In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete die door de Inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. Belanghebbende had het kwarttarief MRB voor een kampeerauto aangevraagd en betaald, maar na controle bleek dat de kampeerauto niet voldeed aan de inrichtingseisen. De Inspecteur legde daarop een naheffingsaanslag op van € 1.287 en een verzuimboete van 100% van dat bedrag. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur voorafgaand aan de toestemming voor het kwarttarief onderzoek had moeten doen naar het motorrijtuig, maar dit standpunt werd verworpen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar matigde de verzuimboete tot € 1.000 vanwege de wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de ernst van het verzuim. Het Hof bevestigde dat belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het voldoen aan de inrichtingseisen en dat de Inspecteur niet verplicht was om voorafgaand aan de goedkeuring van het kwarttarief een controle uit te voeren. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de verzuimboete betreft, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.