ECLI:NL:GHDHA:2022:916

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.286.746/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over coniferenhaag en onrechtmatige hinder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over een hoge coniferenhaag die hinder veroorzaakt. Appellant, wonend naast verweerder, heeft de kantonrechter verzocht om de coniferen te laten inkorten, omdat hij hinder ondervindt van de hoogte van de haag. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat zij oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatige hinder. Appellant is hiertegen in hoger beroep gegaan.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de hinder die de coniferenhaag veroorzaakt onrechtmatig is. De coniferen reiken tot meer dan 12 meter en staan pal op de erfgrens, wat leidt tot significante schade voor appellant, waaronder vermindering van lichtinval en de aanwezigheid van tuinafval op zijn perceel. Het hof oordeelt dat de hinder vanaf een hoogte van 5,5 meter onrechtmatig is, en beveelt verweerder om de coniferen tot deze hoogte in te korten.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering tot inkorting van de coniferen toe. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval verweerder niet aan het bevel voldoet. De kosten van de procedure in hoger beroep worden toegewezen aan verweerder, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.286.746/01
Zaaknummer rechtbank : 8243041 VZ VERZ 19-21950
Arrest van 14 juni 2022
in de zaak van

1.[appellant 1],

2. [appellant 2],
wonend in [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. E.C.J. Ris uit Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonend in Hilversum,
verweerder,
advocaat: mr. S. Eernstman uit Hilversum.
Het hof zal appellanten hierna gezamenlijk aanduiden als [appellant] (in enkelvoud) en verweerder als [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] en [verweerder] zijn buren. Op het perceel van [verweerder] staat nabij de grens met het perceel van [appellant] een hoge coniferenhaag. [appellant] ondervindt hinder van de coniferen en wil onder meer dat [verweerder] de coniferen inkort. De kantonrechter heeft de vordering tot inkorting afgewezen omdat zij vond dat geen sprake is van onrechtmatige hinder. Het hof is het daar niet mee eens en beveelt [verweerder] de coniferen tot 5,5 meter in te korten.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 september 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2020;
  • het arrest van dit hof van 19 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [verweerder].
3.
Feitelijke achtergrond
3.1
[appellant] en [verweerder] zijn buren en woonachtig aan de [adres appellant] respectievelijk [adres verweerder]
te Hilversum. Beiden wonen al meer dan 20 jaar in hun respectievelijke woning. De achtertuinen van [appellant] en [verweerder] grenzen aan elkaar.
3.2
Aan de zijde die groen is gemarkeerd op de hierna weergegeven situatieschets zijn door de vorige eigenaar van het perceel van [verweerder] coniferen geplant. De coniferen stonden er al op het moment dat [appellant] zijn woning kocht.
3.3
De coniferen reiken inmiddels tot ver voorbij de nok van de woning van [appellanten]:
3.4
Aan de zijde van [appellanten] zijn de takken grotendeels weggenomen en zijn de stammen zichtbaar. Aan de zijde van [verweerder] zijn de coniferen groen en reiken de takken met naalden tot dichtbij de grond.
Coniferen bezien vanuit het perceel van [appellant]
Coniferen bezien vanuit het perceel van [verweerder]

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
In het kader van een
pilotvan de ‘Rotterdams Regelrechter’ heeft [appellant] zich met instemming van [verweerder] krachtens artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gewend tot de kantonrechter en heeft verzocht het tussen hen gerezen geschil over de coniferenhaag te beslechten. [appellant] heeft, samengevat, gevorderd primair verwijdering van de coniferen, subsidiair inkorting van de coniferen en meer subsidiair verwijdering van overhangende takken, in alle gevallen op straffe van een dwangsom en met machtiging van [appellant] om, indien [verweerder] met een bevolen verwijdering of inkorting in gebreke zal blijven, deze zelf op kosten van [verweerder] te bewerkstelligen.
4.2
De kantonrechter heeft de vorderingen grotendeels afgewezen. De vordering tot verwijdering is naar het oordeel van de kantonrechter verjaard. De vordering tot inkorting heeft de kantonrechter afgewezen omdat naar haar oordeel geen sprake was van onrechtmatige hinder. Ten aanzien van de vordering tot verwijdering van overhangende takken heeft de kantonrechter bepaald dat de kosten voor verwijdering van overhangende takken door of namens [appellant] onder bepaalde voorwaarden voor rekening van [verweerder] komen.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft drie grieven aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van onrechtmatige hinder. Tegen de afwijzing van de vordering tot verwijdering van de coniferen en de beslissing over de verwijdering van overhangende takken heeft [appellant] geen grieven naar voren gebracht.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder aan de eigenaar van een erf onrechtmatig is, is blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden.
6.2
Toetsend aan deze maatstaf is het hof van oordeel dat de hinder die [verweerder] met de coniferenhaag toebrengt aan [appellant] onrechtmatig is. De grote hoogte van de coniferen (meer dan 12 meter) in combinatie met de locatie ervan (pal op de erfgrens en over vrijwel de gehele lengte van de erfgrens) brengt verschillende vormen van significante schade voor [appellant] mee. Die schade heeft bovendien een voortdurend karakter.
6.3
Ten eerste neemt de coniferenhaag licht weg. Dat de coniferenhaag bezien vanaf het perceel van [appellant] aan de noordelijke kant staat en dat één conifeer inmiddels is omgewaaid, laat onverlet dat die haag de lichtinval op het perceel van [appellant] en in het bijzonder de achtertuin van [appellant] het hele jaar door aanzienlijk vermindert door de boomsoort, hoogte en locatie van de coniferen in combinatie met de relatief beperkte breedte van het perceel van [appellant] en, meer in het bijzonder, de geringe breedte van de strook achtertuin van [appellant] die is gelegen tussen zijn zijgevel en de coniferenhaag.
6.4
Ten tweede brengen de hoogte en locatie van de coniferenhaag mee dat afval in de vorm van stof, zaadjes, naalden en takken op het perceel van [appellant] valt. Dat dit voortdurend een aanzienlijke hoeveelheid tuinafval oplevert op het perceel van [appellant] is aannemelijk gelet op de hoogte en locatie van de coniferenhaag en wordt ook ondersteund door het door [appellant] overgelegde beeldmateriaal. Dat die hoeveelheid toeneemt met de hoogte van de coniferen is ook aannemelijk.
6.5
Ten derde brengen de hoogte en locatie van de coniferenhaag mee dat veel takken van de coniferen over het perceel van [appellant] groeien. Omdat de haag pal op de erfgrens is aangelegd gaat het daarbij, bij natuurlijke regelmatige groei om de stam heen, om iets minder dan de helft van alle takken. Dat [appellant] onder de door de kantonrechter bepaalde voorwaarden de overhangende takken mag verwijderen op kosten van [verweerder], neemt niet weg dat [verweerder] hiermee inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [appellant] van de ruimte boven zijn perceel. Deze inbreuk is schadelijk voor [appellant]. Daargelaten dat [appellant] voor het zelf verwijderen van de takken telkens in overleg met [verweerder] actie moet ondernemen, brengt dat verwijderen mee dat de coniferenhaag aan de zijde van [appellant] verwordt tot, in de woorden van [appellant], ‘een muur van hout’, dat wil zeggen een rij dorre hoge stammen. Dat dat laatste [appellant], mede vanwege de relatief beperkte omvang van diens perceel, een benauwd en ‘unheimisch’ gevoel kan geven, staat niet ter discussie. Dat [appellant] deze situatie tot op zekere hoogte verkiest boven de nog ernstiger schade van het laten overhangen van de takken, betekent, anders dan [verweerder] suggereert, niet dat die situatie voor risico van [appellant] komt. De situatie wordt veroorzaakt door de keuze van [verweerder] de coniferen dicht op de erfgrens te laten staan en onbegrensd te laten doorgroeien en komt daarom voor zijn rekening.
6.6
Dat de coniferen er al stonden op het moment dat [appellant] het perceel kocht, sluit niet uit dat de overlast die zij nu veroorzaken onrechtmatig is. Vast staat dat de coniferen destijds aanzienlijk minder hoog waren, te weten circa 5,5 meter. De coniferen zijn sindsdien dus aanzienlijk gegroeid, waardoor de schade ervan voor [appellant] is toegenomen. De hinder die [verweerder] toebrengt met de coniferen vanaf 5,5 meter acht het hof onrechtmatig. Het feit dat de coniferen er al stonden bij aanschaf van het perceel en dat [appellant] niet heeft gesteld dat hij daar destijds meteen tegen in het geweer is gekomen, brengt wel mee dat de door de coniferen veroorzaakte hinder tot een hoogte van 5,5 meter niet onrechtmatig is.
6.7
Bij het voorgaande oordeel over de onrechtmatigheid van de hinder van de coniferen weegt mee dat [verweerder] eenvoudig maatregelen kan nemen om de hinder voor [appellant] te beperken, namelijk door het inkorten en ingekort houden van de coniferen tot 5,5 meter. Vast staat dat [verweerder] de coniferen in het verleden ook heeft ingekort en gesteld noch gebleken is dat dit een kostbare of anderszins bezwaarlijke ingreep is.
6.8
De door [verweerder] aangevoerde belangen bij behoud van de hoge coniferen dwingen niet tot een ander oordeel. Dat [verweerder] hoge coniferen mooier vindt dan afgetopte coniferen, weegt onvoldoende zwaar. Dat geldt ook voor de stelling van [verweerder] dat na inkorting van de coniferen zicht ontstaat vanuit dakkapellen van de achter het perceel van [appellant] liggende woningen op het dakterras van [verweerder] op de eerste verdieping en zijn slaapkamerraam op de tweede verdieping. Gelet op de aanzienlijke afstand tussen de woning van [verweerder] en de bedoelde achterliggende woningen, is de aantasting van de privacy van [verweerder] die dit zicht meebrengt namelijk zeer beperkt.
6.9
Dat partijen wonen in een boomrijke omgeving kan evenmin leiden tot een andere uitkomst. Uit de door partijen overgelegde gegevens blijkt niet dat de andere bomen in de omgeving een vergelijkbare mate van overlast bij buren veroorzaken.
Conclusie en proceskosten
6.1
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van de vordering tot inkorting van de coniferen. Opnieuw rechtdoende zal het hof die vordering alsnog toewijzen voor zover het gaat om een inkorting tot 5,5 meter. Ter verzekering van de nakoming van het bevel zal het hof de gevorderde dwangsomveroordeling toewijzen. Het hof zal de dwangsom maximeren op € 50.000,-. Om te voorkomen dat [verweerder] ongemerkt hoge dwangsommen verbeurt doordat de coniferen, nadat zij zijn ingekort, weer boven de 5,5 meter uitgroeien, zal het hof bepalen dat [verweerder] in dat geval pas dwangsommen verbeurt als [verweerder] de coniferen niet opnieuw inkort binnen vier weken na schriftelijke mededeling door [appellant]. De gevraagde machtiging tot het bij gebreke van nakoming zelf inkorten zal het hof afwijzen, omdat de dwangsom naar zijn oordeel een voldoende waarborg biedt voor nakoming.
6.11
Tegen de afwijzing van de primaire vordering tot verwijdering van de coniferen heeft [appellant] geen of geen voldoende duidelijke grieven aangevoerd. Het feit dat het hof de subsidiaire vordering tot inkorting niet volledig toewijst, brengt mee dat de meer subsidiaire vordering tot verwijdering van overhangende takken nog steeds relevant blijft. Tegen de gedeeltelijke toe- en afwijzing van die meer subsidiaire vordering zijn geen grieven gericht. In zoverre moet het vonnis dus worden bekrachtigd. Wat de proceskosten betreft geldt dat ook met de gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot inkorting partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld en dus elke partij de kosten van de procedure in eerste aanleg zelf moet dragen, waardoor de door de kantonrechter uitgesproken kostencompensatie eveneens moet worden bekrachtigd. In hoger beroep is [verweerder] de in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal daarom [verweerder] veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 332,- aan griffierecht, € 107,10 aan kosten deurwaarder en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten × tarief II).
6.12
Het hof zal het bevel en de kostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat [appellant] dat niet heeft gevorderd.

7.Beslissing

Het hof:
7.1
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 26 juni 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam voor zover daarbij de vordering tot inkorting van de coniferen is afgewezen en, opnieuw rechtdoende,
7.1.1.
beveelt [verweerder] binnen vier weken na dit arrest de coniferen zoals in het groen weergegeven op de in rechtsoverweging 3.2 van dit arrest opgenomen situatieschets te doen inkorten en ingekort te houden tot een hoogte van 5,5 meter,
7.1.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [appellant] van een dwangsom van € 300,00 voor elke dag of deel daarvan dat [verweerder] niet voldoet aan het onder 7.1.1. gegeven bevel, met een maximum van € 50.000,00,
7.1.3.
bepaalt dat [verweerder] geen dwangsommen is verschuldigd als [verweerder] de coniferen binnen vier weken na dit arrest inkort tot een hoogte van 5,5 meter en hij de coniferen daarna telkens tot die hoogte inkort binnen vier weken nadat [appellant] [verweerder] schriftelijk heeft meegedeeld dat de coniferen hoger zijn gegroeid dan 5,5 meter;
7.1.4.
wijst het meer of anders gevorderde ten aanzien van de inkorting van de coniferen af;
7.2
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
7.3
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 332,- aan griffierecht, € 107,10 aan kosten deurwaarder en € 2.228,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.H. Blok, H.M.H. Speyart van Woerden en C.J.J.C. van Nispen en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.