ECLI:NL:GHDHA:2022:894

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
2200501319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en afpersing, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor andere feiten. Het hof heeft het hoger beroep van de officier van justitie, dat was ingetrokken, en het hoger beroep van de verdachte beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, en dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden voor zover het gericht was tegen die vrijspraken. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 5 en 6, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat leidde tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak in hoger beroep.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005013-19
Parketnummer: 09-842053-19
Datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2, 3, 4 en 7 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en op de vordering tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is ingetrokken bij akte intrekking rechtsmiddel d.d.
28 januari 2021.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2, 3, 4 en 7 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type model 19, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met 10 januari 2019 te Rijswijk en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer pinpassen en/of een auto (type Polo) en/of een of meer geldbedragen (door met één van die pinpassen betalingen te doen (van 2 Iphones) en/of bij een geldautomaat te pinnen en/of geldbedragen van die [slachtoffer] af te pakken) in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tegen die [slachtoffer] zeggen dat aan hem een boete werd opgelegd van 5000,- Euro en dat die [slachtoffer] deze boete moest betalen en/of het pakken van een vuurwapen, althans een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp en/of (daarbij) zeggen dat hij hoe dan ook gaat betalen en dat het vuurwapen een Glock was en/of het richten van dat wapen op die [slachtoffer] en/of het maken van een foto van het ID-bewijs van die [slachtoffer] en/of het (daarbij) zeggen dat het uit de hand zou lopen als hij, [slachtoffer], niet mee zou werken en/of hem (na 31 december 2018) meermalen op te dragen geldbedragen te betalen en/of hem te zeggen dat aan hem (weer) een boete werd opgelegd van 1000,- Euro;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met 10 januari 2019 te Rijswijk en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere geldbedragen en/of een autosleutel en/of een auto (type Polo), in elk geval enige goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tegen die [slachtoffer] zeggen dat aan hem een boete werd opgelegd van 5000,- euro en dat die [slachtoffer] deze boete moest betalen en/of het pakken van een vuurwapen, althans een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp en/of (daarbij) zeggen dat hij hoe dan ook gaat betalen en dat het vuurwapen een Glock was en/of het richten van dat wapen op die [slachtoffer] en/of het maken van een foto van het ID-bewijs van die [slachtoffer] en/of het (daarbij) zeggen dat het uit de hand zou lopen als hij, [slachtoffer], niet mee zou werken en/of hem (na 31 december 2018) meermalen op te dragen geldbedragen te betalen en/of hem te zeggen dat aan hem (weer) een boete werd opgelegd van 1000,- Euro;
6.
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Rijswijk en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door met die [slachtoffer] weg te rijden in een afgesloten auto en/of het aan die [slachtoffer] zeggen dat aan hem een boete werd opgelegd van 5000,- euro die hij moest betalen en/of het pakken van een vuurwapen, althans een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp en/of (daarbij) zeggen dat hij hoe dan ook gaat betalen en dat het vuurwapen een Glock was en/of het richten van dat wapen op die [slachtoffer] en/of (vervolgens met die [slachtoffer] naar het bedrijf van [slachtoffer] te rijden (om een portemonnee van die [slachtoffer] op te halen met pinpassen erin) en/of vervolgens naar de Mediamarkt te rijden en/of die [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd te houden totdat betalingen waren verricht/was gepind met die pinpassen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring, maar zal worden vernietigd ten aanzien van de strafmaat, en dat de verdachte - aldus opnieuw rechtdoende - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Het hof stelt vast dat uit het dossier genoegzaam kan worden afgeleid dat de aangever [slachtoffer] (feiten 5 en 6) op verschillende momenten geld heeft afgestaan aan personen, waaronder de medeverdachte [medeverdachte]. Voor de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij die feiten, is in de eerste plaats van belang de enkelvoudige fotoconfrontatie waarbij aangever [slachtoffer] de verdachte meent te herkennen als een van de daders (de jongen met het vuurwapen). Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat met een herkenning op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie als bewijsmiddel behoedzaam moet worden omgegaan. Dat klemt in het onderhavige geval te meer, omdat de aangever heeft verklaard dat hij de betreffende jongen met het vuurwapen niet kent en slechts een beperkt contactmoment met hem heeft gehad. Voorts overweegt het hof ten aanzien van deze enkelvoudige fotoherkenning dat de aangever blijkens het proces-verbaal van bevindingen dat hierover is opgemaakt onder andere heeft opgemerkt: “hij lijkt wel heel erg” en “hij ziet er wel boller uit” en ”het lijkt wel alsof hij een iets bredere nek heeft als ik me herinner”. Deze opmerkingen laten naar het oordeel van het hof ruimte voor enige twijfel.
Tegenover de herkenning door de aangever staat een verklaring van getuige [getuige], die ook enige tijd bij het tenlastegelegde incident aanwezig was, waaruit blijkt dat hij de verdachte niet herkent als een persoon die aanwezig was bij het incident.
Daarnaast bevat het dossier een aantal gegevens die de aangifte (en met name de herkenning) zouden kunnen ondersteunen, zoals een door aangever opgegeven telefoonnummer dat via de politiesystemen aan verdachte gelinkt is vanwege een bepaalde bijnaam, het merk van het waargenomen vuurwapen dat later bij de verdachte is aangetroffen en een signalement van de dader, onder andere bestaande uit het hebben van een gouden tand.
Het hof overweegt overigens dat de hiervoor vermelde gegevens, die de aangifte zouden kunnen ondersteunen, tekortkomingen bevatten die door middel van nader onderzoek hadden kunnen worden gerepareerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verificatie van het betreffende telefoonnummer, de herkomst van de bijnaam van de verdachte en de reden waarom besloten is tot het enkelvoudige karakter van de fotoconfrontatie. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene bieden de gegevens naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende bewijskracht om tot de overtuiging te komen dat de verdachte de feiten heeft begaan.
Alles afwegend is het hof daarom van oordeel dat niet boven gerede twijfel is verheven dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal met geweld en/of afpersing, alsmede de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever [slachtoffer]. De conclusie luidt derhalve dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 en 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks20 februari 2019 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type model 19, kaliber 9x19mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistoolvoorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zittend in een auto op de openbare weg een vuurwapen voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
25 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
5 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt evenwel vast dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op deze overschrijding zal het hof daarom – in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf – een gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 en 6 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 8.281,00. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 5 en 6 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI)
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam (parketnummer 10-681190-17), bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (rolnummer 21-003535-14) en bij arrest van het gerechtshof Amsterdam (rolnummer 23-000242-13), veroordeeld tot gevangenisstraffen voor de duur van respectievelijk 8 maanden, 6 maanden en
2 maanden, met aftrek van voorarrest. De veroordeelde is op 7 augustus 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een VI-periode van 77 dagen, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 23 mei 2019 een vordering tot herroeping van de VI ingediend bij de rechtbank Den Haag. Deze vordering strekt tot herroeping van de VI in verband met de onderhavige tenlastegelegde feiten.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 1 bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het hof ziet echter – gelet op het door de verdachte in de onderhavige zaak ondergane voorarrest - geen aanleiding die vordering toe te wijzen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3, 4 en 7 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit arrest is gewezen door mr. F.P. Geelhoed,
mr. E.J. van As en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 mei 2022.