Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
1. Er was een oppervlakkige, niet door de voorste borstwand perforerende steekverwonding rechtsvoor in de borst.
2. Er was een perforerende steekverwonding linksvoor in de borst. Steekkanaal achterwaarts, middenwaarts en onderwaarts verlopend; lengte ± 8 centimeter.
3. Perforatie van de voor- en achterwand van de rechter kamer van het hart; in het hartzakje ruim 200 cc bloed.
Ze achtervolgen me allemaal”, terwijl er volgens [getuige 6] in noch buiten het toiletgebouw personen aanwezig waren. De getuige had de indruk dat deze man óf niet goed bij zijn hoofd óf dronken was. In een tweede verklaring herinnert deze getuige zich dat de man een mes in zijn handen had. In een latere verklaring herkent deze getuige deze man van een foto als [reisgenoot 1].
“Ik weet heel zeker dat [verdachte] het mes aan [reisgenoot 1] heeft teruggegeven”.
of hij het gedaan heeft”, antwoordt de verdachte volgens het proces-verbaal: “
Ja, ik heb het gedaan.”
“Ik weet waarvan ik verdacht word. Ik ben op [slachtoffer] gevallen en ik heb hem toen verwond waardoor hij om het leven gekomen is. Het was geen opzet van mij, maar een ongeval.”
“Ik zeg u dat [reisgenoot 1] dan liegt. Hij zit vreselijk te liegen en in zekere zin zit hij mij nu te beschuldigen.”
“Ik begrijp u wanneer u zegt dat het achterhouden van dit verhaal de tussen ons opgebouwde vertrouwensrelatie verstoort.”
“Ik weet het niet zeker …”; “Het zou kunnen zijn dat ….”zijn formuleringen die regelmatig terugkomen.
“Ik heb er over nagedacht wat er gebeurd kan zijn, of het mogelijk was dat ik met iets in mijn hand op [slachtoffer] gevallen ben. Ik weet niet of dit werkelijk gebeurd is. Ik weet het niet. Ik weet niet meer of ik in werkelijkheid op [slachtoffer] gevallen ben. Als ik op hem gevallen zou zijn, dan zou ik ook iets in mijn hand gehad moeten hebben, maar ik weet niet wat het zou moeten zijn geweest.”
“mogelijk gevallen was op [slachtoffer]”. In dit gesprek vult de verdachte in wat hij bij het vallen vermoedelijk in zijn handen heeft gehad teneinde daarmee een verklaring te geven voor de steekverwonding van [slachtoffer]: dat moet het mes geweest zijn dat dan kennelijk geopend op tafel is blijven liggen. Het proces verbaal relateert dat de verdachte in dit gesprek tot de volgende conclusie kwam:
“Ik ben vermoedelijk met het mes tegen [slachtoffer]aangevallen. (…) Ja, ik denk echt dat ik tegen hem benaangevallen. Wij, verbalisanten vroegen [verdachte] ofhij het gedaan had. [verdachte] antwoordde: “Ja, ik hebhet gedaan”De verbalisanten melden hierbij dat de verdachte in een
“zeer emotionele toestand”verkeerde. Ook deze verklaring heeft een hoog speculatief gehalte (“
vermoedelijk”; “
ik denk”).
tweesteekwonden; onduidelijk was hoe het slachtoffer terecht was gekomen op de plaats waar hij die ochtend was gevonden (volgens de verdachte was het slachtoffer in zijn stoel blijven zitten toen hij op hem was gevallen); wat was het motief?; en ten slotte: deze “bekentenis” bevat geen “opzettelijk” handelen, terwijl de bij het slachtoffer geconstateerde steekverwondingen wel degelijk wezen op een opzettelijk steken.
“het juiste verhaal tevertellen en er niet omheen te draaien”. In het verhoor van 6 juli 1994 (14:42) nodigen de verbalisanten de verdachte uit nogmaals zijn verhaal te vertellen met de toevoeging:
“U zegt mij dat hetgeen ik verklaarde niet waar is”.Ook deze verklaringen bevatten regelmatig speculatieve bewoordingen: “
volgens mij”; “
dan moet ik het mes wel hebben meegenomen in de tent”; “
het is best mogelijk dat …”; “
het zou kunnen zijn dat …”; “
ik zeg u dan dat ik waarschijnlijk…”; “
ik ben van mening dat …”.
want hij had meer dan een steekwond”. Dat de verdachte het slachtoffer drie keer zou hebben gestoken is strijdig met het objectieve gegeven dat het lichaam van het slachtoffer slechts twee steekverwoningen vertoonde.
ik weet niet” niet de gevraagde duidelijkheid geeft (uit de transcriptie van de verklaring van 9 juli 1994): “
wees nou eens een keer duidelijk, verdikkeme, je zegt steeds maar ik weet het niet, het is best mogelijk, wees nou eens een keer duidelijk [verdachte]! Het is ja of het is nee!”
“op grond van datgenewat de politie mij voorhield, het kan niet anders gegaanzijn dan dat ik gestoken heb. Ik geloof er steeds meerin.”In de daarop volgende verklaringen herhaalt de verdachte steeds vaker en stelliger dat zijn verklaring is gebaseerd op vermoedens en gevolgtrekkingen en vanaf het moment van de reconstructie op 21 juli 1994 heeft hij steeds ontkend [slachtoffer] te hebben gestoken.
1. De verdachte was opgesloten en afgezonderd van vrienden en familie.
2. De verdachte werd 19 keer ondervraagd, soms twee keer per dag en gedurende meerdere uren.
3. De verdachte had weinig mogelijkheden om met een advocaat te overleggen en werkte volledig mee.
4. De verhoren waren soms suggestief en er werd verbeelding gebruikt tijdens de reconstructie.
5. De verdachte was geëmotioneerd.
6. De verdachte voelde zich schuldig en wilde het onderzoek ondersteunen.
7. De verdachte droomde dat hij de dader was.
8. De verdachte geloofde in een rechtvaardige wereld en dat de waarheid uiteindelijk boven water zou komen.
9. De verdachte had waarschijnlijk last van memory distrust.
10. De verdachte bekende aanvankelijk niet, maar deed dat wel na een aantal verhoren.
11. De verklaringen van de verdachte over de volgorde van de gebeurtenissen veranderden naarmate de verhoren vorderden.
12. De bekentenissen komen niet overeen met extern gevalideerde feiten.
BESLISSING
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.