8.3Het stuitingsexploot van 23 maart 2017 kan evenmin als een stuitingshandeling worden aangemerkt nu dit niet binnen zes maanden is gevolgd door een daad van rechtsvervolging (artikel 3:317 lid 2 BW); de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis dateert van 10 oktober 2018. Het voorgaande geldt evenzeer voor de aansprakelijkstelling die Wandflex c.s. naar [geïntimeerde 1] c.s. hebben gestuurd op 9 april 2015 (productie 20 bij dagvaarding). Ook de processtukken in andere procedures waarnaar Rabobank verwijst in haar memorie van grieven (onder 15), zijn niet binnen zes maanden gevolgd door het instellen van een eis als bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW waarbij de juridische grondslag was gebaseerd op dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden, zodat er daardoor evenmin stuiting heeft plaatsgevonden.
9. Rabobank heeft ook overigens geen belang bij deze grief omdat zij hieraan geen rechtsgevolg heeft verbonden in het petitum van haar memorie van grieven. Nog daargelaten of Rabobank als pandhouder gerechtigd zou zijn de vernietiging van de Koopovereenkomst tussen 2NG en [geïntimeerde 1] c.s. in te roepen, heeft zij de vernietiging van de Koopovereenkomst (en de daaruit voortvloeiende terugbetaling van de koopsom) ook niet gevorderd in haar memorie van grieven. De meer subsidiaire vordering tot betaling van een bedrag ad € 264.924,- (niet zijnde de koopsom voor de aandelen) kan zonder nadere toelichting van Rabobank, die ontbreekt, niet als een vordering tot vernietiging uit hoofde van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:228 BW respectievelijk 3:44 BW worden aangemerkt. Evenmin is gesteld of gebleken dat de Koopovereenkomst door 2NG reeds buitengerechtelijk was vernietigd.
10. De conclusie van het voorgaande is dat meer subsidiaire vordering III van Rabobank moet worden afgewezen.
11. Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat subsidiaire vordering II van 2NG (op grond van tekortschieten van [geïntimeerde 1] c.s. in de nakoming van de Koopovereenkomst) moet worden afgewezen, omdat 2NG niet binnen de in artikel 12.1 van de Koopovereenkomst overeengekomen termijn de door haar geconstateerde inbreuk heeft gemeld aan de verkoper. Rabobank klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld – op basis van een e-mailbericht dat aan de zijde van 2NG (de heer [naam]) is geprint op 21 januari 2014 – dat 2NG al in januari 2014 op de hoogte was van het feit dat er omzet buiten de boeken van Wandflex werd gehouden. Volgens Rabobank moet de eerste bespreking tussen de heer [naam] en belastingadviseur [belastingadviseur] op 31 maart 2014 aangemerkt worden als ijkmoment waarop voor 2NG duidelijk werd dat er sprake was van een schending van de garantie ter zake van belastingen in de Koopovereenkomst, die aan [geïntimeerde 1] c.s. gemeld diende te worden. Omdat vervolgens op 11 april 2014 direct een bespreking met [geïntimeerde 1] en diens advocaat op het kantoor van belastingadviseur [belastingadviseur] heeft plaatsgevonden, heeft 2NG wel degelijk conform artikel 12.1 van de Koopovereenkomst binnen de vervaltermijn van één maand hiervan melding gedaan, aldus Rabobank.
12. Het hof oordeelt hierover als volgt. In artikel 12.1 van de Koopovereenkomst is opgenomen: “
Indien zich een Inbreuk voordoet, zal de Koper daarvan binnen één maand, nadat zij er kennis van heeft genomen of kunnen nemen, de Verkoper in kennis stellen”. De rechtbank heeft (in rov. 5.6) geoordeeld dat hiermee een vervaltermijn van één maand is overeengekomen tussen koper (2NG) en verkoper ([geïntimeerde 1] Holding). Tegen dit oordeel is door Rabobank geen grief gericht, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
13. De vraag die dus beantwoord moet worden, is of 2NG de gestelde inbreuk op de garanties ter zake van de zwarte omzet heeft gemeld binnen de vervaltermijn van één maand nadat zij hiervan kennis had genomen of kunnen nemen. Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat 2NG dit niet heeft gedaan, nu aangenomen moet worden dat zij al in januari/februari 2014 op de hoogte was van de omzet buiten de boeken (en de door haar gestelde inbreuken) en 2NG dit eerst in april 2014 aan [geïntimeerde 1] c.s. heeft gemeld. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
14. Voor zover Rabobank zich op het standpunt stelt dat de rechtbank haar oordeel enkel heeft gebaseerd op een e-mailbericht met printdatum 21 januari 2014, gaat zij uit van een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. De rechtbank heeft op basis van de eigen stellingen van 2NG geoordeeld dat zij al in januari 2014 op de hoogte was van het feit dat er omzet buiten de boeken was gehouden, welk oordeel werd gesteund door de printdata van e-mailverkeer van januari 2014 (rov. 5.6.1). Zo heeft 2NG zelf in de dagvaarding in eerste aanleg (onder 8) gesteld dat zij in januari 2014 bij toeval op de zakelijke emailaccount van [geïntimeerde 1] stuitte, waaruit vele e-mailberichten naar voren kwamen die duidelijk wijzen op stelselmatige en grootschalige belastingontduiking zijdens Wandflex gedurende de periode 2008 tot en met 2011. Dat 2NG al in januari 2014 kennis van de gestelde fraude had, kan ook worden afgeleid uit de door 2NG overgelegde getuigenverklaring van de heer [naam] d.d. 18 maart 2015 (productie 24 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarin hij – in de context van de reactie van [geïntimeerde 1] c.s. van 18 april 2014 – verklaart: “
Aangezien ik inmiddels al meer dan 3 maanden wetenschap had van de fraude werd ik door mijn strafrechtadvocaat dringend geadviseerd om vaart te maken om eventueel tot een oplossing te komen met [geïntimeerde 1] c.s. of anders het inkeerproces te starten in verband met mogelijke aansprakelijkheid”. Uit het door 2NG overgelegde proces-verbaal van de strafrechtelijke aangifte d.d. 30 maart 2015 (productie 26 bij dagvaarding in eerste aanleg) moet in elk geval worden afgeleid dat de bedoelde wetenschap bij de heer [naam] niet later dan in februari 2014 aanwezig was. De daarin opgenomen verklaring van de heer [naam] luidt als volgt: “
Begin 2014 zijn er emails aangetroffen, waar uit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde 1] als bestuurder van Wandflex BV in 2009, 2010 en 2011 structureel werkzaamheden heeft verricht zonder dat hij daar een [een] factuur voor heeft opgemaakt. In Februari 2014 is geconstateerd dat er op grote schaal fiscale fraude heeft plaatsgevonden in Wandflex BV voor de overnamedatum, waarop ik als nieuwe bestuurder een inkeertraject bij de belastingdienst ben gestart”. Op basis van deze door 2NG zelf ingenomen stellingen in eerste aanleg, gesteund door de zijdens 2NG overgelegde producties, komt (ook) het hof tot de conclusie dat 2NG al meer dan een maand vóór april 2014 wist van de omzet buiten de boeken (en de door haar gestelde inbreuken). Rabobank heeft in hoger beroep ook niets (nieuws) aangevoerd, dat tot een ander oordeel kan leiden. Niet in geschil is dat [geïntimeerde 1] c.s. in april 2014 van de gestelde inbreuk in kennis zijn gesteld. Op dat moment was reeds een maand verstreken nadat 2NG op de hoogte was van de gestelde inbreuk, zodat de kennisgeving niet binnen de in artikel 12.1 van de Koopovereenkomst overeengekomen vervaltermijn is gedaan en enige aanspraak tot schadevergoeding uit hoofde van de gestelde inbreuk op grond van de Koopovereenkomst is komen te vervallen. Grief 3 faalt daarom.
15. Dit brengt mee dat primaire vordering I van Rabobank moet worden afgewezen.
Grief 4 – Onrechtmatige daad en Schade
16. In grief 4 klaagt Rabobank dat de rechtbank de schade die Wandflex heeft geleden als gevolg van de zwarte omzet ten onrechte heeft begroot op een bedrag ad € 30.000,-.
17. Rabobank stelt dat de schade van Wandflex nauwkeurig is vast te stellen op een bedrag ad € 264.924,-. Ter onderbouwing hiervan verwijst Rabobank naar het overzicht van zwarte omzet over de jaren 2009 t/m 2011 (opgenomen in de memorie van grieven, onder 24 en in productie 10 in eerste aanleg), dat zijdens Wandflex c.s. is opgesteld aan de hand van het onderzoeksrapport van de Belastingdienst en uitkomt op een totaalbedrag ad € 264.924,-. Dit bedrag dient volgens Rabobank als uitgangspunt te worden genomen voor de daadwerkelijk aan Wandflex onttrokken omzet. Rabobank stelt dat de onttrekking van omzet zijdens [geïntimeerde 1] Holding en [geïntimeerde 1] aan het vermogen van Wandflex heeft geleid tot een rekening-courantvordering van Wandflex op [geïntimeerde 1] Holding en [geïntimeerde 1]. Volgens Rabobank dient dit volledige bedrag van de onttrekking (minimaal ad € 264.924,-) door [geïntimeerde 1] c.s. aan Wandflex c.q. Rabobank te worden terugbetaald nu uit de administratie van Wandflex niet kan worden afgeleid welke kosten tegenover deze omzet hebben gestaan en het aannemelijk is dat de kosten voor deze omzet voor rekening van Wandflex zijn gekomen. Voor zover [geïntimeerde 1] c.s. zouden betogen dat de kosten van deze zwarte omzet wel door [geïntimeerde 1] Holding c.q. [geïntimeerde 1] zijn gemaakt, stelt Rabobank zich op het standpunt dat het op basis van de redelijkheid en billijkheid op hun weg ligt om hiervan bewijs te leveren en de bewijslast om te keren en bij [geïntimeerde 1] c.s. neer te leggen.
Rabobank wijst tot slot nog op het rapport van BDO, dat tot een bovengrens van de schade van Wandflex komt voor een bedrag ad € 670.000,- indien rekening wordt gehouden met de verschillende afbreukrisico’s die aan belastingontduiking zijn verbonden en het bedrag dat zijdens 2NG aan goodwill is betaald. Hoewel Rabobank deze schade verdedigbaar acht, geeft zij aan zich bij haar vordering op [geïntimeerde 1] c.s. aan te sluiten bij de ondergrens van de schade, te weten het bedrag ad € 264.924,-. [geïntimeerde 1] c.s. zijn op basis van artikel 11.1 van de Koopovereenkomst gehouden om dit bedrag minimaal aan Wandflex c.q. Rabobank als pandhouder te vergoeden, aldus steeds Rabobank.
18. Het hof oordeelt hierover als volgt.
19. Voor zover Rabobank met haar stelling dat de onttrekking van zwarte omzet moet worden aangemerkt als een rekening-courantvordering op [geïntimeerde 1] c.s., bedoelt dat de grondslag voor de terugbetaling van het gehele bedrag van de onttrekking is gelegen in artikel 11.1 van de Koopovereenkomst c.q. een inbreuk op de garanties, geldt dat 2NG c.q. Rabobank ter zake van de zwarte omzet geen aanspraak op schadevergoeding uit hoofde van de Koopovereenkomst (meer) toekomt omdat [geïntimeerde 1] c.s. zich terecht hebben beroepen op het verstrijken van de vervaltermijn (zie rov. 14 hiervoor). Het hof heeft grief 4 (gelet op de titel ‘Onrechtmatige daad en schade’) echter ook zo opgevat – en [geïntimeerde 1] c.s. hebben dat ook aldus begrepen (memorie van antwoord, onder 6.9) – dat Rabobank daarmee tevens opkomt tegen de omvang van de door de rechtbank vastgestelde schadevergoeding in het kader van de vordering uit hoofde van onbehoorlijk bestuur en onrechtmatige daad.
20. [geïntimeerde 1] c.s. hebben in reactie op grief 4 allereerst aangevoerd dat zij op geen enkele grondslag – en dus ook niet op grond van onbehoorlijk bestuur of onrechtmatige daad – aansprakelijk zijn jegens Wandflex c.s. of één van hen en daarmee ook niet jegens Rabobank. Zij voeren daartoe (onder meer) aan dat er geen schade en geen causaal verband is. [geïntimeerde 1] in privé heeft immers bewerkstelligd door middel van het sluiten (en nakomen) van de vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst dat er geen belastingclaim ter zake van de zwarte omzet zou volgen voor Wandflex c.s., zodat Wandflex c.s. geen enkel nadeel heeft ondervonden van de gevolgen van de gestelde belastingontduiking en dus geen schade heeft geleden. Ook ontbreekt volgens [geïntimeerde 1] c.s. het vereiste causale verband tussen de zwarte omzet en de gestelde geleden schade. Wandflex is – naar [geïntimeerde 1] c.s. stellen – geen omzet of winst misgelopen. De zwarte omzet is alleen niet geadministreerd in de boeken, maar wel door Wandflex ontvangen (en nagenoeg volledig aangewend om kosten van Wandflex te voldoen). Alleen de Belastingdienst is daardoor belastingen misgelopen, die [geïntimeerde 1] door middel van de vaststellingsovereenkomst uit middelen in privé heeft gecompenseerd, aldus steeds [geïntimeerde 1] c.s.
21. [geïntimeerde 1] c.s. betwisten ook de hoogte van het door Rabobank gevorderde bedrag
ad € 264.924,-, voor zover Wandflex c.s. enige schade heeft geleden (hetgeen wordt betwist). Zij voeren daartoe (onder meer) het volgende aan.