ECLI:NL:GHDHA:2022:860

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
2200410318
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Turkije, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het binnenbrengen van ongeveer 1131,7 kilogram heroïne in Nederland tussen 7 en 21 februari 2017. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot 30 maanden gevangenisstraf zou worden veroordeeld, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, namelijk het opzettelijk vervoeren van heroïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 21 februari 2017 in Heijen een container hebben geopend waarin heroïne was verstopt. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs, maar het hof oordeelde dat zijn handelen duidt op opzet en medeplegen.

De strafmaat is vastgesteld op 10 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004103-18
Parketnummer: 10-960057-17
Datum uitspraak: 10 mei 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Turkije) op [dag] 1977,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 7 feb 2017 tot en met 21 feb 2017 te Heijen en/of te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse
territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of opium en/of morfine,
zijnde heroïne en/of opium en/of morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 februari 2017 tot en met 21 februari 2017 te Heijen en/of Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse territoriale wateren, in elk gevat op een of meer plaats (en) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine,, in elk gevat een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of opium en/of morfine,
zijnde heroïne en/of opium en/of morfine een middel als bedoeld in de hij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
- afspraken heeft gemaakt (op zaterdag 18 februari 2017) met een medeverdachte en daartoe telefoonnummers heeft uitgewisseld;
- ( op dinsdag 21 februari 2017) in een auto met daarin een grote hoeveelheid verhuisdozen, een doos met latex handschoenen en schoonmaakdoekjes vanuit Amsterdam naar een loods in Heijen is gereden;
- ( vervolgens) in die loods een container met daarin een geprepareerde bakoven heeft opengebroken;
- ( vervolgens de verpakking van die bakoven heeft verwijderd en in die bakoven op zoek is gegaan naar pakketten met verdovende middelen, onderwijl contact houdende middels pingberichten met een medeverdachte;
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 7 feb 2017 tot en met 21 feb 2017 te Heijen en/of te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse
territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
en/of opium en/of morfine, zijnde heroïne en/of opium en/of morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 7 feb 2017 tot en met 21 feb 2017 te Heijen en/of te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of opium en/of morfine, zijnde heroïne en/of
opium en/of morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In het dossier van de verdachte is geen wettig bewijsmiddel voorhanden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de verdachte voor februari 2017 enige wetenschap of bemoeienis heeft gehad met de verdovende middelen zoals tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode 7 feb
ruari2017 tot en met 21 feb
ruari2017 te Heijen
en/of te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse
territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd
ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
en/of opium en/of morfine, zijnde heroïne
en/of opium en/of morfine,een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter zitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad nu hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in de container waarin de verdachte en zijn medeverdachte [persoon 1] te Heijen op 21 februari 2017 zijn aangehouden. Evenmin is er volgens de raadsman sprake geweest van medeplegen.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij enkele dagen voorafgaande aan 21 februari 2017 door [persoon 1] was gevraagd om tegen betaling samen met hem, [persoon 1], een inpakklus te verrichten, in verband waarmee zij op 21 februari 2017 in [persoon 1]s personenauto, een Peugeot waarin 50 tot 60 verhuisdozen lagen, naar Heijen zijn gereden. Daar hebben zij in een container gezocht naar goederen. Die goederen gingen zij inpakken. Vervolgens zouden zij weer terugrijden naar Amsterdam. De verdachte wist niet dat het om een lading drugs ging die uit de container moest worden gehaald en verder moest worden vervoerd.
Een verzoek om mee te werken aan een inpakklus maakte hem niet argwanend, omdat hij eerder al inpakwerk had verricht bij een werkgever.
Het hof overweegt hieromtrent naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat op 20 februari 2017 een op 17 februari 2017 per schip in de haven van Antwerpen aangekomen container voorzien van nummer [NUMMER] aldaar is onderzocht, waarin twee bakovens aanwezig bleken te zijn.
De beide bakovens waren identiek geladen met pakketten verdovende middelen, met een brutogewicht van 1131,7 kilogram. Uit een aselectieve test bleek het te gaan om een materiaal bevattende heroïne. De pakketten zijn verwijderd uit de bakovens. Een beperkte hoeveelheid heroïne, 227,8 gram, is teruggeplaatst in een van de bakovens. De bakovens zijn vervolgens zodanig hersteld waardoor aan de buitenzijde niet waarneembaar was dat deze deels gedemonteerd waren geweest en dat de inhoud verwijderd en deels teruggeplaatst was in genoemde container.
De container werd afgesloten met een zegel en teruggeplaatst op de trailer waarop deze stond. Deze container is op de trailer neergezet op de haventerminal te Antwerpen, met het oog op het verdere reguliere vervoer van de container naar de eigenaar ervan, op het afleveradres [adres 2]te Heijen.
De vrachtauto met een aangekoppelde trailer waarop de container staat, is daar in de middag van 21 februari 2017 aangekomen. Twee mannen verlieten bij aankomst van de vrachtauto het pand aan [adres 2]. Dat betrof de medeverdachte [persoon 1] en de verdachte.
[persoon 1], zo wordt door het observatieteam waargenomen, zwaait naar de chauffeur van de combinatie en loopt terug naar genoemd pand en [verdachte] opent de roldeur van het pand. Zij stappen in de door [persoon 1] gehuurde Peugeot die verderop wordt geparkeerd. De chauffeur van de combinatie rijdt de combinatie achteruit het pand [adres 2]te Heijen binnen. [persoon 1] en [verdachte] gaan ook het pand binnen.
Blijkens opgenomen camerabeelden in de container betreden de verdachte en [persoon 1], die handschoenen dragen en voorzien zijn van een zaklamp, meerbedoelde container waarin zij – getuige de waargenomen metaal/schuif- en breekgeluiden en het geritsel van plastic alsmede de waarneming dat zij in de container een pompwagen verplaatsen – rondzoeken en niet de verwachtte lading aantreffen in de container.
Dat wordt ook bevestigd door de in de container opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken) tussen de verdachte en [persoon 1], waaruit blijkt dat de verdachte tegen [persoon 1] zegt “Zouden ze het geopend hebben”, waarna metaal- en schuifgeluiden te horen zijn, gevolgd door de gesprekken, die naar het oordeel van het hof gekenmerkt worden door een zekere onrust dan wel paniek:
[verdachte]: Zou het soms niet (ntv) zijn verdomme... .
[verdachte]: Zij hebben het geopend abi.
[persoon 1]: Ja het is duidelijk dat ze geopend hebben.
[verdachte]: Zou het niet hier kunnen zijn...Ligt het er niet?”
[verdachte]: Zou het niet hier in liggen?
en
[verdachte]: Heb jij het gevonden?
[persoon 1]: Nee man..
[persoon 1]: Zal gechoqueerd zijn.
[verdachte]: Wat?
[persoon 1] : Hij zal gechoqueerd zijn.
Hierna worden de verdachte en zijn medeverdachte in de loods door de politie aangehouden.
Voorts overweegt het hof als volgt.
De oorspronkelijk in de container in de Antwerpse haven aangetroffen hoeveelheid heroïne, 1131,7 kilogram, vertegenwoordigt een economische waarde van vele tientallen miljoenen euro’s.
Op grond van algemene ervaringsregels gaat het hof er van uit dat organisatoren van een dergelijk waardevol transport het risico van mislukking zoveel mogelijk zullen beperken. Aldus zullen uitsluitend diegenen bij het (verdere) vervoer/transport worden betrokken die te vertrouwen zijn en die personen worden goed geïnstrueerd en geïnformeerd zodat zij tevoren met het oog op het uitvoeren van de te verrichten taak van de hoed en rand weten.
Een cruciale betrokkenheid bij het verdere vervoer in Nederland van een dergelijke partij harddrugs is gezien deze algemene ervaringsregels op geen enkele wijze te rijmen met de door de verdediging gestelde omstandigheid dat de verdachte niet op de hoogte zou zijn geweest van de aard van de in te pakken en te vervoeren goederen.
Het hof houdt het er dan ook voor dat de verdachte tevoren heeft geweten van de inhoud van de container, in die zin dat zich daarin een hoeveelheid heroïne bevond.
Dat de verdachte wist dat het ging om de oorspronkelijke hoeveelheid van 1131,7 kilogram heroïne en dat zijn opzet op die hoeveelheid was gericht acht het hof niet bewezen. Dat verdachtes opzet was gericht op een hoeveelheid van aanzienlijk meer dan de meergenoemde beperkte hoeveelheid 227,8 gram leidt het hof af uit het gegeven dat de verdachte en zijn medeverdachte met 50 tot 60 verhuisdozen zijn afgereisd naar Heijen.
Het hof is in deze context bezien voorts van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte duidt op een opzettelijk handelen welk handelen niet anders kan worden begrepen dan gericht te zijn op het (verdere) vervoer van een materiaal bevattende heroïne.
De andersluidende verklaring van de verdachte acht het hof niet aannemelijk geworden, in het bijzonder niet gelet op de inhoud van de aangehaalde OVC-gesprekken in combinatie met de in de container verrichtte zoekhandelingen.
Voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, brengen het hof voorts tot het oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachte in de zin van medeplegen van het (verdere) vervoer van een hoeveelheid heroïne en niet dat hij, zoals door de raadsman subsidiair is bepleit, slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat - de verdachte samen met zijn medeverdachte vanuit Amsterdam naar Heijen zijn reden met 50 tot 60 verhuisdozen;
- zij samen in Heijen in de betreffende container zijn geweest waarin zij samen hebben gezocht en
- dat zij voornemens waren na afloop van de klus samen terug te reizen.
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijke (verdere) vervoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne in Nederland die enkele dagen eerder via de haven van Antwerpen het vaste land had bereikt en vervolgens was getransporteerd naar een loods te Heijen.
De wijze waarop dit gebeurde getuigt van een professionele en gedegen voorbereide aanpak. De partij, die oorspronkelijk -voordat deze werd onderschept door de Belgische autoriteiten- 1131,7 kilogram woog, was immers op gewiekste wijze verstopt in twee geprepareerde bakovens. Het spreekt voor zich dat deze hoeveelheid heroïne bestemd was voor de verdere handel, waarmee zeer grote sommen geld gemoeid zouden zijn. Nog afgezien van het feit dat heroïne schadelijk is voor de volksgezondheid, gaat het gebruik ervan niet zelden gepaard met vele andersoortige vormen van
(gewelds-)criminaliteit.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook zonder meer gerechtvaardigd.
Het hof zal bij het bepalen van de hoogte van de straf geen aansluiting zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van het invoeren van een hoeveelheid harddrugs die zijn gerelateerd aan de oorspronkelijke hoeveelheid ingevoerde drugs, maar bij de rol van de verdachte binnen de organisatie van het onderhavige drugstransport.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte pas enkele dagen voordat de lading heroïne naar Nederland zou worden vervoerd in beeld is gekomen, dat hij een -ten opzichte van de leidinggevenden achter de invoer van de partij heroïne- ondergeschikte rol heeft gehad die het hof typeert als uithaler of inpakker en dat zijn inzet mede ten doel heeft gehad die leidinggevenden uit de wind te houden.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte geen relevante eerdere veroordelingen voor strafbare feiten op zijn naam heeft staan.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zijn leven intussen weer op orde heeft weten te brengen; hij heeft naast zijn uitkering een baan als oproepkracht in een restaurant gevonden en hij heeft een schuldsaneringstraject succesvol afgerond. Tevens heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat de omstandigheid acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte met zijn echtgenote de zorg draagt voor hun mentaal en lichamelijk gehandicapte zoon.
Voorts houdt het hof rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep.
Na het instellen van hoger beroep zijdens de verdachte op
18 oktober 2018 diende het geding in hoger beroep in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte niet in voorlopige hechtenis verkeert, met een einduitspraak te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Het hof doet evenwel eerst op 10 mei 2022 einduitspraak, zodat bedoelde termijn is overschreden. Deze overschrijding is buiten de beïnvloedingssfeer van de verdediging ontstaan; verdachtes zaak maakte tot en met het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021, op welke zitting de zaak tegen de verdachte zaak werd afgesplitst, weliswaar deel uit van een megastrafzaak waarin meerdere andere verdachten betrokken zijn, doch de verdachte heeft in hoger beroep geen onderzoekswensen gedaan waaraan enig tijdsverloop voor rekening van de verdachte kan worden toegeschreven.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden een passende en geboden reactie. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof evenwel volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Anders dan door de raadsman meer subsidiair is bepleit zoekt het hof bij de bepaling van de strafmaat geen aansluiting bij de straftoemeting ter zake van overtreding van het per 1 januari 2022 in werking getreden artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij overweegt het hof dat deze strafbaarstelling
per 1 januari 2022, zoals blijkt uit de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 35564, nr. 6, p. 20 e.v.) is ingevoerd voor gevallen waarin bestaande strafbaarstellingen (ingevolge de Opiumwet) te kort schieten:
“De bestaande strafbaarstellingen schieten inderdaad tekort voor het bestrijden van het binnendringen van besloten plaatsen met het doel van het plegen van ernstige strafbare feiten, zoals het transport van verdovende middelen. Zodra personen worden ontdekt die zich onbevoegd op het besloten terrein bevinden, is het dikwijls niet mogelijk om te bewijzen dat deze personen strafbaar handelen op grond van de Opiumwet.
Verdachten zorgen ervoor dat hun aanwezigheid niet in verband kan worden gebracht met (drugs)criminaliteit. Daartoe ontdoen zij zich bijvoorbeeld zo snel mogelijk van een mobiele telefoon, die informatie bevat over de drugszending. Alsdan resteert verdenking van overtreding
van art 461 Sr, het betreden van een privé domein zonder daartoe gerechtigd te zijn.”
Een dergelijke situatie doet zich in de onderhavige zaak niet voor. Immers, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van strafbaar handelen op grond van de Opiumwet.
Daarenboven verschilt het beschermd belang van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht –een vorm van huisvredebreuk en een misdrijf tegen de openbare orde– in sterke mate van het beschermd belang van de strafbaarstelling van artikel 2, onder B juncto artikel 10 van de Opiumwet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2022.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.