ECLI:NL:GHDHA:2022:888

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
200.306.290/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en kinderen vastgesteld na schorsing door onrust

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2021 aangevochten, waarin de omgang met zijn kinderen was geschorst vanwege onrust bij de kinderen na omgangsmomenten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen direct verband is tussen de onrust van de kinderen en de omgang met de vader. De kinderen hebben in de periode na de omgangsmomenten verschillende veranderingen in hun leven doorgemaakt, waaronder therapieën en een overstap naar speciaal onderwijs. Het hof heeft een nieuwe opbouwende omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader en de kinderen in stappen weer contact met elkaar krijgen. De regeling omvat videobellen en begeleide omgangsmomenten, met de mogelijkheid tot evaluatie en aanpassing van de regeling op basis van de ontwikkeling van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele verdere rechtsmiddelen die de gecertificeerde instelling zou kunnen aanwenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.306.290/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 21-1092
zaaknummer rechtbank : C/09/611594
Schriftelijke uitwerking beschikking van de meervoudige kamer van 20 april 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam gezinshuisouder] ,
wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de gezinshuisouder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2021 en 26 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking zal hierna worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 24 januari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 28 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de gecertificeerde instelling van 5 april 2022 met bijlagen, ingekomen op 8 april 2022.
2.3
Bij brief van 19 april 2022 heeft de raad aan het hof laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2]
;
- [naam begeleider] van Kwintes, begeleider van de vader, aan wie bijzondere toegang is verleend.
De gezinshuisouder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het hof mondeling uitspraak gedaan. De onderhavige beschikking is de schriftelijke uitwerking daarvan.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de relatie van de vader en [naam moeder] zijn geboren:
- [naam minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [naam minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.3
De vader oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.4
De kinderen wonen in een gezinshuis.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 13 juli 2020 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 31 juli 2020 tot 31 juli 2021, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd tot 31 juli 2022.
3.6
De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 17 november 2020 een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat de omgang zou worden opgebouwd naar een frequentie van één keer in de twee weken op zaterdag, met een uitbreiding van een duur van vier uur, en van begeleide omgang naar onbegeleide omgang.
3.7
De gecertificeerde instelling heeft naar aanleiding van het advies van Pluryn van 16 april 2021, het advies van de bijzondere curator van 1 april 2021 en het intern overleg bij de gecertificeerde instelling op 30 april 2021, middels een schriftelijke aanwijzing de omgang tussen de vader en de kinderen voorlopig stopgezet voor de duur van vier maanden, met daarna een evaluatiemoment.
3.8
Bij tussenbeschikking van 1 juli 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag de omgangsregeling tussen de kinderen met de vader geschorst voor een periode van vier maanden vanaf 1 juli 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag – met wijziging in zoverre van de beschikking van 17 november 2020 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag – bepaald dat de vader met ingang van 1 november 2021 contact met de kinderen zal hebben overeenkomstig de door de gecertificeerde instelling voorgestelde opbouwregeling, met dien verstande dat er vier weken tussen de diverse stappen zullen zitten in plaats van de in de opbouwregeling vermelde zes weken. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het advies van de bijzondere curator met betrekking tot de uitbreiding van de omgang weer gevolgd zal worden en dat de omgangsregeling vastgelegd bij beschikking van 17 november 2020 herleeft, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen zoals het hof juist acht.
4.3
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Ingevolge lid 2 kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de kinderrechter in de rechtbank Den Haag in haar beschikking van 17 november 2020 – na het inwinnen van advies bij de bijzondere curator – een opbouwende omgangsregeling tussen de vader en de kinderen heeft vastgesteld. Deze omgangsregeling werd door alle betrokkenen gedragen. De daaropvolgende omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen verliepen goed. De vader toonde betrokkenheid en zette zich goed in. Hij kon goed aansluiten bij de kinderen. De kinderen hadden plezier in de omgang. Bij tussenbeschikking van 1 juli 2021 is de omgangsregeling door de kinderrechter evenwel geschorst voor een periode van vier maanden, omdat de kinderen na de omgangsmomenten met de vader ernstige signalen van onveiligheid lieten zien. De kinderen zouden in deze periode tot rust moeten komen en er zou gewerkt worden aan het basisvertrouwen van de kinderen.
5.3
In de bestreden beschikking is, na voormelde periode van rust, een opbouwende omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de vader met tussenpozen van 4 weken kaartjes stuurt met foto's, filmpjes met een videoboodschap stuurt, videobelt, en uiteindelijk de kinderen begeleid bezoekt op kantoor van de gecertificeerde instelling of een andere neutrale omgeving.
5.4
Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat de spanningen en onrust van de kinderen na de omgangsmomenten volledig of grotendeels komen door de – naar tevredenheid van alle betrokkenen verlopen – omgang die de kinderen met de vader hebben. In diezelfde periode hebben meerdere wijzigingen in het leven van de kinderen plaatsgevonden. Zo is [minderjarige 1] gestart met haar behandeling bij Basic Trust en is zij overgeplaatst naar het speciaal onderwijs. Van een direct verband tussen de zorgen over de kinderen en de omgang met de vader is het hof dan ook niet gebleken. Bovendien heeft de gecertificeerde instelling ter zitting aangegeven dat [minderjarige 1] baat heeft gehad bij de therapie die zij heeft gehad, dat [minderjarige 2] binnenkort ook zal starten met zijn therapie en dat in overleg met de hulpverleners zij van mening is dat de omgang nu hervat kan worden op een manier die en in een tempo dat in het belang van de kinderen is. Volgens de vader duurt het allemaal veel te lang voordat hij zijn kinderen fysiek mag zien. Het hof is dat met de vader eens en zal hierna een opbouwende omgangsregeling vaststellen waarbij de vader over vijf weken fysieke omgang met zijn kinderen zal kunnen hebben.
5.5
Gelet op het voorgaande acht het hof het passend om de volgende (opbouwende) omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen:
- de vader en de kinderen zullen één week na de mondelinge behandeling met elkaar
videobellen;
- twee weken later zullen de vader en de kinderen nog een keer met elkaar videobellen;
- twee weken later zullen zes begeleide omgangsmomenten van één keer in de twee weken
plaatsvinden, waarbij de duur en frequentie van de omgang alsmede de locatie door de
gecertificeerde instelling zal worden bepaald, met dien verstande dat het hof een duur van dertig
tot zestig minuten per omgangsmoment passend acht;
- na het zesde omgangsmoment zal de omgangsregeling tussen de vader en de gecertificeerde
instelling worden geëvalueerd, waarbij wordt besproken of, en zo ja, op welke manier de
kinderen ook onbegeleide omgang met de vader kunnen hebben;
- indien de gecertificeerde instelling van mening is dat de kinderen onbegeleide omgang
aankunnen, dient tussen de vader en de kinderen een keer in de twee weken omgang plaats te
vinden, waarbij de duur en de locatie van de omgang door de gecertificeerde instelling zal
worden bepaald;
- mocht naar de mening van de gecertificeerde instelling geen onbegeleide omgang mogelijk
zijn, dan blijft de omgang een keer in de twee weken begeleid, waarbij de duur en de locatie
van de omgang door de gecertificeerde instelling zal worden bepaald.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2021 en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat met ingang van heden de omgangsregeling van de vader met de kinderen geldt als omgeschreven onder 5.5;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 20 april 2022 in het openbaar mondeling uitgesproken door mrs. F. Ibili, K.M. Braun, en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 april 2022.