In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Turkije, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het binnenbrengen van ongeveer 1131,7 kilogram heroïne in Nederland tussen 7 en 21 februari 2017. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot 30 maanden gevangenisstraf zou worden veroordeeld, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, namelijk het opzettelijk vervoeren van heroïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 21 februari 2017 in Heijen een container hebben geopend waarin heroïne was verstopt. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs, maar het hof oordeelde dat zijn handelen duidt op opzet en medeplegen.
De strafmaat is vastgesteld op 10 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.