Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- op 19 april 2022 een e-mailbericht met bijlage;
- op 22 april 2022 een e-mailbericht met bijlage;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, die op 13 oktober 2021 de ondertoezichtstelling van de minderjarige had verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de gecertificeerde instelling op te dragen te werken aan de thuisplaatsing van de minderjarige.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 20 juni 2019 onder toezicht staat en sinds juli 2019 uit huis geplaatst is in een pleeggezin. De moeder heeft in de procedure aangegeven dat zij positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling en dat zij samen met de gecertificeerde instelling werkt aan de mogelijkheid van thuisplaatsing. De gecertificeerde instelling heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om de opvoeding van de minderjarige zelfstandig te verzorgen en dat het perspectief van de minderjarige bij de pleegmoeder ligt.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de situatie van de minderjarige en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder niet zijn veranderd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, omdat er geen basis is voor een terugplaatsingstraject. De minderjarige heeft behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief en het hof acht het in zijn belang dat hij in het huidige pleeggezin blijft wonen. De contacten tussen de minderjarige en zijn ouders dienen wel uitgebreid te worden, rekening houdend met de therapie die de minderjarige volgt.