ECLI:NL:GHDHA:2022:785

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
2200265621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in gewapende overval op belwinkel na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Den Haag. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor zijn vermeende betrokkenheid bij een gewapende overval op een belwinkel in Den Haag op 21 oktober 2020. Tijdens de overval zou een geldbedrag van ongeveer € 1800,00 zijn weggenomen, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen de eigenaar van de winkel zouden zijn gepleegd.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De belangrijkste bewijsmiddelen, waaronder DNA-sporen en vingerafdrukken op een plastic tas die tijdens de overval was achtergelaten, waren niet overtuigend genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de overval vast te stellen. De verdachte had verklaard dat hij regelmatig in de buurt van de winkel was, maar het hof kon niet uitsluiten dat zijn DNA op de tas was gekomen zonder dat er een verband met de overval bestond.

Daarnaast heeft het hof de verklaringen van de eigenaar van de winkel en zijn zoon als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld. De eigenaar had aanvankelijk een andere persoon als dader aangewezen, en de zoon had pas vijf maanden na de overval de verdachte genoemd, wat de geloofwaardigheid van zijn getuigenis ondermijnde. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de gewapende overval, en heeft hem vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002656-21
Parketnummer: 09-073065-21
Datum uitspraak: 29 april 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 augustus 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij beslist als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2020 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van (in totaal) ongeveer
€ 1800,00, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer]te richten en/of (vervolgens) te zeggen dat die [slachtoffer]de deur van het kantoor moest openen omdat anders zou worden geschoten en/of
- ( meerdere malen) in het gezicht van die [slachtoffer]te slaan/stompen en/of
- een schot te lossen met het vuurwapen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat niet overtuigend is bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde gewapende overval. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Naar aanleiding van een overval op de belwinkel van [slachtoffer], gelegen aan de [straat] te Den Haag, is door de politie onderzoek verricht. In het pand werd een Albert Heijn plastic draagtas veilig gesteld die was achtergelaten door één van de twee daders. Na onderzoek werden op de buitenzijde van de plastic draagtas veertien dactyloscopische sporen en aan de binnenzijde drie dactyloscopische sporen zichtbaar, waarvan één spoor op de verdachte is geïndividualiseerd. Daarnaast is DNA aangetroffen van meerdere personen op de hengsels van de plastic draagtas, waarvan een DNA-mengprofiel dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte en van in ieder geval twee andere onbekend gebleven personen.
De verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig is te vinden op een plein in de nabijheid van de winkel waar de overval is gepleegd en in de buurt van een supermarkt van Albert Heijn. Op het pleintje gooit hij weleens een plastic tas van die supermarkt weg.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het voorgaande weliswaar met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de plastic draagtas heeft vastgehouden, maar kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die tijdens de overval op de winkel de plastic draagtas bij zich had en dat de verdachte dus één van de overvallers was. De plastic draagtas is immers een verplaatsbaar object, terwijl niet kan worden vastgesteld wanneer het DNA van de verdachte op de plastic draagtas is gekomen. Daar komt bij dat de tas weliswaar is meegenomen door één van de daders van de overval en daarmee een delict-gerelateerd object is, maar dat het zeker niet ongebruikelijk is dat plastic tasjes (mede vanwege de zeer geringe waarde) achteloos worden weggegooid of (meermaals) wisselen van eigenaar/ gebruiker. Daardoor kan het hof onvoldoende uitsluiten dat het DNA van de verdachte reeds voorafgaand aan de overval (en zonder dat er een verband met de overval bestaat) op de plastic tas is terechtgekomen. Dat maakt dan ook dat de verklaring van de verdachte dat niet hij maar een andere persoon een eerder door hem weggegooide plastic draagtas bij zich had, niet zonder meer als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven, te meer nu op de plastic draagtas ook tal van niet te individualiseren dactyloscopische sporen en DNA-sporen van andere onbekend gebleven personen zijn aangetroffen. Bovendien bevindt zich in de nabijheid van het plein waar de verdachte zich regelmatig begeeft en de overvallen winkel inderdaad een supermarkt van Albert Heijn. Voorts is uit het onderzoek van de politie in elk geval één andere naam van een persoon duidelijk naar voren gekomen die mogelijk bij de overval betrokken is geweest en bovendien een bekende is van de verdachte, maar waarnaar kennelijk niet verder is gerechercheerd.
Naar het oordeel van het hof is er ook geen voldoende betrouwbaar en overtuigend ander bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval. Dat bewijs kan in het bijzonder niet gevonden worden in de verklaringen van [slachtoffer] en zijn zoon.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de voor de verdachte belastende verklaringen van de eigenaar van de winkel niet bruikbaar zijn voor het bewijs. De eigenaar van de winkel heeft immers in eerste instantie en met grote stelligheid een andere persoon aangewezen als dezelfde dader die later door hem is ‘herkend’ als de verdachte. Na aanhouding van die andere persoon is komen vast te staan dat hij de overval niet gepleegd kan hebben. Pas daarna heeft de eigenaar van de winkel de verdachte aangewezen als één van de daders.
Ook de verklaring van de zoon van de eigenaar, waarin hij onder meer verklaart dat hij de verdachte vlak na de overval met een vuurwapen in zijn hand heeft zien wegrennen, heeft het hof niet kunnen overtuigen. Daarbij weegt zwaar dat deze getuige pas ongeveer vijf maanden na de overval voor het eerst tegenover de politie de naam van de verdachte heeft genoemd, terwijl dit tijdsverloop (ook) voor het hof niet goed te begrijpen is. Deze omstandigheid doet in de gegeven omstandigheden grote afbreuk aan de waarde die kan worden gehecht aan de ‘herkenning’ van de verdachte door deze getuige. Het hof heeft bij dit oordeel tot slot nog betrokken dat, door het in het dossier ontbreken van in de loop van het onderzoek door deze getuige genoemde camerabeelden, de gestelde overeenkomsten ten aanzien van ‘het loopje’ van één van de daders en de verdachte niet konden worden geverifieerd.
Naast de hiervoor besproken aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, heeft het onderzoek van de politie geen andere voor de verdachte belastende resultaten opgeleverd. Zijn contacten met [medeverdachte], die ook als mogelijke dader van de overval naar voren komt in het onderzoek, maar die nooit is gehoord als verdachte, laat staan is vervolgd, zijn – ook in samenhang met de op de Albert Heijn-tas aangetroffen sporen - onvoldoende om een bewezenverklaring op te baseren.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gewapende overval op [slachtoffer], zodat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 5.087,34.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.403,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. B.P. de Boer en mr. K.I. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 april 2022.