ECLI:NL:GHDHA:2022:651

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.296.481/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen en de gevolgen voor de zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor een verhuizing met haar minderjarige kinderen naar [plaats 1]. De moeder had eerder in eerste aanleg een verzoek ingediend dat was afgewezen door de rechtbank. De vader, die gezamenlijk gezag uitoefent, verzet zich tegen de verhuizing, omdat hij vreest dat dit de zorgregeling en het contact met de kinderen negatief zal beïnvloeden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder is in de herfstvakantie van 2021 met de kinderen verhuisd naar [plaats 1], zonder de toestemming van de vader af te wachten. Dit heeft geleid tot een conflict over de zorgregeling, waarbij de vader zijn recht op contact met de kinderen in gevaar ziet komen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat zij niet heeft geprobeerd om in de omgeving van de vader een alternatieve woon- of werkplek te vinden.

De beslissing van het hof is dat de verzoeken van de moeder worden afgewezen en de bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Dit betekent dat de kinderen terug moeten verhuizen naar de omgeving van de vader, zodat het contact tussen hen en de vader kan worden gewaarborgd. Het hof benadrukt het belang van een goede communicatie tussen de ouders en de continuïteit van de zorg voor de kinderen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat inhoudt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.296.481/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-763
zaaknummer rechtbank : C/09/606923
beschikking van de meervoudige kamer van 13 april 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M. Suurmeijer te Stadskanaal,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente 1] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.H.O. de Haas te Bergambacht, gemeente Krimpenerwaard.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 4 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 15 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op 17 februari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 24 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De raad heeft bij brief van 3 maart 2022 aan het hof laten weten niet tijdens de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. J. Scholtens;
- de vader, bijgestaan door mr. M.H.O. de Haas.
Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [naam minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
- [naam minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.3
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de kinderen nemen.
3.4
De kinderen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.5
De ouders zijn in het ouderschapsplan een regeling overeengekomen die erop neerkomt dat de kinderen een weekend in de veertien dagen van vrijdag ongeveer 17 uur tot en met zondag ongeveer 16 uur bij de vader zullen zijn, dat de vader de kinderen doordeweeks kan zien en dat in overleg kan worden afgesproken dat de vader de kinderen naar school kan brengen of ophalen uit school.
De ouders hebben in het ouderschapsplan verder onder andere het volgende opgenomen:
“6.4 Verhuizen van één van de ouders.
• De ouders spreken af om niet te ver vanaf het huidige adres te gaan wonen totdat het jongste
kind 16 jaar is. Het zou fijn zijn wanneer de kinderen tussen beide ouders kunnen reizen.
• De ouders informeren elkaar tenminste drie maanden van te voren wanneer één van hen gaat
verhuizen.
• Als één van de ouders door een werkgever verplicht wordt om ver weg te gaan wonen, dan
spreken de ouders af om er voor te zorgen dat het contact met de kinderen zo goed mogelijk
wordt gehandhaafd.”
3.6
De moeder is in de herfstvakantie 2021 met de kinderen naar [plaats 1] verhuisd. De kinderen gaan daar nu naar de openbare basisschool [naam school] .
3.7
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 29 november 2021 is de moeder – op straffe van een dwangsom van € 350,- voor iedere keer dat zij deze regeling niet nakomt met een maximum van € 10.000,00 –, veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan een voorlopige zorgregeling.
De vorderingen van de vader, kort samengevat inhoudende een aan de moeder op te leggen gebod om naar de gemeente [naam gemeente 2] terug te verhuizen onder oplegging van een dwangsom, en de vorderingen van de moeder, strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming voor de verhuizing naar [plaats 1] en de inschrijving van de kinderen in de basisadministratie personen en op een school aldaar, zijn afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de moeder – strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen, de kinderen daar in te mogen schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) en hen in te schrijven op de openbare basisschool [naam school] in [plaats 1] – afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof – na wijziging van haar verzoek – de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing van de kinderen naar de gemeente [naam gemeente 3] ;
II. aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van de kinderen in de BRP van de gemeente [naam gemeente 3] ;
III. aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van de kinderen op basisschool [naam school] in [plaats 1] ;
IV. kosten rechtens.
4.3
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder sub I t/m IV af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de verzoeken van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. Dat betekent dat de moeder ook in hoger beroep geen vervangende toestemming krijgt om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen en hen daar in te schrijven in de BRP van de gemeente en de basisschool [naam school] . Het hof zal hieronder uitleggen waarom hij deze beslissing neemt.
5.2
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder geschillen omtrent de verblijfplaats van het kind, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er in voorkomende gevallen ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige, het verkrijgen van vervangende toestemming voor een verhuizing met de minderjarigen, alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Bij de onderhavige beoordeling hebben de moeder en de vader tegenstrijdige belangen. Enerzijds heeft de moeder het recht om haar leven opnieuw en naar eigen inzicht in te richten.. De moeder en de kinderen verblijven momenteel in [plaats 1] in een kindvriendelijke woning en de moeder is in dienst getreden bij het bedrijf van haar moeder ( [naam bedrijf] ), hetgeen haar carrièreperspectieven biedt. Anderzijds heeft de vader – die met de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefent – er recht op en belang bij dat tussen hem en de kinderen regelmatig contact is en behouden blijft.
5.5
Alle omstandigheden en belangen wegende is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om zich met de kinderen (definitief) in [plaats 1] te vestigen, niet opweegt tegen het belang van de vader en de kinderen om goed en intensief contact met elkaar te blijven onderhouden en betrokken te blijven in elkaars dagelijkse leven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder de noodzaak van de verhuizing niet heeft aangetoond. Hoewel het hof de wens van de moeder begrijpt om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen gelet op de aldaar beschikbare woning en werkkring, is niet gebleken dat de moeder geprobeerd heeft om in de omgeving van [plaats 2] een andere woning te zoeken. Ook is in het geheel niet gebleken van een poging van de moeder om in die omgeving een andere werkkring te vinden waarin zij meer uren kan werken en daarmee haar inkomen en carrièreperspectief kan vergroten. Ter zitting van het hof heeft de moeder dat ook erkend. Dat deze verhuizing door beide ouders is doordacht en voorbereid, is evenmin gebleken. De moeder heeft zonder enig overleg met de vader besloten om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen. De moeder heeft haar besluit bovendien eerst aan de kinderen medegedeeld en daarna pas aan de vader, waardoor hij, toen hij niet bereid bleek te zijn om zonder meer in te stemmen met dat besluit, ten opzichte van de kinderen in de positie van tegenwerkende ouder is geplaatst. De moeder heeft zelfs, in weerwil van de bestreden beschikking waarbij haar de benodigde toestemming was geweigerd en zonder de uitkomst van het door haar ingestelde hoger beroep af te wachten, de door haar voorgenomen verhuizing naar [plaats 1] in de herfstvakantie van 2021 doorgezet. Hierdoor heeft zij de vader voor een voldongen feit geplaatst en onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de kinderen en de vader. Het hof wijst erop dat de moeder door haar handelswijze ook in strijd met het opgestelde ouderschapsplan heeft gehandeld. Uit dat ouderschapsplan blijkt namelijk dat beide ouders gelijkwaardig ouderschap hebben gewild en ook uitdrukkelijk naar elkaar de intentie hebben uitgesproken en vastgelegd om dicht bij elkaar te blijven wonen. Meer specifiek hebben zij in artikel 6.4 van het ouderschapsplan afgesproken dat zij niet te ver vanaf het huidige adres gaan wonen totdat het jongste kind ( [minderjarige 2] ) 16 jaar is, omdat het fijn is dat de kinderen tussen beide ouders kunnen reizen. Het hof onderschrijft dat belang. Daarbij acht het hof de nakoming van deze afspraak nog steeds in het belang van de kinderen. De reisafstand tussen de woonplaats van de vader en [plaats 1] maakt deze intentie niet uitvoerbaar en ook acht het hof de grote reisafstand en daarmee gepaard gaande reistijd waarmee de kinderen geconfronteerd worden gedurende de wisselmomenten in de uitvoering van de zorgregeling, niet in hun belang, ook al zegt de moeder dat de kinderen daarmee geen probleem hebben. De kinderen komen na een intensieve schoolweek op vrijdag erg moe bij de vader aan. Het is voorzienbaar dat naarmate de kinderen ouder worden en een eigen invulling wensen te geven aan hun weekenden, de reisafstand en de daarmee gepaard gaande reistijd een steeds grotere belemmering zal vormen voor de uitvoering van de zorgregeling.
Verder vindt het hof het onwenselijk dat de vader door de verhuizing niet langer in staat is om zo nu en dan op doordeweekse dagen betrokken te zijn bij het leven van de kinderen. Dat de vader doordeweeks amper betrokken is geweest in het dagelijks leven van de kinderen, is niet gebleken. De vader heeft onbestreden naar voren gebracht dat hij ook meegaat naar ouderavonden, schoolactiviteiten, zwemles en bezoeken aan de jeugdarts en aldus in elk geval ook op regelmatige basis contact heeft met de minderjarigen buiten de reguliere weekendregeling. Daarnaast weegt het hof mee dat de zorgregeling tussen de vader en de kinderen al geruime tijd niet goed is verlopen. Met name [minderjarige 1] ging niet conform de afspraken in het ouderschapsplan naar de vader en de moeder liet de keuze om wel of niet naar de vader te gaan, aan [minderjarige 1] en nam niet de leidende rol die zij daarin behoort te hebben. Hoewel de uitvoering van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen in de aanloop van deze procedure lijkt te zijn verbeterd, zoals de moeder stelt, hebben de ouders nog steeds discussies over de zorgregeling en zijn zij niet in staat om alle vakanties tussen hen te verdelen. Er lijkt een patroon te zijn ontstaan waarbij de moeder een besluit neemt en de vader daarmee dient in te stemmen. De moeder lijkt de vader in dat opzicht niet als gelijkwaardige ouder te beschouwen. Van constructief overleg tussen ouders en een goede communicatie is naar het oordeel van het hof geen sprake. In de situatie waarin de moeder en de minderjarigen op een zo grote afstand van de vader verwijderd zouden wonen, heeft dit het risico in zich dat de zorgregeling problematisch gaat verlopen en dat de vader uit beeld raakt.
5.6
De (bekrachtiging van de) afwijzing van het verzoek van de moeder tot verhuizing naar [plaats 1] en de daarmee samenhangende verzoeken impliceert dat de kinderen weer naar [plaats 2] (of de nabije omgeving) moeten terugverhuizen. Het hof gaat ervan uit dat de kinderen uiterlijk vóór het einde van de zomervakantie van 2022 weer naar school gaan in hun oude omgeving. De moeder heeft daarmee enkele maanden om woonruimte in (de omgeving van) [plaats 2] te zoeken. Het hof realiseert zich dat het voor de kinderen een belasting zal zijn om weer terug te verhuizen naar de regio [naam regio] , maar dit is het gevolg van het handelen van de moeder, die de kinderen willens en wetens heeft blootgesteld aan het risico van een terugverhuizing.
Proceskosten
5.7
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 april 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, P.M.A.J. Bollen en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier en is op 13 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.