ECLI:NL:GHDHA:2022:680

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
200.304.498/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling minderjarigen na positieve ontwikkeling van ouders

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, die eerder onder toezicht waren gesteld door de rechtbank Den Haag. De ouders, hierna te noemen de vader en de moeder, hebben in hoger beroep de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten. De kinderrechter had op 29 oktober 2021 besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en de geestelijke gezondheid van de moeder. De ouders hebben echter in hoger beroep betoogd dat de situatie inmiddels is verbeterd en dat er geen concrete zorgen meer zijn over de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2022 hebben de ouders hun standpunt toegelicht en aangegeven dat zij actief hulp hebben gezocht en ontvangen van verschillende instanties, waaronder de Opvoedpoli en PsyQ. Het hof heeft de situatie van de ouders en de minderjarigen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de gezondheid van de moeder is verbeterd en dat de ouders gemotiveerd zijn om de opvoeding van hun kinderen zelfstandig voort te zetten. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn en heeft de bestreden beschikking in zoverre vernietigd. De ondertoezichtstelling is per heden beëindigd, en de ouders worden aangemoedigd om de positieve lijn in de opvoeding voort te zetten zonder verdere bemoeienis van de kinderbescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.304.498/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 21-2510
zaaknummer rechtbank : C/09/619472
beschikking van de meervoudige kamer van 13 april 2022
inzake
[appellant] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[appellante] ,
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat mr. C.M. Emeis te Den Haag
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als informant is aangemerkt:
[informant] ,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: grootmoeder vaderszijde.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 10 december 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 4 februari 2022 een briefrapportage van 2 februari 2022 bij het hof ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
Van de zijde van de ouders:
-een brief met bijlage van 10 maart 2022, ingekomen bij het hof op 11 maart 2022;
-een journaalbericht met bijlagen van 15 maart 2022, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De grootmoeder vaderszijde is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.5
Ter zitting bij het hof heeft de moeder een verslag van PsyQ van 15 maart 2022, alsmede een verklaring van samenwerking van de opvoedpoli van 16 maart 2022 overgelegd. De raad heeft ter zitting bij het hof een verslag van Veilig Thuis van 1 maart 2022 overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [naam minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
- [naam minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ;
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.3
De ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
3.4
De ouders en de minderjarigen verblijven bij de grootmoeder moederszijde.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling van 29 oktober 2021 tot 29 april 2022. De ondertoezichtstelling is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om de minderjarigen voor de duur van 12 maanden onder toezicht te stellen voor de overige periode aangehouden.
4.2
De ouders zijn het hier niet mee eens en verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de ouders af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De ouders stellen dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. Er bestaan geen concrete zorgen ten aanzien van de minderjarigen of andere signalen dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het gaat goed met de minderjarigen. De peuterspeelzaal waar [minderjarige 1] heen gaat rapporteert geen problemen of zorgen. Zij is een vrolijk en gezond meisje. De ouders hebben haar meerdere malen afgemeld als zijnde ziek, maar dit was zij niet altijd. Soms namen de ouders haar mee naar afspraken en meldden haar dan ziek, terwijl zij dit niet was. Hoewel dit geen juiste handelwijze is en, naar het hof aanneemt, deze ook niet in het belang van [minderjarige 1] is, kunnen hieruit geen zorgsignalen worden gedestilleerd.
Met [minderjarige 2] gaat het goed. Zijn gezondheid is goed en er zijn geen tekenen van verwaarlozing of andere schadelijke omstandigheden.
De ouders stellen ook dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de geestelijke gezondheid van de moeder een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de minderjarigen doordat er een kans bestaat dat zij zich onveilig hechten.
De moeder is gedurende een bepaalde periode niet stabiel geweest. Zij had een PTSS en een depressie. Ook had zij ernstig te lijden onder de slechte relatie met haar ouders.
De situatie is echter al voor de ondertoezichtstelling in positieve zin gewijzigd. Het contact met de vader en (stief)moeder van de moeder is sinds oktober 2020 verbroken. Dit geeft veel rust. De ouders wonen met de minderjarigen bij grootmoeder vaderszijde. Dat gaat goed. Grootmoeder vaderszijde heeft tijdelijk een neef van de vader in haar huis laten verblijven. De neef is nu weer weg uit het huis. De moeder kan nu aan zichzelf werken en is hier ook mee gestart. Zij is behandeld bij PsyQ en heeft medicatie gehad. Dit traject is inmiddels afgerond en de medicatie is gestopt. De ouders krijgen opvoedondersteuning vanuit de Opvoedpoli en ervaren dit als prettig. Zij zijn van mening dat alle tips rondom de opvoeding van de minderjarigen welkom zijn.
Dat de ouders geen hulp zouden accepteren is, mede gelet op de hulp vanuit de Opvoedpoli, PsyQ en de huisarts, te kort door de bocht.
5.2
De raad heeft ter zitting het volgende verklaard. De kinderrechter heeft destijds een juiste beslissing genomen. Er waren voldoende zorgen die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De ouders hebben altijd hulpverlening gezocht. Aan de ene kant is een klachtsituatie ontstaan toen de gecertificeerde instelling was gestart en aan de andere kant ging de samenwerking redelijk goed. De GGZ is ten aanzien van de moeder afgesloten, nu deze niet meer nodig wordt geacht. De raad maakt de ouders een compliment over hoe zij de zaken hebben opgepakt. In februari heeft echter nog wel een incident plaatsgevonden met de neef van vader, die bij de ouders in huis verbleef. Het probleem met die neef is nu opgelost, maar dit is wel zorgelijk. De vader stelt zich open op door hulp te zoeken bij de politie en Veilig Thuis. De hulpverlening moet door de ouders benut worden en de problemen moeten in de basis worden aangepakt met behulp van de gecertificeerde instelling. De ouders hebben veel hulpvragen en het traject bij de Opvoedpoli is nog niet afgerond. Met de minderjarigen gaat het goed. Er zijn nog altijd risico’s. De ouders accepteren alleen hulp onder druk.
De raad is van mening dat de ondertoezichtstelling terecht is afgegeven.
5.3
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting verklaard dat de ouders grote stappen voorwaarts hebben gemaakt, maar dat de verbeterde situatie nog pril is. Er bestaat een kans dat door het stoppen met de medicatie van de moeder een terugval ontstaat. Dit is lastig in te schatten. Het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden met de neef van vader is zorgelijk. In december heeft zich een soortgelijk geval voorgedaan. Het doel van de ondertoezichtstelling is de moeder goed aan te laten sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarigen. Er moet extra aandacht zijn voor de hechting van de minderjarigen. Hier wordt met behulp van de Opvoedpoli aan gewerkt.
Overwegingen van het hof
5.4
Ingevolge artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Met de raad en de gecertificeerde instelling is het hof van oordeel dat ten tijde van het uitspreken van de bestreden beschikking voldoende gronden aanwezig waren voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen. Destijds ging het niet goed met de gezondheid van de moeder, was er geen zicht op de situatie van de minderjarigen en hielden de ouders hulpverlening af.
5.6
Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling op dit moment niet meer aanwezig zijn. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Het hof stelt op basis van de stukken van PsyQ vast dat het thans goed gaat met de gezondheid van de moeder. Zij is gestopt met de medicatie en heeft niet langer een hulpvraag. Dat een terugval van de moeder mogelijk zou kunnen zijn nu zij is gestopt met de medicatie, acht het hof onvoldoende om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De ouders werken mee aan de hulpverlening vanuit de Opvoedpoli en geven aan hier ook baat bij te hebben. Ter zitting hebben de ouders verklaard gemotiveerd te zijn voor dit traject omdat zij nuttige tips en adviezen krijgen die zij in de praktijk kunnen gebruiken bij de opvoeding van de minderjarigen. Het hof gaat ervan uit dat de ouders dit traject kunnen volgen in het vrijwillig kader, zodat hiervoor geen ondertoezichtstelling nodig is. Met de minderjarigen gaat het goed. Zij ontwikkelen zich leeftijdsadequaat.
Onder deze omstandigheden acht het hof een ondertoezichtstelling niet langer een geëigende maatregel. Het is thans aan de ouders om onder eigen regie in samenwerking met de Opvoedpoli de positieve lijn verder te bestendigen.
5.7
Gelet op het vorenstaande zal het hof de ondertoezichtstelling van de minderjarigen per heden beëindigen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de ondertoezichtstelling betreft voor de periode tot 13 april 2022;
vernietigt de bestreden beschikking voor het overige en wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de periode vanaf 13 april 2022 af;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van de Poll, F. Ibili en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en is op 13 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.