Op 25 mei 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld voor één feit tot een gevangenisstraf van zes maanden. In hoger beroep heeft het hof de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor de vrijspraken van de andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vervolgens de zaak inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte de telefoon en het identiteitsbewijs van de aangeefster had afgepakt, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof sprak de verdachte vrij van dit feit. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering was gebaseerd. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen en het conservatoir beslag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.