ECLI:NL:GHDHA:2022:660

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
2200105621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na tegenstrijdige verklaringen van verdachte en aangeefster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis, wegens mishandeling van de aangeefster op 18 juni 2018. De tenlastelegging omvatte het geven van vuistslagen, schoppen en het trekken aan de haren van de aangeefster. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden bevestigd. Echter, het hof heeft geconcludeerd dat het vonnis niet in stand kan blijven, omdat het hof zich niet kan verenigen met de eerdere beslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat er een geweldsincident heeft plaatsgevonden, maar dat de verklaringen van de verdachte en de aangeefster sterk van elkaar verschillen. De verdachte heeft steeds volgehouden dat zij zich enkel heeft verdedigd tegen de agressie van de aangeefster. Het hof kon op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.

Daarnaast heeft de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd en een schadevergoeding van € 2.826,49 gevorderd. Aangezien de verdachte is vrijgesproken, heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met de verdediging tegen deze vordering zijn begroot op nihil. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001056-21
Parketnummer: 09-179252-18
Datum uitspraak: 29 maart 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het haar tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis. Daarnaast is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 18 juni 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door haar één of meer vuistslagen te geven en/of één of meerdere keren te schoppen en/of door die [slachtoffer] aan haar haren omhoog te trekken (tegen een deurklink) en/of te duwen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden opgemaakt op dat 18 juni 2018 een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte en de aangeefster geven echter een andere lezing van de gebeurtenissen. De verdachte heeft van meet af aan, en anders dan de aangeefster, steeds verklaard dat de agressie van de aangeefster uitging en zij, de verdachte, niet meer heeft gedaan dan zichzelf verdedigen. Het hof kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet voldoende uitsluiten dat die lezing overeenkomt met wat er is gebeurd. In het licht daarvan kan door het hof niet buiten redelijke twijfel vastgesteld worden dat het handelen van de verdachte wederrechtelijk is geweest. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd.

Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.826,49.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.023,95, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij[slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. J.J.H.M. van Gennip,
in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 maart 2022.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.