ECLI:NL:GHDHA:2022:775

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
22-003493-20.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake poging tot moord en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2020. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren voor poging tot moord en wapenbezit. De advocaat-generaal heeft hoger beroep ingesteld en gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot 12 jaren gevangenisstraf zou worden veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 september 2019 met een geladen vuurwapen naar de woning van het slachtoffer is gereden en daar meerdere keren op hem heeft geschoten, waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade, wat de kwalificatie van poging tot moord rechtvaardigde. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, en werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 9.664,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003493-20
Parketnummer: 10-218632-19
Datum uitspraak: 21 april 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 september 2019 te Geervliet, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen althans eenmaal met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd/afgeschoten op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] (onder andere) in de buik en/of rug en/of borst, althans het lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 september 2019 te Geervliet, gemeente Nissewaard een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk FN Browning, kaliber 7.65 millimeter en/of (daarbij) voor dit vuurwapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overweging
Standpunt van de advocaat-generaal
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde acht de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), een en ander zoals nader onderbouwd in het overgelegde requisitoir.
Standpunt van de verdachte en de verdediging
De verdediging heeft – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord, nu er geen sprake is geweest van voorbedachte raad, een en ander zoals nader onderbouwd in de overgelegde pleitnota.
Het oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
De verdachte en [slachtoffer] zijn bekenden van elkaar en waren op Facebook en Whatsapp actief in gezamenlijke groepen. Medio 2019 is tussen de verdachte en [slachtoffer] een ruzie ontstaan als gevolg waarvan zij elkaar en elkaars partners over en weer telefonisch en via (spraak)berichten zijn gaan beledigen, bedreigen en uitdagen.
In de dagen voor 8 september 2019 zijn over en weer (spraak) berichten gestuurd waarin verdachte en [slachtoffer] elkaar uitschelden en uitdagen om af te spreken.
Op 8 september 2019 rond 17:00 uur heeft [slachtoffer] via een spraakbericht het gezin van de verdachte bedreigd en de verdachte laten weten dat hij wist waar hij woonde. Om 17.04 uur heeft nog een spraakbericht van verdachte naar [slachtoffer] plaatsgevonden, waarin verdachte zegt: “ik zie jou zo meteen gozertje”. De verdachte is vervolgens met een geladen vuurwapen naar de woning van [slachtoffer] in Geervliet gereden.
Na ruim twee uur rijden is de verdachte daar rond 20:00 uur aangekomen. Hij heeft zijn auto in een zijstraat van de straat van de woning van [slachtoffer] geparkeerd en hij heeft bij de woning van [slachtoffer] aangebeld. [slachtoffer] heeft de voordeur opengedaan. Hij zag de verdachte staan die een pistool op hem had gericht, waarop hij meteen geprobeerd heeft de voordeur te sluiten. De verdachte heeft vervolgens door de ruit van de voordeur acht schoten gelost, waarbij [slachtoffer] door vier kogels in zijn buik, borst en rug is getroffen. De verdachte is na het schietincident rustig naar zijn auto teruggelopen en vertrokken.
Voorbedachte raad
De vraag waarvoor het hof ziet zich gesteld is of hier sprake is van een poging moord of een poging doodslag. Het is vaste jurisprudentie dat voor de voorbedachten rade die vereist is voor een (poging tot) moord voldoende is dat vast is komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hierbij om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een poging moord opleveren. Verdachte is met een geladen vuurwapen in zijn auto gestapt en is naar de woning van het slachtoffer gereden. Hij heeft onderweg ruim twee uur kunnen nadenken over de te zetten stappen alvorens hij aanbelde bij het slachtoffer. Ter plaatse heeft geen nadere woordenwisseling plaatsgevonden na het openen van de voordeur door het slachtoffer, maar is door verdachte vrijwel direct op het slachtoffer geschoten; hetgeen betekent dat verdachte het wapen al had doorgeladen voordat hij aanbelde bij het slachtoffer. Het verweer van de verdachte dat hij het wapen had meegenomen ter bescherming en dat hij dacht dat het slachtoffer naar zijn broeksband greep toen hij verdachte zag en dat hij daarom schoot, vindt het hof geenszins aannemelijk geworden, nu hiervoor geen enkele steun in het dossier kan worden gevonden.
Dit betekent dat, alles afwegend, naar het oordeel van het hof verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op
of omstreeks8 september 2019 te Geervliet, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen
althans eenmaalmet een vuurwapen
één of meerkogels heeft afgevuurd/afgeschoten op en
/ofin de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en
/of (daarbij
)die [slachtoffer]
(onder andere)in de buik en
/ofrug en
/ofborst
, althans het lichaamheeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks8 september 2019 te Geervliet, gemeente Nissewaard een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk FN Browning, kaliber 7.65 millimeter en
/of (daarbij)voor dit vuurwapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Noodweer, noodweerexces en putatief noodweer
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte is door de verdediging – kort weergegeven –aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de verdachte handelde uit noodweer, dan wel noodweerexces, dan wel putatief noodweer.
Nu het hof het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde bewezen acht, behoeft het gevoerde verweer geen bespreking.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Staande voor de voordeur van de woning van het slachtoffer heeft hij meerdere keren door de ruit van die voordeur geschoten waarbij het slachtoffer meerdere schotwonden heeft opgelopen in de borst en de rug. Het is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken geweest dat het slachtoffer niet dodelijk is verwond. Doordat het feit plaatsvond bij de woning van het slachtoffer, zijn ook diens gezinsleden hiermee geconfronteerd. Feiten als de onderhavige zijn schokkend en brengen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving.
Dat er in de aanloop naar het schietincident sprake was van een verbaal conflict tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij ook het slachtoffer zich niet onbetuigd heeft gelaten, laat onverlet dat verdachte niet op een dergelijke buitensporige wijze het conflict had mogen beslechten.
De verdachte heeft tevens een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dit bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich kan brengen en vuurwapens vaak worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting, hetgeen zich in de onderhavige zaak ook heeft verwezenlijkt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor wapenbezit.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof tevens acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 9 september 2020. Hieruit komt naar voren dat bij de verdachte geen persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld en dat de verdachte niet voldoet aan de criteria van psychopathie. De rapporteurs adviseren de verdachte als toerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde.
Ook heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies Detentie & Re-integratieplan d.d. 10 maart 2021 en op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting over zijn persoonlijke omstandigheden.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de toerekening daarvan aan de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige vrijheidsbenemende straf.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof ook acht geslagen op straffen zoals opgelegd in vergelijkbare zaken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Door de verdediging is bepleit dat rekening dient te worden gehouden met de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet straffen en beschermen. De verdachte wordt onevenredig benadeeld door deze wet. De verdediging heeft daarnaast verzocht - in het geval het hof voornemens is dezelfde straf op te leggen als de rechtbank heeft gedaan - netto dezelfde straf op te leggen als in eerste aanleg.
Het hof overweegt het volgende.
De huidige wijze waarop straffen worden geëxecuteerd is het resultaat van een politiek besluitvormingsproces. Het is een bewuste keuze van wetgever geweest om de voorwaardelijke invrijheidstelling te beperken, waarmee de duur van de netto te ondergane vrijheidsbeneming bij gevangenisstraffen langer dan zes jaar, langer is dan vóór 1 juli 2021. Het hof is van oordeel dat het niet op de weg van de rechter ligt om in de straftoemeting vervolgens een correctie toe te passen, waardoor vóór en na 1 juli 2021 netto dezelfde gevangenisstraf wordt opgelegd. Daarbij komt dat het feit door het hof thans gekwalificeerd wordt als poging moord, terwijl het feit door de rechtbank als poging doodslag was gekwalificeerd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 9.664,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Hiertoe is aangevoerd dat de benadeelde zelf ook een rol heeft gehad bij het ontstaan van het delict. De schade moet dan worden verdeeld over de verdachte en de benadeelde. Nu dit te ingewikkeld zou zijn, is de vordering niet geschikt om binnen het strafproces te worden behandeld en dient de benadeelde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof ziet geen reden om af te wijken van de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2019 over een bedrag van € 60,- ter zake de kosten ziekenhuisopname en vanaf 2 november 2020 over een bedrag ter zake de kosten medisch advies ad € 242,- tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 9.362,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 9.664,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.664,00 (negenduizend zeshonderdvierenzestig euro) bestaande uit € 302,00 (driehonderdtwee euro) materiële schade en € 9.362,00 (negenduizend driehonderdtweeënzestig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.664,00 (negenduizend zeshonderdvierenzestig euro) bestaande uit € 302,00 (driehonderdtwee euro) materiële schade en € 9.362,00 (negenduizend driehonderdtweeënzestig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade over een bedrag van € 60,- ter zake de kosten ziekenhuisopname op 8 september 2019, over een bedrag ter zake de kosten medisch advies ad € 242,- op 2 november 2020 en de immateriële schade op 8 september 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. C.M. Derijks en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 april 2022.