1.[geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.E. Doelman te Papendrecht.
Partijen worden hierna gezamenlijk aangeduid als appellanten en geïntimeerden. Afzonderlijk worden partijen (ook) aangeduid als, respectievelijk, de broer, Beheer BV, de zus en de echtgenoot.
Bij exploot van 12 november 2020 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 augustus 2020 van de rechtbank Rotterdam, tussen geïntimeerden als eisers en appellanten als gedaagden gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
In de memorie van grieven, met bijgevoegd de producties 5 tot en met 11, hebben appellanten zeven grieven geformuleerd.
Geïntimeerden hebben een memorie van antwoord genomen en de grieven weersproken en hebben daarbij productie 13 ingediend.
Vervolgens hebben appellanten nog een akte genomen, waarop geïntimeerden een antwoord-akte hebben ingediend.
Geïntimeerden hebben hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
[appellant 1] en [geïntimeerde 1] zijn broer en zus. [geïntimeerde 2] is de echtgenoot van de zus. De broer is directeur-grootaandeelhouder van Beheer BV.
2. De broer en zus zijn geboren uit het huwelijk van [vader] en [moeder] (hierna: de ouders, respectievelijk de vader en de moeder). Voorheen is de vader directeur-grootaandeelhouder van Beheer BV geweest. Geïntimeerden hebben in 1999 bij Beheer BV een lening afgesloten voor een bedrag van fl 1.000.000,- voor de aanschaf van hun woning aan de [adres 1] . Zij hebben voor deze lening en voor toekomstige leningen aan Beheer BV een recht van hypotheek op de woning verleend tot een bedrag van fl. 1.350.000,-.
3. De vader is op [datum 1] 2006 overleden. De moeder heeft haar aandelen in Beheer BV aan de broer overgedragen, waarbij hij de koopsom van de moeder heeft geleend. De moeder is op [datum 2] 2012 overleden. De moeder heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. In het testament zijn als erfgenamen benoemd de broer voor ¼ gedeelte en de zus voor ¾ gedeelte. De nalatenschap van de moeder omvatte een vordering op de broer van € 1.662.394,83.
4. Op 28 januari 2016 is een notariële akte van boedelbeschrijving en verdeling (hierna: de akte) opgemaakt, waarbij appellanten en geïntimeerden als partijen betrokken waren. In deze akte zijn diverse verrekeningen opgenomen en vervolgens is vastgesteld dat er twee schulden resteren: een schuld van de zus en haar echtgenoot aan Beheer BV van € 721.479,32 - waarvan een bedrag van € 574.494,- uit hoofde van de hypothecaire lening - en een schuld van de broer aan de zus van € 1.142.934,74. Partijen hebben over de afwikkeling van deze schulden in de akte afspraken gemaakt, waarbij sprake is van een meerpartijen verrekening na cessie.
5. Het geschil tussen partijen gaat in de kern over de uitleg van deze afspraken.
6. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank uitleg gegeven aan de afspraken in de akte en vervolgens appellanten veroordeeld om uitvoering te geven aan de hierin opgenomen afspraken, en wel als volgt.
7. De rechtbank heeft appellanten veroordeeld:
- over te gaan tot ondertekening van een akte van cessie, conform productie 8 (
het hof begrijpt: productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarin de zus haar vordering op de broer voor een bedrag van € 721.479,32 overdraagt aan Beheer BV ter voldoening van de schuld van geïntimeerden aan Beheer BV binnen vijf dagen na betekening aan appellanten van het vonnis en de akte van cessie;
- over te gaan tot afgifte van een door Beheer BV deugdelijk ondertekende volmacht voor royement van de hypothecaire inschrijving voor de woning [adres 1] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis en de akte van cessie;
- om de akte van cessie en de royementsvolmacht deugdelijk ondertekend binnen de gestelde termijn van vijf dagen na betekening in het bezit van geïntimeerden te stellen door afgifte aan geïntimeerden in persoon, dan wel aan de advocaat van geïntimeerden.
Aan deze veroordeling zijn steeds dwangsommen verbonden van ieder van appellanten jegens ieder van geïntimeerden.
Tevens is de broer veroordeeld om aan de zus te betalen een bedrag van € 122.600,- binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de overeengekomen rente van € 471,50 per maand vanaf de maand volgende op de maand van de laatste rentebetaling.
Appellanten zijn in de proceskosten veroordeeld, het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het anders of meer gevorderde is afgewezen.
De vordering in hoger beroep
8. Appellanten vorderen in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I het bestreden vonnis vernietigt,
II de vorderingen van geïntimeerden jegens appellanten alsnog afwijst;
III geïntimeerden veroordeelt in de daadwerkelijke kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.
9. Geïntimeerden concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van appellanten in hun vordering althans tot afwijzing daarvan en daarbij:
1. het bestreden vonnis te bekrachtigen en
2. appellanten ieder hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
10. Zoals aangegeven spitst het geschil zich toe op de uitleg van de afspraken tussen partijen, die zijn vastgelegd in de akte. Het hof zal ingaan op de uitleg van deze akte en daartoe eerst de relevante passages aanhalen. De vraag moet worden beantwoord welke verplichtingen voor appellanten uit deze akte voortvloeien, in het bijzonder de vraag of appellanten verplicht zijn mee te werken aan een verrekening na cessie en tot welk bedrag. Appellanten hebben ook betoogd dat deze verplichtingen zijn gewijzigd doordat partijen in september 2018 een nieuwe overeenkomst zijn aangegaan. Het hof zal daar vervolgens op ingaan.
11. De relevante passages uit de akte luiden als volgt:
“VERREKENING SCHULDEN
(...)
Partijen erkennen dat de hiervoor onder 1. genoemde hypothecaire schuld van de heer [geïntimeerde 2] en mevrouw [geïntimeerde 1] (hof: de schuld van € 574.494,--) aan de vennootschap opeisbaar is en dat de hiervoor genoemde schuld van de heer [appellant 1] aan genoemde vrouw [geïntimeerde 1] (hof: het bedrag van € 1.142.934,74) opeisbaar is, (....).
De verschenen personen, handelend als gemeld, zijn voornemens om de verschuldigde bedragen (gedeeltelijk) te voldoen door ofwel cessie van een gedeelte van de vordering van mevrouw [geïntimeerde 1] op [appellant 1] aan de vennootschap, ofwel cessie van (een gedeelte van) de vorderingen van de vennootschap op de heer [geïntimeerde 2] en mevrouw [geïntimeerde 1] aan de heer [appellant 1] , waarna een beroep op verrekening wordt gedaan.
De verschenen partijen (...) verklaren binnen één (1) jaar na heden tot schuldverrekening zoals hiervoor vermeld over te gaan en alsdan nader overeen te komen tot welke hoogte zij de schulden gaan verrekenen.
Partijen komen nu voor alsdan overeen dat tenminste de hiervoor onder 1. gemelde hypothecaire schuld van mevrouw [geïntimeerde 1] en de heer [geïntimeerde 2] aan de vennootschap in zijn geheel verrekend zal worden.
Voor het geval na schuldverrekening nog een schuld resteert van mevrouw [geïntimeerde 1] en de heer [geïntimeerde 2] aan de vennootschap, komen partijen nu voor alsdan overeen dat:
b. aflossing van de schuld dient te geschieden in één bedrag bij het einde van de looptijd;
c. de schuld is – behoudens de hierna sub d. bepaalde gevallen van opeisbaarheid – niet opeisbaar voor achtentwintig januari tweeduizend zesenveertig (...)
(...)
BEPALINGEN SCHULD DE HEER [appellant 1] AAN MEVROUW [geïntimeerde 1]
Met betrekking tot de schuld van éénmiljoen éénhonderd tweeënveertigduizend negenhonderd vierendertig euro en vierenzeventig eurocent (€ 1.142.934,74) van de heer [appellant 1] aan mevrouw [geïntimeerde 1] zijn de deelgenoten overeengekomen als volgt:
(...)
Aflossing
De heer [appellant 1] verplicht zich om vanaf één augustus tweeduizend zestien maandelijks een bedrag van tweeduizend euro (€ 2.000,--) af te lossen op de hoofdsom of het restant daarvan na de schuldverrekeningen zoals hierboven vermeld, bij achterafbetaling te voldoen in maandelijkse termijnen op de laatste van elke maand voor het eerst op éénendertig augustus tweeduizend zestien, dan wel het restant van de hoofdsom na de schuldverrekeningen zoals hierboven vermeld, in zijn geheel te voldoen nadat zijn woonhuis aan de [adres 2] is verkocht en geleverd dan wel nadat andere tot zijn vermogen behorende onroerende goederen of tot zijn vermogen behorende aandelen in een zogenaamde onroerend goed vennootschap zijn verkocht en geleverd.
(...)”
12. De eerste drie grieven en ook grief 5 van appellanten, die in de toelichting niet steeds duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, richten zich tegen de uitleg die de rechtbank aan de geciteerde afspraken in de akte heeft gegeven.
Het betoog van appellanten met betrekking tot deze uitleg komt op het volgende neer:
- uit de akte volgt niet dat hoe dan ook verrekend moet worden;
- de akte laat op bepaalde punten ruimte aan partijen om daar op een later moment nadere uitvoering aan te geven; partijen dienden nog overeen te komen hoe en tegen welk bedrag zij de vorderingen middels cessies tegen elkaar zouden wegstrepen. De rechtbank heeft onterecht aangenomen dat de vorderingen volledig tegen elkaar weggestreept zouden worden middels cessies, maar de akte laat ruimte voor gedeeltelijke voldoening;
- uit de akte blijkt de intentie van partijen om – indien mogelijk - de hypothecaire schuld te verrekenen, maar niet de totale schuld van € 721.479,32;
- in de akte zijn bepalingen opgenomen die van toepassing zijn indien gedeeltelijk of helemaal niet is verrekend. Deze bepalingen hebben geen nut indien de bedoeling van partijen was om hoe dan ook te verrekenen;
- verrekening is gezien de financiële situatie van de broer de facto onmogelijk;
- de rechtbank heeft geen rekening gehouden met de verschillende hoedanigheden van de broer bij verrekening en de daaraan verbonden nadelige gevolgen. Door verrekening wordt de rekening-courantschuld van de broer aan Beheer BV verhoogd. Hij wordt hierdoor onredelijk geschaad;
- in de akte is sprake van een alternatieve verbintenis voor de broer met betrekking tot de aflossing van zijn schuld, en geen aanvullende verbintenis. De bepaling in de akte laat aan de broer de keuze dat hij aflost door gehele of gedeeltelijke verrekening na cessie, door de maandelijkse betaling van € 2.000,-- of door een aanvullende aflossing indien de broer zijn woonhuis of ander onroerend goed verkoopt. Partijen hebben zich hiernaar gedragen.
Voor zover er al een verplichting tot verrekening bestond hebben partijen geaccepteerd dat in plaats hiervan maandelijks werd afgelost. De broer heeft erop mogen vertrouwen dat de maandelijkse aflossingen in overeenstemming met de afspraak in de akte waren.
13. Het gaat om de uitleg van de in de akte opgenomen obligatoire afspraken tussen partijen. Bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van deze obligatoire afspraken komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (de Haviltex-maatstaf).
14. Het hof overweegt als volgt. In de akte is opgenomen dat partijen zijn overeengekomen binnen één jaar tot schuldverrekening over te gaan. Weliswaar is daarbij bepaald dat zij alsdan nader overeen zullen komen tot welke hoogte zij de schulden gaan verrekenen, maar vervolgens is opgenomen dat tenminste de hypothecaire schuld – ten bedrage van (per 1 januari 2016) € 574.494,- inclusief nog verschuldigde rente, in zijn geheel verrekend zal worden. Uit de tekst van de akte volgt naar het oordeel van het hof dat tussen partijen in ieder geval de afspraak geldt dat verrekening zal plaatsvinden tot minimaal het bedrag van de hypothecaire schuld. Appellanten lijken deze zienswijze ook te erkennen in randnummer 16 tot en met 18 in de memorie van grieven, maar daaraan een voorbehoud te willen toevoegen dat het – in financieel opzicht voor de broer – mogelijk moet zijn. Wat hiervan zij, een dergelijk voorbehoud blijkt niet uit de akte. Voor zover appellanten daarmee willen betogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de broer aan deze afspraak te houden omdat zijn financiële situatie deze verrekening niet toelaat, is dit standpunt volstrekt onvoldoende onderbouwd. De broer verwijst slechts naar de rekening-courantverhouding tussen hem en Beheer BV, maar heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn totale vermogenspositie.
15. De broer heeft verder betoogd dat de akte hem de keuze laat: het is aan hem of hij aflost door gehele of gedeeltelijke verrekening na cessie, door de maandelijkse betaling van € 2.000,- of door een aanvullende aflossing indien de broer zijn woonhuis of ander onroerend goed verkoopt. Naar het oordeel van het hof doet de bepaling over de aflossingsvarianten niet af aan de daarvoor opgenomen afspraak in de akte dat in ieder geval de hypothecaire schuld zal worden verrekend.
Het betoog van de broer dat de afspraak om binnen een jaar te verrekenen is vervallen en dat partijen hebben geaccepteerd dat hij de gehele schuld met maandelijkse betalingen van € 2.000,- zou voldoen, gaat niet op. De broer verwijst in dit verband naar het feit dat hij steeds deze aflossingen is blijven voldoen en naar de door hem overgelegde e-mails van 21 november 2016 en 31 mei 2017 van de zus. De e-mail van 21 november 2016 is echter voor zijn stelling zonder betekenis, omdat toen nog geen jaar verstreken was na het opmaken van de akte. De akte bepaalt dat de broer met ingang van 1 augustus 2016 een bedrag van € 2.000,- per maand moest gaan voldoen, de verrekening zou uiterlijk na een jaar plaatsvinden. Uit de e-mail van 31 mei 2017 blijkt niet dat de zus afstand heeft gedaan van haar recht om de overeengekomen verrekening te vorderen. Op verzoek van de broer doet zij daarin opgave van het bedrag dat hij nog verschuldigd is; in haar opstelling gaat zij ervan uit dat verrekening zoals in de akte overeengekomen zal hebben plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden mocht de broer er niet op vertrouwen dat hij door de maandelijkse betalingen zijn verplichtingen uit de akte nakwam.
De bepaling met betrekking tot de aflossing kan dan ook alleen nog betrekking hebben op de restschuld na verrekening van de hypothecaire schuld. De vraag is of de broer kan worden veroordeeld mee te werken aan cessie en verrekening van de gehele schuld van geïntimeerden aan Beheer BV van € 721.479,32, zoals de rechtbank heeft gedaan.
16 In de akte is – zoals de rechtbank terecht heeft geconstateerd – niet bepaald wat er moet gebeuren in de situatie dat partijen niet binnen een jaar afspreken tot welk bedrag verrekend zal worden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat van de broer op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid gevergd kan worden mee te werken aan cessie en verrekening met betrekking tot de gehele schuld van geïntimeerden aan Beheer BV. In hoger beroep is door geïntimeerden een notariële akte van kwijting en décharge van 1 oktober 2009, opgemaakt tussen de moeder, appellanten en geïntimeerden, overgelegd. In deze akte is bepaald dat na het overlijden van de moeder de hypothecaire schuld van geïntimeerden aan Beheer BV kon worden voldaan door cessie en verrekening. De broer verplichtte zich daaraan “op het eerste verzoek” mee te werken. De broer heeft echter – in strijd met de bepalingen uit de twee akten, de akte van 1 oktober 2009 en de akte van 28 januari 2016 – aan geen enkele verrekening mee willen werken; van zijn kant is geen voorstel gekomen tot welk bedrag hij zou willen verrekenen. Indien de broer slechts tot geen of gedeeltelijke verrekening van het bedrag boven de hypothecaire schuld had willen overgaan had het op zijn weg gelegen daartoe een voorstel te doen. Onder deze omstandigheden acht het hof het redelijk dat de broer gehouden kan worden mee te werken aan de cessie en verrekening van de gehele schuld van geïntimeerden.
17. Daarbij komt nog dat de broer de woning aan de [adres 2] heeft verkocht. Dat het hier zou gaan om een inruil is niet relevant, het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze transactie voor de toepasselijkheid van de bepaling in de akte gelijkgesteld moet worden met een verkoop. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheid – overeenkomstig de bepaling in de akte – met zich brengt dat de broer gehouden is het restant van de hoofdsom aan de zus af te lossen.
Het betoog van de broer (in de toelichting bij grief 5) dat dit niet uit de akte volgt dan wel dat hij deze bepaling niet zo heeft hoeven te begrijpen gaat naar het oordeel van het hof niet op.
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat de bepaling met betrekking tot de verkoop van onroerend goed in de akte zonder betekenis zou zijn, indien deze gelezen zou moeten worden in de zin die de broer voorstaat. Volgens de broer zou deze bepaling hem de keuze bieden tussen de verschillende aflossingsmogelijkheden, maar niet verplichten tot aflossing bij verkoop van de woning aan de [adres 2] . Deze aanvulling was dan echter niet noodzakelijk, omdat niets in de weg stond aan een eventuele aflossing ineens. Uit de brief van de notaris aan geïntimeerden van 15 januari 2016 blijkt dat de bepaling de strekking heeft dat, op het moment dat de broer zijn woning of ander onroerend goed verkoopt, hij het restant van de hoofdsom (na verrekening) in zijn geheel zal voldoen. De broer stelt dat deze brief van de notaris is gericht aan geïntimeerden en dat hij geen brief met deze inhoud van de notaris heeft ontvangen. Niet weersproken is echter dat aan de opstelling van de akte twee besprekingen bij de notaris vooraf zijn gegaan, waarbij de broer aanwezig was, en dat ook bij het ondertekenen de notaris nog een toelichting heeft gegeven. De broer heeft benadrukt dat de wijze van aflossing voor hem een belangrijk onderdeel was; het hof gaat ervan uit dat de notaris – op grond van zijn beroepsverplichting – de akte op dit punt ook mondeling heeft toegelicht, overeenkomstig de toelichting in zijn brief aan geïntimeerden. Gesteld noch gebleken is dat de notaris dit niet heeft gedaan. Het hof gaat voorbij aan de opmerking van de broer dat hij zich in een nadelige positie zou hebben bevonden omdat hij geen bijstand van een professional had. De broer is een ervaren makelaar; van hem mag verwacht worden dat hij in staat is de akte en de toelichting op dit punt te begrijpen en de gevolgen te overzien. De omstandigheid dat hij al op voorhand wist dat de verkoop van de woning aan de [adres 2] niet voldoende zou zijn om het restantbedrag af te lossen is voor de uitleg niet van belang: deze omstandigheid komt voor risico van de broer; gesteld noch gebleken is dat hij dit feit – wat hiervan zij – met geïntimeerden heeft gedeeld.
18. Deze overwegingen voeren tot de slotsom dat de grieven 1 tot en met 3 en grief 5 falen. Het hof passeert het bewijsaanbod van de broer voor zover dit betrekking heeft op deze grieven. De broer heeft zijn bewijsaanbod gespecificeerd in die zin dat de getuige [getuige] kan verklaren welke financiële gevolgen het wijzigen van het testament van de moeder heeft gehad en zijn accountant kan verklaren dat de rekening-courantverhouding het niet toeliet na verkoop van de woning in privé af te lossen op de schuld. Het bewijsaanbod op deze punten is niet ter zake doende. Dat geldt ook voor de verklaring dat de getuige [getuige] de uitleg die de broer aan de akte heeft gegeven kan bevestigen; de subjectieve uitleg waarvan de broer stelt uit te zijn gegaan is niet beslissend.
Is op 28 september 2018 een nieuwe overeenkomst gesloten?
19. In zijn vierde grief stelt de broer dat – zo begrijpt het hof – in aanvulling op de akte een nieuwe overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, doordat hij het aanbod van de zus, dat hij ter voldoening aan zijn verplichtingen een royementsvolmacht betreffende de hypothecaire schuld om niet afgeeft, in combinatie met het voortzetten van de maandelijkse aflossingen, heeft aanvaard. De voorwaarde van de versnelde aflossing is door de broer niet geaccepteerd, en dit heeft de zus in het gesprek met de heer [getuige] geaccepteerd. Het aanbod van de zus is op 28 september 2018 – na aanpassing omtrent de aflossing – geaccepteerd door de broer middels [getuige] , die voor hem optrad. De broer biedt op dit punt bewijs aan. De zus stelt dat geen sprake was van een afgerond aanbod en betwist dat een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen.
20. Voor de beoordeling is de e-mailwisseling tussen partijen in de betreffende periode van belang.
De zus schrijft in een e-mail van 10 september 2018, gericht aan [getuige] , die voor de broer als bemiddelaar optrad:
“Wel kunnen wij akkoord gaan met het volgende:
1. Er komt een notariële onvoorwaardelijke door [appellant 1] (hof: de broer) getekende royementsvolmacht voor de gehele inschrijving – om niet -, die door ons en de notaris wordt bewaard.
(...)
Dit in combinatie met het volgende:
Het bedrag in contanten dat ik nog tegoed heb wordt sneller voldaan dan het huidige tempo.
Ik heb al vaak aangegeven dat het risico te groot is.
Ik wil, op welke wijze ook, dat 1 januari 2021 de einddatum is waarop dit bedrag is voldaan.”
Bij e-mail van 28 september 2018, gericht aan [getuige] , heeft de zus dit aanbod ingetrokken.
21. De broer stelt dat [getuige] het aanbod vóór de intrekking namens hem heeft aanvaard. Daarbij zou mondeling zijn overeengekomen dat de aflossing in maandelijkse termijnen gerespecteerd zou blijven. Ter onderbouwing verwijst hij naar een e-mail van [getuige] van 29 september 2018, waarin deze in reactie op de intrekking van het aanbod door de zus als volgt reageert:
“(...) zo ook bevestigden wij beiden – de bereikte overeenstemming – dat de hypothecaire inschrijving op jullie woning “ [adres 1] ” bij verkoop onherroepelijk doorgehaald kan worden waarvoor – nu al op voorhand – een notariële machtiging daartoe zal worden ondertekend. Omtrent de zogenoemde “onderhandse lening” waarvoor maandelijks door [appellant 1] (hof: de broer) een terugbetaling plaatsvindt zou gerespecteerd worden / gehandhaaf[d] blijven met de morele belofte en vermits feitelijk mogelijk, gewerkt wordt aan versterkte aflossingen. Kortom twee duidelijke overeenstemmingen waarin een ieder zich kon vinden dat stelde ook mij gerust.”
En tot slot:
“Waarom niet de aanvankelijke oplossing zoals recent besproken/ overeengekomen?”
22. Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze e-mailwisseling niet dat tussen de zus en [getuige] als vertegenwoordiger van de broer door aanbod en aanvaarding een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij de broer kon volstaan met de maandelijkse aflossingen van € 2.000,- per maand, naast het afgeven van de notariële machtiging. Uit de formulering van het aanbod van de zus blijkt dat het versneld aflossen, met een uiterste datum van 1 januari 2021, een essentieel onderdeel van dit aanbod is. De zus heeft betwist dat zij deze voorwaarde heeft prijs gegeven. [getuige] maakt in zijn email van 29 september 2018 geen melding van deze door de zus gestelde voorwaarde en ook niet dat die inmiddels weer zou zijn prijsgegeven.
Hij spreekt weliswaar van overeenstemming over de wijze van terugbetaling,
maar met de morele belofte en vermits feitelijk mogelijk,gewerkt wordt aan versterkte aflossingen. De broer heeft steeds uitgedragen dat zijn financiële situatie geen versnelde aflossing toeliet; voor de zus was dit een essentieel onderdeel van haar aanbod. Dat op dit wezenlijke punt overeenstemming was bereikt kan naar het oordeel van het hof niet uit een dergelijke wollige formulering worden afgeleid. Daarbij komt dat aan het slot van het bericht, behalve over overeenstemming, gesproken wordt over een besproken oplossing. Een besproken oplossing is niet hetzelfde als een overeenstemming, zodat ook deze zin geen duidelijkheid biedt.
Verder is van belang dat de broer in een e-mail van 29 oktober 2018 aan de notaris naar aanleiding van de op zijn verzoek opgestelde volmacht voor royement schrijft:
“Wat betreft [de] aflossing van de schuld houd ik mij strikt aan de aflossing van € 2.000,- per maand vanaf 1 augustus 2016”. Voor zover al sprake zou zijn geweest van een belofte van [getuige] om indien mogelijk versnelde aflossingen te doen, acht de broer zich daaraan kennelijk niet gebonden. Hieruit volgt eveneens dat geen sprake was van een overeenstemming tussen partijen over nadere afspraken.
22. Het hof passeert het bewijsaanbod van de broer op dit punt, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Enerzijds is er sprake van onduidelijkheden in de e-mail van [getuige] , en anderzijds is hij niet consequent in zijn stellingname, nu hij zich niet gebonden achtte aan de door hem gestelde bereikte overeenstemming. Ook de vierde grief faalt.
23. De zesde grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de broer niet in de gelegenheid te stellen nog nadere bescheiden met betrekking tot het ongunstige resultaat van de verkoop van zijn woning over te leggen. De broer heeft geen belang bij deze grief, nu het hoger beroep hem in de gelegenheid stelt deze bescheiden alsnog in het geding te brengen, hetgeen hij ook heeft gedaan. Zoals uit de bespreking van de zevende grief volgt, leidt dit niet tot een andere afweging.
Redelijkheid en billijkheid
24. In zijn zevende grief betoogt de broer dat hem een beroep op de redelijkheid en billijkheid toekomt: zijn belangen, bestaande in de nadelige fiscale gevolgen van het bestreden vonnis, zijn onvoldoende in overweging genomen: door het bestreden vonnis krijgt de broer een torenhoge rekeningcourant-verhouding met Beheer BV, waar het kabinet op korte termijn korte metten mee zal maken.
25. Het hof verwerpt deze grief als onvoldoende onderbouwd. De broer doelt kennelijk op de bepaling dat een afspraak tussen partijen niet van toepassing is voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In zijn – zeer korte – toelichting specificeert hij niet welke afspraak onaanvaardbaar zou zijn en verwijst hij slechts naar een nadelige belangenafweging; de broer gaat hiermee voorbij aan het toetsingskader dat van toepassing is. Voor zover de broer wil aanvoeren dat hij in een onmogelijke financiële positie wordt gebracht, is deze positie volstrekt onvoldoende onderbouwd: de broer heeft geen inzicht verschaft in zijn totale vermogenspositie.
26. Het hof komt tot de slotsom dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
27. De bekrachtiging geldt ook ten aanzien van de beslissing in eerste aanleg over de proceskosten. Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep beslist het hof dat appellanten als de in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van geïntimeerden worden veroordeeld. Het hof begroot deze kosten op een bedrag van € 6.644,- (griffierecht: € 1.727,- en salaris advocaat: 1,5 punt tarief V: € 4.917,-).
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt appellanten ieder hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden gevallen en tot op heden begroot op € 6.644,-, en veroordeelt appellanten in de nakosten voor een bedrag van € 163,- zonder betekening en € 248,- met betekening, en veroordeelt appellanten tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten, indien appellanten niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest tot betaling van de kostenveroordeling zijn overgegaan;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en G.G.B. Boelens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.