht kan hieruit niet worden afgeleid. Uit de door [appellant] aangehaalde e-mail van 10 juli 2007 kan dat evenmin worden afgeleid.
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2020, dat is hersteld bij vonnis van 8 april 2020;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Staedion tot op heden begroot op € 5.517,- aan griffierecht en € 17.115,- aan salaris advocaat.