Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/581177 / HA ZA 19-1051
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- de dagvaarding van 26 januari 2021 van [appellant] , waarmee hij in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 november 2020;
- de memorie van grieven tevens houdende eisvermeerdering van [appellant] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van het Haags Ambulatorium, met een bijlage.
3.Feitelijke achtergrond
Wat zijn de indicaties en contra-indicaties voor:- uitbreiding van de bezoekregelingIndicatie voor uitbreiding van de bezoekregeling is het positieve contact tussen vader en [naam zoon] tijdens de interactieobservatie en de wens van vader (en die van oma) meer betrokken te raken bij zijn dagelijks leven. Voor overgegaan kan worden naar een eventuele uitbreiding is het van belang dat het perspectief van waaruit de uitbreiding plaats zal vinden duidelijk is voor [naam zoon] . Hoewel hij het qua leeftijd aan zou moeten kunnen, lijkt [naam zoon] vooralsnog niet gebaat bij uitbreiding middels een overnachting. Gezien zijn niet optimaal verlopen hechtingsontwikkeling is hij tijdens de nacht nog aangewezen op continuïteit van zorg door een vertrouwde ouderfiguur.Contra-indicatie voor uitbreiding van de regeling is de onrust die [naam zoon] na afloop van de bezoeken aan vader nog laat zien en de huidige situatie waarin hij niet alleen moet wennen aan de aanwezigheid van vaders partner maar ook aan de komst van een (half) zusje en aan de kinderen van vaders partner uit een eerdere relatie.
Verder overwoog de kinderrechter (kort gezegd en in de tegenwoordige tijd weergegeven):
- Naar aanleiding van de mededeling van de gezinsvoogd dat [appellant] tegenover [naam zoon] de indruk wekt dat hij bij hem kan gaan wonen als hij dat wil, en dat niet alleen de pleegouders maar ook de school daardoor extra onrust en onzekerheid bij [naam zoon] bemerken, heeft de kinderrechter ter zitting hierover vragen aan [appellant] gesteld en geconstateerd dat [appellant] nauwelijks inzicht lijkt te hebben in wat zijn gedragingen en uitspraken tegenover [naam zoon] voor invloed kunnen hebben op diens emotionele ontwikkeling.
- [naam zoon] is nauwelijks gewend aan het nieuwe gezin van [appellant] waarin onlangs een baby is geboren. Plaatsing bij [appellant] zal voor [naam zoon] een te groot beroep doen op zijn aanpassingsvermogen en veerkracht.
- Uit het onderzoek van het Haags Ambulatorium blijkt dat de pleegouders veel waarde hechten aan de omgang tussen [appellant] en [naam zoon] .
- De pleegouders zijn goed in staat om [naam zoon] de begrenzing, duidelijkheid en positieve bevestiging te bieden die hij nodig heeft.
- Plaatsing van [naam zoon] bij [appellant] is niet in het belang van [naam zoon] . De ontwikkeling van [naam zoon] is gebaat bij voortzetting van het verblijf bij de pleegouders.
- [appellant] gaat de strijd aan met Bureau Jeugdzorg en met de pleegzorg. Hij stelt zich niet begeleidbaar op en schaadt hiermee de belangen van [naam zoon] .
- Het belang van [naam zoon] is dat er rust ontstaat en dat hij op een ontspannen wijze contact met zijn vader kan onderhouden.
- Omdat [appellant] aangeeft bereid te zijn om een nieuwe start te maken waarin hij zich coöperatief op zal stellen, is het op dit moment niet in het belang van [naam zoon] om [appellant] van zijn ouderlijk gezag te ontheffen.
- [appellant] moet (vooralsnog) de kans krijgen om zijn strijdbare houding in het belang van [naam zoon] te stoppen en een nieuwe start te maken, waarbinnen hij zich coöperatief kan opstellen. Hij zal zijn nieuwe rol moeten accepteren in het belang van zo een gunstig mogelijke ontwikkeling van [naam zoon] .
- De Raad adviseert om [appellant] het komende half jaar de kans te geven om te laten zien dat hij in staat is om in het belang van [naam zoon] samen te werken.
- [appellant] heeft vanaf het begin een hevige strijd gevoerd met Bureau Jeugdzorg.
- [appellant] laat [naam zoon] herhaaldelijk merken het niet eens te zijn met zijn plaatsing in het pleeggezin.
- Op de zitting bleek dat [appellant] – om zijn standpunt kracht bij te zetten – met voorbijgaan aan het verzoek van Bureau Jeugdzorg om dit achterwege te laten, [naam zoon] had gefilmd terwijl hij vroeg waar [naam zoon] het liefst zou willen wonen, bij hem of bij het pleeggezin. [naam zoon] wordt hier onrustig van en komt hierdoor in een loyaliteitsconflict. [appellant] is sterk geneigd uit te gaan van zijn eigen perspectief en ervaringen. Hij lijkt zich niet te realiseren dat hij door zijn gedrag de ontwikkeling van de minderjarige negatief belast.
- Op de zitting gaf [appellant] aan pas een oplossing te zien voor de strijd die gaande is, door overplaatsing [naam zoon] naar een ander pleeggezin. Door deze uitlating laat [appellant] zien, dat hij het belang van [naam zoon] niet voorop stelt en ook niet voornemens is hier verandering in aan te brengen. Hij schaadt aldus de belangen van [naam zoon] , want [naam zoon] is inmiddels een hechting aangegaan met zijn pleegouders, heeft het naar zijn zin in het pleeggezin, hij ontwikkelt zich goed en doet het goed op school.
- Uit het rapport van de Raad blijkt dat [naam zoon] geniet van de bezoeken van vader, maar dat hij tevens aangeeft niet langer of vaker naar vader te willen.
4.Vorderingen en beslissing van de rechtbank
- [naam zoon] niet bij hem is teruggeplaatst,
- [appellant] het gezag over [naam zoon] heeft verloren,
- [appellant] geen omgang en geen contact meer met [naam zoon] heeft gehad.
5.Vorderingen in hoger beroep
eerste griefricht hij zich tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende had onderbouwd dat een deugdelijk onderzoek tot voor hem gunstiger bevindingen en conclusies zou hebben geleid; volgens [appellant] heeft hij (in elk geval alsnog in hoger beroep) voldoende gesteld over de feiten, het recht op een deskundige, de causaliteit en de schade. Met zijn
tweede griefkeert hij zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen causaal verband is tussen de aan het Haags Ambulatorium verweten gedragingen en de door [appellant] gestelde schade. Met zijn
derde griefwijst [appellant] op zijn verzoek om getuigen te horen. Zijn
vierde griefbetreft de proceskostenveroordeling.
- een voorschot van € 10.000,- op de schadevergoeding,
- gelegenheid om mevrouw [naam psycholoog] als getuige te horen met betrekking tot (de bruikbaarheid van) het rapport van 21 februari 2011 en
- veroordeling van Haags Ambulatorium in de proceskosten (waaronder verlet- en reiskosten) met rente en nakosten.
6.Beoordeling door het hof
- zijn ouderlijk gezag,
- zijn omgangsregeling en
- zijn (laatste?) kans op terugplaatsing van [naam zoon]
Er zijn ook geen aanwijzingen voor feiten of omstandigheden die kunnen maken dat [appellant] direct op goede voet met Bureau Jeugdzorg en de pleegzorg zou zijn gekomen wanneer het Haags Ambulatorium zou hebben geconcludeerd dat [naam zoon] bij [appellant] geplaatst zou kunnen worden.
uitbreidingvan de omgangsregeling, maar het heeft helemaal niets over beëindiging (of vermindering) van de bestaande omgangsregeling gerapporteerd. De bestaande omgangsregeling is toen niet en ook later
nietop grond van het rapport van het Haags Ambulatorium ingetrokken of gewijzigd. Integendeel, het Haags Ambulatorium merkt op dat contact tussen [appellant] en [naam zoon] positief is en keert zich in zijn rapport nergens tegen voorzetting van de omgang. Kennelijk is de omgang tussen [appellant] en [naam zoon] na de beschikking van de rechtbank van 3 oktober 2011 gestopt. [appellant] is, hoewel [naam zoon] graag omgang wilde, vanaf januari 2012 geen ingeplande afspraak voor begeleide omgang meer nagekomen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die grond kunnen geven voor het oordeel dat de beëindiging van de omgang en het contact tussen [appellant] en [naam zoon] aan – of mede aan – het Haags Ambulatorium is te wijten.
op dat momentbepaalde contra-indicaties aan gezinshereniging in de weg stonden. De gerapporteerde contra-indicaties konden in de (nabije) toekomst nog veranderen. Anders dan [appellant] suggereert, deed het Haags Ambulatorium de deur naar terugplaatsing dus niet dicht. Voor zo’n oordeel zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. Pas vele maanden later, bij beschikking van 3 oktober 2011, werd - mede op basis van ontwikkelingen die zich na het rapport van de Raad van 14 juli 2011 hadden voorgedaan - geen perspectief (meer) gezien dat [appellant] [naam zoon] zou kunnen gaan verzorgen en opvoeden.