ECLI:NL:GHDHA:2022:902

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
200.305.861/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en verzoek tot thuisplaatsing van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, die op 13 oktober 2021 de ondertoezichtstelling van de minderjarige had verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de gecertificeerde instelling op te dragen te werken aan de thuisplaatsing van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 20 juni 2019 onder toezicht staat en sinds juli 2019 uit huis geplaatst is in een pleeggezin. De moeder heeft in de procedure aangegeven dat zij positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling en dat zij samen met de gecertificeerde instelling werkt aan de mogelijkheid van thuisplaatsing. De gecertificeerde instelling heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om de opvoeding van de minderjarige zelfstandig te verzorgen en dat het perspectief van de minderjarige bij de pleegmoeder ligt.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de situatie van de minderjarige en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder niet zijn veranderd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, omdat er geen basis is voor een terugplaatsingstraject. De minderjarige heeft behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief en het hof acht het in zijn belang dat hij in het huidige pleeggezin blijft wonen. De contacten tussen de minderjarige en zijn ouders dienen wel uitgebreid te worden, rekening houdend met de therapie die de minderjarige volgt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.305.861/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-1975
zaaknummer rechtbank : C/09/616499
beschikking van de meervoudige kamer van 25 mei 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.H.P.C. Glaudemans te Delft,
tegen
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.R. Backer,
2. [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 januari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 22 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad heeft bij brief van 21 april 2022 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 19 april 2022 een e-mailbericht met bijlage;
  • op 22 april 2022 een e-mailbericht met bijlage;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
- op 25 april 2022 een brief van 20 april 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en haar persoonlijk begeleidster vanuit Perspektief, [naam begeleider] (als toehoorder);
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de pleegmoeder.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren [naam minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige) op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
3.3
De moeder en vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.4
De minderjarige is sinds 20 juni 2019 onder toezicht gesteld en is sinds juli 2019 uit huis geplaatst en verblijft sindsdien feitelijk in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 15 oktober 2021 tot 11 september 2022 alsmede de aan de gecertificeerde instelling verleende machtiging verlengd om de minderjarige met ingang van 15 oktober 2021 tot 11 september 2022 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissingen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen en daarbij de gecertificeerde instelling op te dragen de thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder mee te nemen in het jeugdzorgtraject.
4.3
De gecertificeerde instelling verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1
Het verzoek van de moeder, zoals verduidelijkt ter zitting, houdt in dat het hof de duur van de maatregelen verkort en de gecertificeerde instelling de opdracht geeft te werken aan thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De wet biedt geen basis aan het hof om een beslissing te geven die een dergelijke opdracht aan de gecertificeerde instelling inhoudt.
Wel is het hof zich bewust van de problematiek rondom het (zogenaamde) perspectiefbesluit: na een dergelijk besluit van een gecertificeerde instelling is de hulpverlening doorgaans niet meer gericht op het werken naar thuisplaatsing. Het hof verwijst in dit kader naar de conclusie van de AG bij de Hoge Raad ECLI:NL:PHR:2021:283.
Gelet op deze conclusie wordt van het hof verwacht kritisch te kijken naar deze perspectiefbesluiten, hetgeen het hof ook in het onderhavige geval zal doen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
Standpunten van partijen
5.2
De moeder begrijpt dat de situatie in het gezin eind 2019 zodanig was dat de minderjarige uit huis geplaatst moest worden. Zij heeft reeds in 2018 hulp bij de gecertificeerde instelling gevraagd, maar deze niet gekregen. Sinds eind 2019 heeft de moeder hulp van Perspektief. Ook heeft zij eigen woonruimte gevonden. De moeder is in behandeling geweest bij Brijder en heeft deze positief afgesloten. Zij heeft al geruime tijd geen alcohol en drugs meer gebruikt. Ook heeft zij haar therapie en het NIKA-traject positief afgerond. De relatie tussen de moeder en de pleegmoeder is positief gewijzigd. Bij haar financiën heeft de moeder hulp van een bewindvoerder.
In 2020 werd duidelijk dat de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit had genomen en de minderjarige niet meer teruggeplaatst zou worden bij een van de ouders. De moeder heeft hierop geen invloed gehad en er zijn geen bezwaar- of beroepsmogelijkheden tegen dit besluit. De gecertificeerde instelling baseert zich bij het perspectiefbesluit op de beoordelingsboog. De visie van Perspektief in deze beoordelingsboog is volstrekt achterhaald, deels onjuist en gebaseerd op aannames. Een later betrokken medewerker van Perspectief heeft eind 2020 haar visie op de beoordelingsboog, die positief is over de moeder, aan de gecertificeerde instelling toegezonden. Ook vanuit Brijder is verzocht de positieve visie over moeder in de beoordelingsboog te verwerken. De gecertificeerde instelling heeft de beoordelingsboog niet aangepast.
De moeder maakt een positieve ontwikkeling door en accepteert alle hulpverlening en adviezen. Zij werkt ook aan alle opdrachten van de gecertificeerde instelling mee. De raad heeft op 12 oktober 2021 overwogen dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige kan worden uitgebreid en dat een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel niet in de lijn der verwachting ligt. Tot slot meent de moeder dat de aanvaardbare termijn voor de minderjarige nog niet is verstreken en dat de bezoekmomenten moeten worden uitgebreid.
5.3
De gecertificeerde instelling is ervan overtuigd dat het voor de minderjarige nodig is dat zijn perspectief, dat bij de pleegmoeder ligt, verder wordt verstevigd. Het is onvoldoende gelukt om de opvoedvaardigheden van de moeder dusdanig te vergroten dat zij de opvoeding van de minderjarige weer volledig zelfstandig vorm kan geven. De moeder heeft laten zien dat zij aan zichzelf heeft gewerkt. Uit de beoordelingsboog blijkt dat de door de moeder verbeterde punten niet de enige zijn op basis waarvan het opvoedbesluit is genomen. De voornaamste zorgen betreffen het onvermogen van de moeder om in te schatten wat de minderjarige van haar als opvoeder nodig heeft, te profiteren van hulpverlening en het geleerde zelfstandig toe te passen.
De moeder heeft zich in het verleden ingespannen om de thuisplaatsing van de minderjarige mogelijk te maken. Het is de moeder helaas onvoldoende gelukt om hetgeen zij heeft geleerd toe te passen in de praktijk. Na het invullen van de beoordelingsboog en het nemen van het perspectiefbesluit zijn de omstandigheden niet gewijzigd waardoor er geen reden is dit besluit te herzien.
Daarnaast is het voor de minderjarige uiterst belangrijk dat hij weet waar hij zal opgroeien. Hij kan dan gaan berusten in de veranderende rol van zijn beide ouders en zich verder hechten aan de pleegmoeder. De minderjarige is inmiddels al ruim tweeëneenhalf jaar uit huis geplaatst, zodat de aanvaardbare termijn ruimschoots is verstreken.
De moeder kan nog geen emotionele toestemming geven aan de minderjarige om bij zijn pleegmoeder op te groeien. De minderjarige vangt deze signalen op, terwijl hij van de jeugdbeschermer hoort dat hij bij de pleegmoeder zal opgroeien. Voor de minderjarige blijft het op deze wijze onduidelijk waar hij zal opgroeien, hetgeen de hechting met zijn pleegmoeder in de weg zou kunnen staan.
Om de minderjarige de ruimte te geven te profiteren van traumabehandeling middels EMDR, is het nodig dat de moeder (en de vader) leren accepteren dat het hen niet is gelukt om de opvoedsituatie zodanig te veranderen dat zij kan bieden wat de minderjarige nodig heeft en dat zij hem de emotionele toestemming geeft om bij de pleegmoeder op te groeien.
5.4
De vader is van mening dat de minderjarige weer thuisgeplaatst moet worden bij de moeder. In september 2020 is reeds een perspectiefbesluit genomen, maar hier is geen wettelijk kader voor als het aankomt op de rechtsbescherming van de ouders. Hierna is niets meer ondernomen om een eventuele terugplaatsing mogelijk te maken. De ouders hebben op financieel en emotioneel vlak positieve stappen gemaakt en ook in de onderlinge relatie tussen de ouders gaat het goed. Onduidelijk is waarom de bezoekmomenten niet worden uitgebreid. Ook de raad heeft dit duidelijk weergegeven in het advies van 12 oktober 2021.
5.5
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat de minderjarige momenteel EMDR-therapie heeft en dat dat zijn weerslag op hem heeft. De ene keer goed gaat met de minderjarige en de andere keer iets minder goed. De pleegmoeder merkt dit vooral in zijn gedrag. Hij wordt dan onrustig en stoot de pleegmoeder af. Hij gaat met plezier naar school en vindt het daar fijn. Verder zit hij op scouting en zwemmen en ook dat vindt hij leuk. De minderjarige is een gevoelige jongen en verkeert in een loyaliteitsconflict. Hij houdt van zijn ouders, maar heeft duidelijkheid nodig over waar hij zal opgroeien.
Overwegingen van het hof
5.6
Op grond van artikel 1:260 lid 1 in verband met artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen
5.7
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De vraag die nu – meer specifiek – aan het hof voorligt is of de machtiging uithuisplaatsing voor de termijn van een jaar is gerechtvaardigd, nu de gecertificeerde instelling niet meer aan thuisplaatsing werkt.
5.8
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b, eerste lid BW. Aan de overwegingen van de rechtbank voegt het hof het volgende toe.
5.9
De minderjarige woont sinds juli 2019 niet meer bij zijn ouders en heeft een jaar in een crisispleeggezin verbleven. Sinds juli 2020 woont de minderjarige in een perspectiefbiedend pleeggezin, waar hij een positieve ontwikkeling doormaakt. Vast staat dat zowel de moeder als de vader de minderjarige op het moment van de uithuisplaatsing niet voldoende veiligheid en stabiliteit konden bieden. Er zijn nu nog altijd zorgen over het functioneren van de moeder op verschillende vlakken en de opvoedomgeving van de moeder. De moeder is een alleenstaande ouder met een belast verleden. Ook de minderjarige heeft een zeer belaste voorgeschiedenis, hetgeen maakt dat van zijn opvoeder bovengemiddelde opvoedkwaliteiten worden verwacht. Niet ter discussie staat dat de moeder heeft laten zien dat zij aan zichzelf heeft gewerkt. Zo heeft zij onder meer het traject bij Brijder en de NIKA training positief afgerond. Vanuit NIKA zijn er doelen opgesteld waar aan gewerkt moest worden in het VUHP traject om de minderjarige weer thuis te kunnen laten wonen. Het is de moeder vervolgens in het traject VUHP in de thuissituatie door omstandigheden niet gelukt haar opvoedvaardigheden te laten zien. De voornaamste zorg over de moeder betreft haar onvermogen om in te schatten wat de minderjarige van haar als opvoeder nodig heeft. Daarnaast lijkt zij niet in staat het door haar geleerde zelfstandig te kunnen toepassen waardoor zij niet optimaal kan profiteren van aan haar geboden hulpverlening. Net als de gecertificeerde instelling ziet het hof dat de moeder het beste voor heeft met de minderjarige, dat zij de samenwerking opzoekt en hulpverlening aanvaardt. Het hof is echter van oordeel dat dit tot onvoldoende verbetering heeft geleid.
Het perspectiefbesluit dat de gecertificeerde instelling heeft genomen in 2020 is niet enkel gebaseerd op de door Jeugdformaat ingevulde beoordelingsboog, maar ook op de waarnemingen en bevindingen van de gecertificeerde instelling sinds het begin van hun betrokkenheid bij het gezin. Nadien zijn geen positieve wijzigingen in de opvoedvaardigheden van de moeder zichtbaar geworden die maken dat zij de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich kan nemen.
5.1
Het hof ziet in de huidige omstandigheden geen basis voor het werken naar thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De minderjarige woont inmiddels bijna drie jaar niet meer bij (een van) de ouders. Hij heeft last van het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt. Bij hem bestaat de behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Dit blijkt ook uit hetgeen de pleegmoeder ter zitting naar voren heeft gebracht.
Hij lijkt zich op dit moment goed te kunnen hechten aan de pleegmoeder. Hij is van speciaal basisonderwijs overgestapt naar een reguliere basisschool, waar hij zich goed ontwikkelt. De minderjarige lijkt goede ontwikkelingskansen te hebben binnen dit perspectiefbiedende pleeggezin, hetgeen het hof zeer positief en in zijn belang acht. Hoewel er geen ruimte is voor een terugplaatsingstraject, geeft het hof de gecertificeerde instelling ernstig in overweging om de contacten tussen de moeder (en de vader) en de minderjarige uit te breiden. Hierbij acht het hof het wel van belang dat rekening wordt gehouden met de EMDR therapie die de minderjarige volgt. Ook de raad heeft in zijn advies van 12 oktober 2021 duidelijk gemaakt dat, indien de minderjarige het aankan, de contacten met zijn ouders moeten worden uitgebreid. Hierbij heeft de raad de mogelijkheid voor Video Home Training genoemd om de omgangsmomenten te kunnen observeren en aandacht te besteden aan de opvoedvaardigheden van de ouders. De opmerking van de raad in het advies dat een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel voor het komend jaar niet in de lijn der verwachting ligt, kan het hof niet goed plaatsen. Los daarvan hoeft dit naar het oordeel van het hof niet in de weg te staan aan begeleiding van de ouders in hun ouderrol op afstand en uitbreiding van de contacten tussen de minderjarige en de ouders.
5.11
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank op juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. Er zijn geen redenen gebleken op grond waarvan de duur van deze kinderbeschermingsmaatregelen zou moeten worden bekort.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.A.F. Donders en A.R.J. Mulder, bijgestaan door de griffier, en is op 25 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.