ECLI:NL:GHDHA:2022:891

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
200.304.073/01 en 200.306.061/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindigende maatregel en jeugdhulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder en de vader van de minderjarige, die sinds 2018 in een pleeggezin verblijft, hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter die de uithuisplaatsing verlengde. De moeder stelt dat zij zich positief heeft ontwikkeld en in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, terwijl de vader ook zijn situatie heeft verbeterd en de minderjarige graag bij zich zou willen hebben. De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, verzet zich tegen de verzoeken van de ouders en stelt dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof overweegt dat de minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De verzoeken van de ouders om een deskundigenonderzoek en om de bestreden beschikking te vernietigen worden afgewezen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.304.073/01 en 200.306.061
zaaknummer rechtbank : C/10/624767 / JE RK 21-2361
beschikking van de meervoudige kamer van 26 april 2022
inzake
in de zaak met zaaknummer 200.304.073/01
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [naam vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam;
- de pleegouders van de minderjarige,
wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[naam pleegzorgwerker] namens pleegzorg.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
in de zaak met zaaknummer 200.306.061/01
[appellant] ,
verzoeker in hoger beroep,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- [naam moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam;
- de pleegouders van de minderjarige,
wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[naam pleegzorgwerker] namens pleegzorg.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.304.073/01
2.1
De moeder is op 26 november 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 17 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 1 maart 2022 een brief van 28 februari 2022 met bijlagen ingekomen.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 2 maart 2022 bericht niet ter zitting vertegenwoordigd te zullen zijn.
In de zaak met zaaknummer 200.306.061/01
2.5
De vader is op 17 januari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.6
De gecertificeerde instelling heeft op 3 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
In beide zaken
2.7
De zaken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 31 maart 2022. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- pleegzorg, vertegenwoordigd door [naam pleegzorgwerker] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader is geboren: [naam minderjarige] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige.
3.3
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
3.4
De minderjarige verblijft sinds 26 november 2018 in het pleeggezin van de pleegouders.
3.5
Bij beschikking van 2 mei 2018 is de minderjarige onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 2 november 2021. De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 oktober 2021 ook de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 2 november 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 2 november 2022.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking (het hof begrijpt: met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige af te wijzen, subsidiair het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) toe te wijzen en de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden te verlengen met aanhouding van het overige.
4.3
De vader is het ook niet eens met de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking (het hof begrijpt: met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de gecertificeerde instelling, strekkende tot verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige, af te wijzen, en subsidiair het verzoek van de vader om een deskundigenonderzoek door het KSCD te gelasten toe te wijzen en de machtiging uithuisplaatsing voor een kortere duur dan 12 maanden te verlengen met aanhouding van het overige, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof in beide hoger beroepen om de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt dat zij zich de afgelopen tijd positief heeft ontwikkeld. Zij werkt aan alles mee, staat overal voor open en is rustiger geworden. Zij heeft vanaf oktober 2017 tot juni 2021 hulpverlening van Fivoor gekregen en ook de ingezette hulpverlening van Arosa en Enver is positief afgerond. Hierdoor heeft zij kunnen werken aan haar trauma’s en is de relatie met de pleegouders verbeterd. Haar emotieregulatie verloopt beter en zij heeft het traject Video Interactie Begeleiding (VIB) positief afgerond. Ook is er geen contact tussen haar en de vader waardoor er rust is. De moeder heeft eens per drie weken gedurende tweeëneenhalf uur onbegeleide omgang met de minderjarige bij haar thuis en dit verloopt goed. Gelet op deze positieve ontwikkelingen is de moeder van mening dat zij binnen een aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding over de minderjarige kan dragen. De rechtbank heeft dan ook de machtiging uithuisplaatsing ten onrechte verlengd.
Subsidiair verzoekt de moeder het hof om een deskundigenonderzoek te gelasten en verwijst daartoe naar een uitspraak van de Hoge Raad van 29 mei 2020 over de toepassing en reikwijdte van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
ECLI: NL:HR:2020:961. Artikel 810a lid 2 Rv moet worden uitgelegd tegen de achtergrond dat dit ouders de mogelijkheid geeft om onderzoeksbevindingen van de raad of de gecertificeerde instelling gemotiveerd te weerspreken. Zo is sprake van “equality of arms”. In het verleden is ingezet op een thuisplaatsing. De gezinsopname is echter vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder vroegtijdig gestopt. Deze heeft slechts negen dagen geduurd, van 9 februari 2020 tot 18 februari 2020, omdat de moeder toen nog in een trauma verkeerde. Hoewel zij hiervan inmiddels is hersteld, volgt uit de bestreden beschikking dat niet meer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing. Een onderzoek door het KSCD zou zich moeten richten op de opvoedvaardigheden van de moeder, de hechting tussen de moeder en de minderjarige en de eventuele mogelijkheid van terugplaatsing bij de moeder. Gesteld noch gebleken is dat een nader onderzoek dusdanig belastend is voor de minderjarige.
5.2
De vader stelt dat de relatie tussen hem en de moeder niet goed was. Er was veel ruzie en er heeft huiselijk geweld plaatsgevonden tussen hen. De vader heeft in 2018 langere tijd in voorarrest gezeten op verdenking van een strafbaar feit, maar is hiervan vrijgesproken. Toen hij uit voorarrest kwam moest hij zijn leven weer op de rit krijgen, waaronder huisvesting en een baan. De vader heeft ervaren dat het langere tijd heeft geduurd voordat de gecertificeerde instelling enigszins ging inzien dat de vader in het belang van de minderjarige dacht en handelde. Hij heeft actief en positief meegewerkt aan trajecten bij onder andere de Waag en VIB. Hij heeft zijn best gedaan de situatie met de moeder rustig te houden en de samenwerking te zoeken met de pleegouders. De situatie van de vader is inmiddels al langere tijd gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de uithuisplaatsing. Zo heeft hij geen relatie meer met de moeder, beschikt hij over geschikte woonruimte en heeft hij een stabiele relatie met zijn partner met wie hij een dochtertje heeft en ten aanzien van wie er geen (enkele) zorgen zijn over de verzorgings- en opvoedsituatie. De vader zou de minderjarige graag op willen nemen in zijn gezin. Er is een warme, hechte band tussen de vader en de minderjarige en zij zien elkaar eens per drie weken twee en een half uur. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is de vader van mening dat hij in staat is de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen en is zijn verzoek om een deskundigenonderzoek ten onrechte afgewezen. Het deskundigenonderzoek zou zich moeten richten op onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de vader, zijn mogelijkheden om aan te sluiten bij de behoefte van de minderjarige en de mogelijkheid van een terugplaatsing bij hem. Een dergelijk onderzoek is niet te belastend voor de minderjarige.
5.3
De gecertificeerde instelling stelt zich op het standpunt dat thuisplaatsing bij een van de ouders niet meer aan de orde is. Vanwege de onveilige opvoedsituatie van huiselijk geweld - waar beide ouders de minderjarige niet tegen hebben kunnen beschermen - is hij uithuisgeplaatst. Er is ingezet op thuisplaatsing bij de moeder, maar de gezinsopname is vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder gestopt. In het terugplaatsingstraject is de vader nimmer een reële optie geweest vanwege het feit dat de vader zijn leven niet op orde had. Hij had geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft niet eerder bekendgemaakt volledig voor de minderjarige te willen zorgen. Daarnaast heeft de moeder altijd aangegeven dat zij nooit akkoord zou gaan met het verblijf van de minderjarige bij de vader. Sinds februari 2020 wordt niet meer toegewerkt naar thuisplaatsing en dit is aan de ouders meegedeeld. Conform dit perspectiefbesluit was een uitbreiding in de bezoekfrequentie niet meer aan de orde en is VIB ingezet om de interactie tussen de ouders en de minderjarige te versterken. Dit traject is positief afgerond. De gecertificeerde instelling acht een nieuw onderzoek niet het belang van de minderjarige. Hij verblijft al ruim drie jaar bij de pleegouders aan wie hij zich heeft gehecht. De aanvaardbare termijn voor thuisplaatsing is ruimschoots verstreken. Zijn perspectief in het pleeggezin moet zo snel mogelijk bevestigd worden, zodat hij niet langer in onzekerheid hoeft te verkeren waar hij kan opgroeien. De gecertificeerde instelling heeft na het perspectiefbesluit de raad daarom verzocht om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. Dit onderzoek is zeer recent afgerond en dus actueel. Ook de raad meent dat de huidige opvoedomgeving in het pleeggezin het meest tegemoet komt aan wat de minderjarige nodig heeft om zich positief te blijven ontwikkelen. Een nieuw onderzoek naar een mogelijke thuisplaatsing is belastend voor de minderjarige en zal, zo verwacht de gecertificeerde instelling, niet tot een andere conclusie leiden.
5.4
Het hof zal de verzoeken van de ouders afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van het hof dat de minderjarige nog altijd in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding. De minderjarige is al voor zijn geboorte blootgesteld aan het geweld tussen de ouders en is prematuur en dysmatuur geboren. De moeder en de vader hebben beiden veel politieregistraties op hun naam staan. Door de aanhoudende escalaties is op 2 mei 2018 een ondertoezichtstelling voor de minderjarige uitgesproken. Sinds november 2018 is hij uit huis geplaatst vanwege de vele geweldsincidenten. Sindsdien is getracht over te gaan tot terugplaatsing bij de moeder, uiteindelijk via een moeder en kind opname bij Yulius, maar dit is niet gelukt. Nadien is, in februari 2020, het perspectief van de minderjarige bij de pleegouders bepaald. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een raadsrapport van 1 december 2021. Waarom de gecertificeerde instelling zo lang heeft gewacht met het verzoek aan de raad tot het doen van onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel, namelijk tot 7 september 2021 en dus ruim anderhalf jaar, is het hof niet duidelijk geworden. Zodra een perspectiefbepaling heeft plaatsgevonden zou het aansluitend indienen van een verzoek aan de raad tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel in de rede liggen omdat dan niet meer wordt gewerkt aan een terugplaatsing. Dit leidt echter in deze zaak niet tot een ander oordeel.
Het verzoek tot gezagsbeëindiging is recent mondeling behandeld bij de rechtbank. Hoewel beide ouders betrokken zijn op de minderjarige en hun best doen, is naar het oordeel van het hof gebleken dat zij nog altijd niet in staat zijn om de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen. De moeder is gediagnosticeerd met een Borderline Persoonlijkheidsstoornis en ook ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zij, ondanks de jarenlange hulpverlening, moeite heeft om haar emoties te reguleren. Het is moeilijk afspraken te maken met de moeder om praktische zaken voor de minderjarige gedaan te krijgen. De vader stelt in zijn beroepschrift dat hij zijn leven op orde heeft, maar ter zitting is gebleken dat er onlangs een melding bij Veilig Thuis is gedaan over de situatie bij hem thuis. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn partner nu niet samenwonen en hij zijn dochtertje sinds de verbreking van de samenwoning niet heeft gezien. Daarbij komt dat de moeder meermaals heeft verklaard een eventuele plaatsing van de minderjarige bij de vader niet te zullen accepteren. De minderjarige heeft, gezien het huiselijk geweld voor zijn (vroeg)geboorte en gedurende zijn eerste levensjaar, een zeer moeizame start in het leven gehad. Hij heeft, naast de basale zorg en veiligheid, een stabiele, vertrouwde omgeving nodig. Naar het oordeel van het hof is gebleken dat de ouders hem die niet kunnen bieden.
5.5
Met betrekking tot het verzochte deskundigenonderzoek overweegt het hof als volgt. De minderjarige is inmiddels vier en een half jaar oud en verblijft al drie en een half jaar bij de pleegouders. Hij is gehecht aan de pleegouders, ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en is net begonnen met de basisschool. De pleegouders bieden de minderjarige de stabiliteit, structuur en veiligheid die hij nodig heeft. Uit de VIB is gebleken dat de moeder haar emoties moeilijk kan reguleren en er geen groei is in het contact tussen de moeder en de minderjarige. Zij heeft de hulpverlening bij Fivoor in juni 2021 stopgezet. In het huidige gezin van de vader heeft recent een escalatie plaatsgehad en de vader heeft het gezin verlaten. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat een deskundigenonderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing te belastend is voor de minderjarige, gelet op de stabiliteit die hij nodig heeft en de instabiele situatie van zijn ouders op dit moment. Daarnaast verkeert de procedure over een gezagsbeëindigende maatregel in een vergevorderd stadium; de rechtbank kan daarin op ieder moment beslissen. In die procedure is door de raad gesteld dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. Indien de rechtbank oordeelt dat dat inderdaad zo is, zou een onderzoek in deze zaak niet tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Het hof acht het dan ook niet opportuun om in deze zaak nu alsnog een deskundigenonderzoek te gelasten. Het hof zal de verzoeken van de ouders dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A. Zonneveld en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 26 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.