5.3.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
10. Bij notariële akte van verdeling en levering van 10 mei 2021 is, voor zover van belang, het aandeel van de man in de woning geleverd aan de vrouw, is de man ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening met betrekking tot de woning en is de rentepolis bij Legal & General op naam van de vrouw gesteld.
Vorderingen in hoger beroep
11. De man is tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Hij vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen althans haar deze ontzegt dan wel deze alsnog afwijst, met veroordeling van de vrouw in de kosten van eerste aanleg en in hoger beroep, en voorts de vorderingen van de man in reconventie alsnog toewijst, dan wel bepaalt zoals het hof in goede justitie meent te behoren te bepalen.
12. In het principale appel heeft de vrouw geconcludeerd dat het hof de man niet-ontvankelijk verklaart in zijn hoger beroep althans dit hoger beroep afwijst. In het incidentele appel heeft de vrouw geconcludeerd dat het hof:
- bepaalt dat de man conform de vordering van de vrouw in eerste aanleg een dwangsom verschuldigd is aan de vrouw van € 500,- per dag dat de man in gebreke is gebleven om binnen twee dagen na betekening van het bestreden vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de vrouw alsmede de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening, alsmede aan het in de dagvaarding in eerste aanleg genoemde verdelingsvoorstel van de vrouw en de rentepolis van Legal & General over te laten nemen door de vrouw (waarna zij de helft van de waarde van de rentepolis per de peildatum aan de man voldoet);
- bepaalt dat het door de man op 27 mei 2021 opgelegde conservatoir beslag op de woning per ommegaande wordt opgeheven;
- de man veroordeelt in alle kosten van de procedure in eerste aanleg die de vrouw heeft gemaakt, onder meer doch niet uitsluitend de kosten van de advocaat van de vrouw, het griffierecht voor de procedure in eerste aanleg alsook de kosten van de deurwaarder;
- de man veroordeelt in de kosten van het hoger beroep, onder meer doch niet uitsluitend de kosten van de advocaat van de vrouw, het griffierecht voor de procedure in hoger beroep alsook de kosten van de deurwaarder;
- de man veroordeelt in de kosten van het kort geding dat de vrouw heeft moeten instellen tegen de man vanwege de weigering van de man om mee te werken aan de uitvoering van het bestreden vonnis, onder meer doch niet uitsluitend de kosten van de advocaat van de vrouw, het griffierecht voor de procedure in kort geding alsook de kosten van de deurwaarder voor het kort geding.
13. In het incidentele appel heeft de man geconcludeerd dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen althans haar deze ontzegt dan wel deze afwijst, met veroordeling van de vrouw in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep dan wel de werkelijke advocaatkosten en het conservatoir beslag.
Bezwaar tegen indienen producties
14. Namens de man is ter zitting bezwaar gemaakt tegen de producties die de vrouw op 10 december 2021 – en volgens de man daarmee te laat – heeft ingediend. Het hof zal deze producties buiten beschouwing laten omdat zij te laat zijn ingediend en niet is gebleken dat de vrouw deze stukken niet eerder in het geding had kunnen brengen.
15. Het principale appel van de man bestaat uit vier grieven. In
grief 1voert de man aan dat de rechtbank in r.o. 4.8 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen geen afspraak tot stand is gekomen op grond waarvan de man de woning mocht overnemen van de vrouw. In de kern houdt het betoog van de man in dat het de bedoeling van partijen was en dat zij ook hebben afgesproken dat de man de woning toegedeeld zou krijgen. De man stelt verder dat hij zich heeft ingespannen om de financiering voor de overname van de woning rond te krijgen, maar dat zulks door toedoen van de vrouw niet tijdig is gelukt. Op grond van deze afspraak tussen partijen wenst de man de woning alsnog toegedeeld te krijgen.
16. Het hof overweegt als volgt. De man baseert zijn grief op de correspondentie tussen partijen uit 2018. Bij e-mailbericht van 26 mei 2018 heeft de vrouw verschillende voorstellen gedaan aan de man om tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen: (i) de man neemt de woning over, (ii) de vrouw neemt de woning over, of (iii) de woning wordt verkocht aan een derde, waarbij het spaargeld op de gezamenlijke rekening van partijen wordt verdeeld. Bij e-mailbericht van 15 juni 2018 heeft de man aan de vrouw medegedeeld dat hij kiest voor het eerste voorstel van de vrouw; de man wenste de woning graag over te nemen. Vervolgens heeft de vrouw de man op 17 juni 2018 gevraagd om haar binnen een maand te laten weten of hij de financiering voor de woning rond heeft kunnen krijgen, waarbij zij tevens kenbaar heeft gemaakt dat zij stappen zal ondernemen als de man niet binnen een maand met een voorstel voor de overname van de woning komt. Bij e-mailbericht van 17 juli 2018 heeft de man aan de vrouw medegedeeld dat de aanvraag voor de financiering van de woning nog in behandeling is. Bij brief van 6 februari 2019 heeft de advocaat van de vrouw aan de man medegedeeld dat de vrouw financieel in staat is om de woning over te nemen. De vrouw heeft de man verzocht om binnen zeven dagen te bevestigen dat hij zijn medewerking verleent aan zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en aan de overname van de hypothecaire geldlening door de vrouw.
17. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat uit deze correspondentie tussen partijen volgt dat het de bedoeling van de vrouw was om de man de mogelijkheid te bieden om de woning over te nemen onder de voorwaarde dat hij de financiering daarvoor binnen een door de vrouw gestelde – redelijke – termijn rond zou krijgen. Dit voorstel van de vrouw moet worden gezien in het licht van de onverdeeldheid van de huwelijksgoederengemeenschap sinds de echtscheiding van partijen in 2014, de herhaaldelijk aan de man kenbaar gemaakte wens van de vrouw om een einde te maken aan deze onverdeeldheid en de tevergeefse pogingen die door partijen en de notaris waren ondernomen om tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen. Tegen deze achtergrond ligt het, naar het oordeel van het hof, niet voor de hand dat het de bedoeling van de vrouw zou zijn geweest om in te stemmen met toedeling van de woning aan de man zonder inachtneming van een – redelijke – termijn waarbinnen de man de daarvoor benodigde financiering rond zou krijgen. Dit betekent dan ook dat de man zich in deze procedure tevergeefs beroept op een – onvoorwaardelijke – afspraak tussen partijen op grond waarvan de woning alsnog aan hem toebedeeld zou moeten worden. Grief 1 faalt derhalve.
18. In
grief 2komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.9 en 4.10 van het bestreden vonnis dat allereerst aan de vrouw de gelegenheid moet worden geboden om de woning over te nemen, omdat de vrouw in tegenstelling tot de man met stukken voldoende onderbouwd heeft dat het overnemen van de woning in financieel opzicht voor haar een reële optie is. Volgens de man had hij de eerste mogelijkheid tot het overnemen van de woning moeten krijgen, omdat hij voldoende stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen.
19. Het hof overweegt als volgt. In eerste aanleg hebben beide partijen stukken in het geding gebracht om aan te tonen dat zij financieel in staat zijn om de woning over te nemen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat uit de ingebrachte stukken van de vrouw, waaronder die van de ABN AMRO bank, blijkt dat het voor haar financieel mogelijk zou zijn om de woning over te nemen. De door de man ingebrachte verklaring van een financieel adviseur, zonder nadere financiële onderbouwing, heeft de rechtbank – afgezet tegen de financiële stukken van de vrouw – naar het oordeel van het hof terecht van onvoldoende gewicht geacht. Voor zover de man nog betoogt dat ook uit recente financiële stukken blijkt dat hij de woning kan overnemen, zal hem dat niet kunnen baten aangezien deze stukken dateren van na het bestreden vonnis. Het had op de weg van de man gelegen om deze financiële stukken in eerste aanleg in het geding te brengen. Ook grief 2 faalt.
20. Het hof begrijpt
grief 3van de man aldus dat hij vordert, dat wanneer de woning aan hem wordt toebedeeld, de rentepolis bij Legal & General met nummer [nummer 1] aan de vrouw wordt toebedeeld en hij gerechtigd is tot de helft van de waarde van deze rentepolis. Daarmee verzet de man zich tegen de koppeling van de rentepolis aan de woning en de hypotheek, zoals de rechtbank in r.o. 4.14 van het bestreden vonnis heeft gedaan. Gelet op deze koppeling heeft de rechtbank deze rentepolis – net als de woning – aan de vrouw toegedeeld. Nu de voorwaarde die de man aan deze grief verbindt, te weten dat de woning aan hem wordt toegedeeld, niet in vervulling is gegaan, heeft de man geen belang bij deze grief.
21. In
grief 4keert de man zich tegen r.o. 4.20 en 4.21 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen vast staat dat op de peildatum de in r.o. 4.20 opgesomde gezamenlijke schulden van € 38.349,53 aanwezig waren en dat de vrouw deze schulden na de peildatum vanuit haar eigen vermogen heeft voldaan, zodat de vrouw de helft van dit bedrag nog van de man te vorderen heeft. In zijn grief betwist de man het bestaan van deze schulden. Volgens de man heeft de vrouw het bestaan van deze schulden niet aangetoond. Voorts betoogt de man dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij deze schulden na de peildatum heeft voldaan. Dit betoog van de man faalt. Het hof verwijst hiervoor naar de conclusie van antwoord in conventie, nr. 11, onder d, waar de man het bestaan en de omvang van deze schulden uitdrukkelijk erkent (‘totaal schulden € 38.349,53, door de man als juist en volledig bevonden’). Verder verwijst het hof naar de conclusie van antwoord in conventie, nr. 69, waar de man duidelijk maakt dat hij ‘het eens [is] met de door de vrouw voorgestelde wijze van berekening en de door haar gehanteerde bedragen’. Naar het oordeel van het hof leveren deze stellingen van de man een gerechtelijke erkentenis op in de zin van artikel 154, eerste lid, Rv. Een gerechtelijke erkentenis kan volgens artikel 154, tweede lid, Rv slechts worden herroepen indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Nu deze gronden voor herroeping door de man niet zijn gesteld en het hof ook anderszins niet zijn gebleken, dient de man te worden gehouden aan zijn gerechtelijke erkentenis omtrent het bestaan en de omvang van deze schulden. Voor zover de man stelt dat de genoemde schulden op de peildatum reeds waren voldaan, is deze stelling in tegenspraak met de erkenning door de man van de omvang van de schulden per peildatum. Verder geldt dat de vrouw in eerste aanleg gemotiveerd heeft gesteld dat zij alle schulden heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof heeft de man deze stelling niet gemotiveerd betwist.
22. Gelet op het voorgaande zal de door de man in het geding gebrachte notitie van een viergesprek, waaruit zou blijken dat de vrouw een deel van de schulden voor haar rekening neemt, hem verder niet kunnen baten, nog daargelaten dat uit deze notitie volgens het hof niet onomstotelijk volgt dat partijen bindende afspraken hebben gemaakt over wie welke schuld voor zijn/haar rekening zou nemen.
23. In nr. 8 van de pleitnota van de advocaat van de man worden namens de man nieuwe vorderingen geformuleerd (onder verwijzing naar de producties 44 en 46) waar de man niet eerder aanspraak op heeft gemaakt. Nu deze vorderingen niet zijn ingediend bij akte vermeerdering eis, zal het hof hieraan voorbij gaan. Het hof zal de man in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
24. Uit het voorgaande volgt dat het principale appel van de man niet zal kunnen slagen. Aan het bewijsaanbod van de man komt het hof niet toe.
25. Hoewel dat niet blijkt uit het petitum, volgt uit het lichaam van het incidentele appel van de vrouw (nr. 47) dat zij grieft tegen het bestreden vonnis, voor zover de rechtbank de vordering van de vrouw heeft afgewezen dat het te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van de man aan de verkoop en levering van de woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en de tenaamstelling van de rentepolis bij Legal & General, wanneer de man zijn benodigde medewerking daartoe weigert. Het hof is van oordeel dat de vrouw geen belang meer heeft bij deze grief, omdat het aandeel van de man in de woning inmiddels is geleverd aan de vrouw en de man is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening met betrekking tot de woning. Ook de tenaamstelling van de rentepolis bij Legal & General is inmiddels gewijzigd.
26. Het ontbreken van belang geldt ook voor de door de vrouw gevorderde dwangsomveroordeling: aan een prikkel tot nakoming van de verplichtingen van de man uit hoofde van het bestreden vonnis bestaat geen behoefte meer.
27. De vordering van de vrouw tot opheffing van het conservatoir beslag op de woning acht het hof voor toewijzing vatbaar. Nu de vorderingen van de man in de hoofdzaak zijn afgewezen, bestaat er geen grond meer voor instandhouding van het conservatoir beslag op de woning. Het hof zal dit beslag dan ook per heden opheffen.
28. Gelet op de verhouding tussen partijen als gewezen echtgenoten ziet het hof aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Waar de vrouw nog vordert dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten verband houdend met het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 26 maart 2021, zal het hof deze vordering afwijzen omdat in de onderhavige zaak geen kostenveroordeling kan worden gevorderd met betrekking tot een andere tussen partijen gevoerde procedure.