ECLI:NL:GHDHA:2022:659

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
2200495919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijke geweldpleging met afwijzing verzoek tot horen van getuige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, wegens openlijke geweldpleging op 28 juni 2019 te Rotterdam. De verdachte heeft samen met medeverdachten geweld gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op een openbare plaats. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om getuige [getuige 1] te horen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord zou kunnen worden, gezien de onwilligheid van de getuige en het tijdsverloop sinds de eerdere pogingen om hem te horen. Het hof heeft de verklaring van aangever [getuige 1] als bewijs gebruikt, ondanks het ontbreken van de mogelijkheid om hem te horen, en oordeelde dat dit niet in strijd was met het recht op een eerlijk proces volgens artikel 6 EVRM. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot vergoeding van immateriële schade tot € 300,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004959-19
Parketnummer: 10-155039-19
Datum uitspraak: 29 maart 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 juni 2019 te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan de Gaesbeekstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], door meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of slaan en/of
- die [slachtoffer 1] op/tegen het lichaam te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het been, althans het lichaam, te slaan en/of schoppen en/of - op de hand van die [slachtoffer 2] te gaan staan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks28 juni 2019 te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan de Gaesbeekstraat, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
(een)perso
(o)n
(en
), te weten [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2], door
meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd en
/ofhet lichaam te schoppen en/of slaan en
/of
- die [slachtoffer 1] op/tegen het lichaam te duwen en
/of
- die [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht en
/ofop/tegen het been
, althans het lichaam, te slaan en/of schoppen en
/of- op de hand van die [slachtoffer 2] te gaan staan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan om getuige [getuige 1] te doen horen, mocht het hof tot een bewezenverklaring komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen zoals opgesteld door de raadsheer-commissaris dateert van 15 april 2021, en dat nadien niet nader is onderzocht of de getuige inmiddels is teruggekeerd op het adres waar hij eerder niet bereikt kon worden. Het is noodzakelijk dat hem de eerdere verklaringen voorgelegd worden.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 15 april 2021 is meermalen gepoogd [getuige 1] als getuige te horen, waarbij de akte van uitreiking voor het geplande getuigenverhoor van 15 februari 2021 bovendien in persoon aan de getuige is uitgereikt door de politie. Desondanks hebben de drie door de raadsheer-commissaris ondernomen pogingen niet geresulteerd in een verhoor van de getuige. Een bevel medebrenging en hetgeen naar aanleiding daarvan is ondernomen, noch navraag naar actuele verblijfsgegevens bij zowel de getuige [getuige 2] als de verdediging heeft geleid tot een verhoor van de getuige [getuige 1].
Er zijn geen aanknopingspunten en evenmin anderszins omstandigheden gebleken die maken dat de getuige wel zal verschijnen (of meegebracht zou kunnen worden) bij een volgend verhoor. Dergelijke aanknopingspunten zijn ook niet door de verdediging naar voren gebracht. Het hof neemt voorts in aanmerking dat het feit dat de getuige – ondanks alle inspanningen van de zijde raadsheer-commissaris – niet is gehoord niet zozeer komt door het ontbreken van adresgegevens, maar kennelijk gelegen is in de onwil van de getuige om een verklaring af te leggen. Een eventueel nieuw adres brengt een verhoor van de getuige dan ook niet dichterbij.
Al met al concludeert het hof dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord zal kunnen worden. Het tijdsverloop tussen het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen en de terechtzitting in hoger beroep maakt het voorgaande niet anders.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de getuige [getuige 1] gelet op het voorgaande af.
Ten slotte merkt het hof in het kader van de
overall fairnessvan de procedure op, dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangever [getuige 1] in belangrijke mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van aangeefster [getuige 2], die wél in het bijzijn van de verdediging is gehoord door de raadsheer-commissaris. Het gebruik voor het bewijs van de door [getuige 1] afgelegde verklaring is – ondanks het ontbreken van de mogelijkheid hem te horen als getuige – naar het oordeel van het hof niet in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien versterkt een feit als het onderhavige in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2022, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (onder meer) een soortgelijk strafbaar feit. Nu deze veroordeling dateert van meer dan 10 jaar geleden, zal het hof het strafblad van de verdachte niet ten nadele van de verdachte laten meewegen bij de strafoplegging.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet – gelet op het tijdsverloop - geen aanleiding in aanvulling daarop ook nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 831,00.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover het de immateriële schade betreft tot een bedrag van
€ 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, waaronder het niet nader gemotiveerde beroep op eigen schuld van de benadeelde partij, ziet het hof geen aanleiding het bedrag te matigen.
Voor het overige levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 300,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], eveneens vermeerderd met de wettelijke rente.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2]ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
28 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. J.J.H.M. van Gennip,
in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 maart 2022.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.