ECLI:NL:GHDHA:2022:859

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
2200410518
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor afpersing en voorbereiden van gijzeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van afpersing, het voorbereiden van gijzeling en een poging tot afpersing. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een zwaardere straf geëist. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij hij samen met anderen heeft geprobeerd om een aanzienlijk bedrag van 12 miljoen euro af te persen van de slachtoffers door middel van bedreiging met geweld. De verdachte heeft ook voorbereidingen getroffen voor de gijzeling van de familie van een medeverdachte. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. O.E.M. Leinarts, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004105-18
Parketnummer: 10-960116-17
Datum uitspraak: 10 mei 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Groot-Brittannië) op [dag] 1987,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 en/of 22 april 2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van een of meer gegevens, te weten het telefoonnummer van [persoon 2], in elk geval van enig gegeven, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [persoon 1] heeft opgebeld en heeft gezegd dat er een granaat in het restaurant van die man zou worden gegooid als het telefoonnummer niet die avond zou worden gegeven.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 23 april 2017 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of te Amersfoort en/of te Alphen aan de Rijn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten gijzeling als bedoeld in artikel 282a Wetboek van Strafrecht (Sr) en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 Sr, opzettelijk informatie heeft/hebben verzameld over/van één of meerdere personen, te weten
- [persoon 3] en/of
- [ persoon 4] en/of
- [ persoon 2] en/of
- [ persoon 5] en/of
- [ persoon 6]
en/of afspraken te hebben gemaakt en/of besprekingen te hebben gehad met [persoon 10] en/of andere personen over:
- het weghalen/kidnappen van de vrouw van [persoon 3] en/of zijn kinderen en/of zijn schoonmoeder;
-het (vervolgens) een aantal maanden verborgen houden van de vrouw van [persoon 3];
- het regelen van bakens voor de auto's van een of meer personen uit de familie van [persoon 3];
en/of samen met anderen de (schoon)familie van [persoon 3] heeft geobserveerd door bij die familie aan te bellen en/of de tuin van de woning van die familie zonder toestemming te hebben betreden;
en/of voorwerpen/informatiedragers/vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad, te weten: een huurauto ([voertuig] met kenteken [KENTEKEN]), een telefoon, een baken, tie-wraps, een foto van [persoon 2] met zijn kleinkind, een foto van het adres van [persoon 2], een foto van het kenteken van de auto van [persoon 2] en [persoon 3], een foto van de verblijfsvergunning van [persoon 8];
en/of
hij in of omstreeks de periode 19 tot en met 22 april 2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 2], [persoon 5] en [persoon 6] heeft gedwongen tot de afgifte van 12 miljoen euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat:
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gezegd dat de woning van bovengenoemde personen zou worden opgeblazen; - hij en/of zijn mededader(s) aan die [persoon 2] heeft/hebben medegedeeld dat als er geen kinderen waren geweest deze [persoon 2] niet meer in leven zou zijn geweest;
- hij en/of zijn mededader(s) aan die [persoon 2] heeft/hebben gevraagd of hij die mannen in de tuin niet gezien heeft. Dat hij tegen die [persoon 2] heeft gezegd dat die mannen bij hem hoorden en dat hij zo 10 man naar het huis van die [persoon 2] kan sturen en dat zijn huis een wit hekje heeft, terwijl er in de dagen ervoor reeds meerdere malen onbekend gebleven personen met zwarte kleding over de schutting van de woning geklommen waren en in de tuin van die [persoon 2] hadden gestaan en hadden aangebeld
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte - rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM - ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21
en/of 22april 2017
te Rotterdam, en/of eldersin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk om
zich en/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van een
of meergegeven
s, te weten het telefoonnummer van [persoon 2],
in elk geval van enig gegeven, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en)dat hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s)die [persoon 1] heeft opgebeld en heeft gezegd dat er een granaat in het restaurant van die man zou worden gegooid als het telefoonnummer niet die avond zou worden gegeven.
2.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 februari 2017 tot
en met23 april 2017
te Rotterdam en/of Amsterdam en/of te Amersfoort en/of te Alphen aan de Rijn en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten gijzeling als bedoeld in artikel 282a Wetboek van Strafrecht (Sr)
en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 Sr, opzettelijk informatie heeft
/hebbenverzameld over/van
één of meerderepersonen, te weten
- [persoon 3] en
/of
- [ persoon 4] en
/of
- [ persoon 2]
en/of
- [persoon 5] en/of
- [persoon 6]
en
/ofafspraken
te hebbenheeftgemaakt en
/ofbesprekingen
te hebbenheeftgehad met [persoon 10] en
/ofandere personen over:
- het weghalen/kidnappen van de vrouw van [persoon 3] en/of zijn kinderen en/of zijn schoonmoeder;
-het (vervolgens) een aantal maanden verborgen houden van de vrouw van [persoon 3];
- het regelen van bakens voor de auto's van een of meer personen uit de familie van [persoon 3];
en
/ofsamen met anderen de (schoon)familie van [persoon 3] heeft geobserveerd door bij die familie aan te bellen en
/ofde tuin van de woning van die familie zonder toestemming te hebben betreden;
en
/ofvoorwerpen/informatiedragers/
eenvervoermiddel
enbestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad, te weten: een huurauto ([voertuig] met kenteken [KENTEKEN]), een telefoon, een baken,
entie-wraps
, een foto van [persoon 2] met zijn kleinkind, een foto van het adres van [persoon 2], een foto van het kenteken van de auto van [persoon 2] en [persoon 3], een foto van de verblijfsvergunning van [persoon 8];
en
/of
hij in
of omstreeksde periode 19 tot en met 22 april 2017
te Rotterdam, en/of eldersin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om
zich en/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [persoon 2], [persoon 5] en [persoon 6] heeft gedwongen tot de afgifte van 12 miljoen euro,
in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
[persoon 3], in elk gevalaan een ander of anderen dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s),
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en)dat:
- hij en/of zijn mededader
(s)heeft/hebben gezegd dat de woning van bovengenoemde personen zou worden opgeblazen; - hij en/of zijn mededader(s) aan die [persoon 2] heeft/hebben medegedeeld dat als er geen kinderen waren geweest deze [persoon 2] niet meer in leven zou zijn geweest;
- hij en/of zijn mededader(s) aan die [persoon 2] heeft/hebben gevraagd of hij die mannen in de tuin niet gezien heeft. Dat hij tegen die [persoon 2] heeft gezegd dat die mannen bij hem hoorden en dat hij zo 10 man naar het huis van die [persoon 2] kan sturen en dat zijn huis een wit hekje heeft, terwijl er in de dagen ervoor reeds meerdere malen onbekend gebleven personen met zwarte kleding over de schutting van de woning geklommen waren en in de tuin van die [persoon 2] hadden gestaan en hadden aangebeld
,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Voorwaardelijk verzoek horen [persoon 11] als getuige
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijk verzoek gedaan om (de medeverdachte) [persoon 11] als getuige te horen indien het hof, gelijk de rechtbank, de door [persoon 11] als verdachte in eerste aanleg in zijn eigen strafzaak afgelegde verklaring in de onderhavige zaak als bewijsmiddel zou willen gebruiken.
Het hof zal de verklaring van [persoon 11] niet als bewijs bezigen. Het voorwaardelijk verzoek behoeft derhalve geen bespreking en beslissing.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit.
Het hof overweegt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting als volgt.
Op basis van de voor het bewijs gebezigde afgeluisterde en opgenomen telecommunicatie stelt het hof vast dat het de verdachte is, die met een [plaats]s accent in de Engelse taal met [persoon 1] aan de telefoon heeft gesproken en dat hij in een aantal in de bewijsmiddelenbijlage aangehaalde telefoongesprekken te horen is als degene die de medeverdachte [persoon 11], die voor hem, [verdachte], als tolk Engels-Turks en als woordvoerder optreedt, in de Engelse taal souffleert wat hij moet zeggen, die vervolgens onder andere de in de bewezenverklaring omschreven verbale bedreigingen, vertaalt en uit.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [persoon 11] (de in afgeluisterde telecommunicatie aangeduid als [OMSCHRIJVING]) in een gesprek van 21 april 2017 te 23:20 uur met [persoon 1] zegt dat hij samen met een Engelse vriend is voor wie hij vertaalt.
Als [persoon 11] op 22 april 2017 te 12:21 uur [persoon 1] belt, zegt hij tegen [persoon 1] dat hij met zijn vieren wil praten; de vierde man is [persoon 2]. [persoon 1] stelt voor elkaar te ontmoeten bij het [locatie] te Rotterdam. Ook tijdens dat gesprek is op de achtergrond een Engels sprekende man te horen.
Enkele minuten later, om 12:27 uur, belt [persoon 11] nogmaals met [persoon 1]. In dat gesprek zegt hij onder meer dat zij ook met z’n vieren zullen zijn en dat hij – [persoon 11] – de vertaler is.
De verdachte [verdachte] en [persoon 11] vertrekken in een [voertuig] naar het [locatie], voorzien van kenteken [KENTEKEN], die gehuurd was door de medeverdachte [persoon 10], destijds genaamd: [persoon 10], de broer van de medeverdachte [persoon 9]. Laatstgenoemde is aan te merken als opdrachtgever van de in de onderhavige zaak ten laste van de verdachte [verdachte] bewezenverklaarde feiten. [persoon 9] beschouwt een van de in de bewezenverklaring onder 2 genoemde beoogde slachtoffers van de beraamde gijzeling, (medeverdachte) [persoon 3] – schoonzoon van meergenoemde [persoon 2] - als een verrader na een door de autoriteten ontdekt cocaïnetransport, voor welke ontdekking hij [persoon 3] verantwoordelijk houdt.
[persoon 1], [persoon 2], de verdachte [verdachte] en [persoon 11] ontmoeten elkaar in het [locatie] en spreken elkaar in het naastgelegen café [locatie 2].
Blijkens de verklaring van de getuige [persoon 2] heeft hij met [persoon 1] en twee andere mannen een ontmoeting gehad in het [locatie]. De stem van een van de mannen herkende hij als de stem van de man die als tolk optrad aan de telefoon en de andere man was de man die kennelijk aan de telefoon Engels sprak tegen de tolk.
Uit die verklaring leidt het hof af dat laatstbedoelde man de verdachte [verdachte] is en dat hij op de hoogte was van de aanleiding en de aard van de ontmoeting en begreep wat er speelde.
Na het gesprek, om 14:17 uur, stappen twee mannen - [verdachte] en [persoon 11] - als bestuurder respectievelijk passagier in de eerdergenoemde [voertuig] en rijden weg. Enige tijd later worden zij op de snelweg A4 ter hoogte van Zoeterwoude aangehouden terzake van (poging tot) afpersing en bedreiging en in verzekering gesteld.
Dat de verdachte de betreffende Engelsman is, vindt naar het oordeel van het hof voorts bevestiging in opgenomen communicatie tussen de op dat moment gedetineerde [persoon 9] en [persoon 10] van 16 mei 2017.
In bedoeld gesprek vraag [persoon 9] aan [persoon 10] waarom hij, [persoon 10], hen een auto heeft gegeven die op zijn, [persoon 10]s, naam staat en dat ze proberen hem daar aan te linken. [persoon 10] zegt in dat gesprek dat er een Turk en een Engelsman zijn aangehouden.
Voorts wordt die vaststelling ondersteund door de door de verdachte tegenover de recht-commissaris afgelegde verklaring d.d. 25 april 2017 (proces-verbaal verhoor verdachte, inbewaringstelling). Bij die gelegenheid heeft de verdachte, bijgestaan door een tolk in de Engelse taal, verklaard dat hij bij het [locatie] was en dat mensen hem hadden gevraagd of hij wilde uitzoeken wie vijf maanden geleden geld had gestolen van iemand, alsmede dat zijn vrouw zwanger is, dat zijn vrouw alleen in Spanje is en dat hij er voor haar wil zijn, in verband waarmee hij de rechter-commissaris verzoekt hem op borgtocht vrij te laten.
Die verklaring met betrekking tot zijn in Spanje verblijvende zwangere vrouw sluit aan op het OVC-gesprek tussen [persoon 9] en [persoon 10] van 18 april 2017 (9:30:00 uur).
[persoon 10] zegt in dat gesprek - dat gaat over het ophalen (gijzelen) van de familie [van [persoon 3]] - dat ‘hij’ heeft gezegd dat hij naar Spanje gaat, omdat zijn vrouw gaat bevallen. [persoon 9] zegt dat hij weer snel terug moet komen.
De hiervoor genoemde belastende feiten en omstandigheden acht het hof – in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd – redengevend voor het bewijs dat de verdachte de persoon (de Engelsman) is die tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) de bewezenverklaarde feiten heeft medegepleegd; voor de betrokkenheid van een andere Engelsman in plaats van de verdachte [verdachte] bij de bewezenverklaarde feit acht het hof geen aanknopingspunten aanwezig.
Daaraan voegt het hof toe dat anders dan door de raadsman betoogd uit het voorgaande volgt dat de verdachte zowel bij de voorbereiding als (het begin van) de uitvoering van de bewezenverklaarde feiten een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft gehad om hem als medepleger aan te merken.
Ten aanzien van het verweer dat [persoon 1] in zijn verhoor op 16 mei 2017 heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde door de telefoontjes, overweegt het hof met de rechtbank dat voor het bewijs dat sprake is van bedreiging met geweld in de zin van afpersing als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht slechts is vereist dat de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat deze bij de bedreigde de redelijke vrees kan oproepen dat het geweld waarmee wordt gedreigd ten uitvoer zou worden gelegd.
Het hof stelt vast dat de inhoud van de gesprekken onmiskenbaar van zeer dreigende aard is, hetgeen naar objectieve maatstaven gemeten ook als bedreigend zal worden ervaren. Ook uit de context van de meerdere telefonische contacten binnen een korte periode – waarin [persoon 1] steeds opnieuw gemaand wordt om een telefoonnummer te verstrekken - en het feit dat door [persoon 1] om 00.00 uur (het als ultimatum gestelde moment waarna -indien het telefoonnummer niet zou worden gegeven- er een granaat in het restaurant van die man zou worden gegooid) ook daadwerkelijk het betreffende telefoonnummer wordt verstrekt, volgt dat [persoon 1] door deze dreigementen is overgegaan tot het verstrekken van het gevraagde telefoonnummer.
Slotsom is dat het hof de verweren verwerpt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van voorbereiding van medeplegen van gijzeling

en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan afpersing, het voorbereiden van gijzeling en een poging tot afpersing, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
De verdachte is op zoek geweest naar een medeverdachte, die verantwoordelijk werd gehouden voor een verdwenen drugstransport. Met het gebruik van dreigende taal heeft hij eerst getracht iemand te bewegen om de familie van de medeverdachte met hem contact op te laten nemen, dan wel het telefoonnummer van de familie van de medeverdachte aan hem te verstrekken. Nadat hij een telefoonnummer had gekregen heeft hij diverse malen familieleden van die medeverdachte gebeld en meerdere keren gedreigd met levensbedreigend geweld. Ook heeft hij personen bij wijze van intimidatiemethode bij de woning van de familie laten rondlopen en laten aanbellen. Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen voorbereidingen getroffen om één of meerdere familieleden van de medeverdachte te gijzelen en op een afgelegen plek vast te houden. Dit zijn zeer ernstige feiten. De familie van die medeverdachte is door deze handelwijze grote angst aangejaagd. De handelingen van onder andere de verdachte hebben ertoe geleid dat de vrouw en kinderen van bedoelde medeverdachte zich genoodzaakt voelden onder te duiken.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte geen andere veroordelingen op zijn naam heeft staan.
Voorts houdt het hof rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep.
Na het instellen van hoger beroep zijdens de verdachte op
16 oktober 2018 diende het geding in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte niet in voorlopige hechtenis verkeert, met een einduitspraak te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Het hof doet evenwel eerst op 10 mei 2022 einduitspraak, zodat bedoelde termijn is overschreden. Deze overschrijding is buiten de beïnvloedingssfeer van de verdediging ontstaan; verdachtes zaak maakte tot en met het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021, op welke zitting de zaak tegen de verdachte werd afgesplitst, weliswaar deel uit van een megastrafzaak waarin meerdere andere verdachten betrokken zijn, doch de verdachte heeft in hoger beroep geen onderzoekswensen gedaan waaraan enig tijdsverloop voor rekening van de verdachte kan worden toegeschreven.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren een passende en geboden reactie. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof evenwel volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 46, 47, 57, 282a, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2022.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.