ECLI:NL:GHDHA:2022:640

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
200.299.845/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eindtoets voor een bedrijfsopleiding en de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst van een werknemer bij de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een werknemer die in hoger beroep is gekomen tegen de beslissing van de kantonrechter, die zijn verzoek om de arbeidsovereenkomst om te zetten naar een vast dienstverband had afgewezen. De werknemer, werkzaam bij de Belastingdienst, had zijn eindtoets voor een verplichte bedrijfsopleiding als onvoldoende beoordeeld gekregen. Hij stelde dat deze beoordeling in strijd was met de studiegids en dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in een positieve beoordeling. Het hof heeft de bezwaren van de werknemer verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de beoordeling van de toets door de docenten niet onzorgvuldig was en dat de werknemer niet in zijn recht was benadeeld. De werknemer had niet aangetoond dat hij de toets had gehaald, ondanks zijn beroep op de studiegids. Het hof concludeerde dat de Belastingdienst niet onterecht had gehandeld en dat de werknemer niet in aanmerking kwam voor een vast dienstverband. De kosten van de procedure werden aan de werknemer opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.299.845/01
Zaaknummer rechtbank : 9114968 RP VERZ 21-50219
beschikking van 8 maart 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M. Hoekman te Den Haag,
tegen
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiën, meer in het bijzonder de Belastingdienst,
zetelende te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de Belastingdienst,
advocaat: mr. A.A.W.M. van Gerwen te Utrecht.

1.De zaak in het kort

De werknemer stelt dat zijn eindtoets voor een verplichte bedrijfsopleiding in strijd met de studiegids als onvoldoende is beoordeeld en beroept zich op gerechtvaardigd vertrouwen, ongelijke behandeling en onzorgvuldigheden in de procedure. Het hof verwerpt deze bezwaren en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

2.Procesverloop

[verzoeker] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 14 september 2021, onder aanvoering van vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag (hierna: de kantonrechter) op 15 juni 2021 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 21 december 2021 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van de Belastingdienst ingekomen.
De (enkelvoudige) mondelinge behandeling van het hoger beroep voor een raadsheer-commissaris heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Bij die gelegenheid hebben [verzoeker] bij monde van mr. Hoekman en de Belastingdienst bij monde van mr. Van Gerwen het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Op 25 januari 2022 heeft het hof van [verzoeker] een nadere productie ontvangen. Tegen het overleggen van deze laatste productie heeft de Belastingdienst bezwaar gemaakt. De raadsheer-commissaris heeft beslist dat deze productie wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing wordt gelaten.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 en 2.2 een aantal tussen partijen vaststaande feiten vermeld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. De juistheid hiervan is niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen. Zij worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1
[verzoeker] is met ingang van 1 februari 2019 aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd van twee jaar als Behandelfunctionaris (Medewerker Toezicht Buiten) bij de Belastingdienst met als einddatum 31 januari 2021. In de begeleidende brief bij de akte van aanstelling staat vermeld:
“Bij voldoende functioneren wordt u aangesteld in vaste dienst van het Rijk”.
3.2
Door de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) per
1 januari 2020 is deze tijdelijke aanstelling van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3.3
[verzoeker] was verplicht om tijdens de arbeidsovereenkomst de Startopleiding Controlemedewerker F (hierna: de opleiding) te volgen. Voor de beoordeling van de geschiktheid en bekwaamheid van een medewerker die deze startopleiding moet volgen, is een toetsingskader vastgesteld dat is opgenomen in de studiegids Startopleiding Controlemedewerker F (hierna: de studiegids). Daarnaast is er een online leeromgeving: de Digitale BelastingdienstAcademie (DBA).
3.4
In de studiegids staat onder meer het volgende vermeld:
“4.1 Toets
(…) De controle-opleiding wordt afgesloten met een integratiecasus. (…) je moet voor deze casus minimaal een voldoende halen op de onderdelen Vaktechniek en Professioneel Communiceren. (…)
6.2
Algemeen
Dit reglement geldt voor alle toetsen die mondeling of schriftelijk of in een combinatie daarvan worden afgenomen, dan wel bestaan uit een inleververplichting, in het kader van de Startopleiding Controlemedewerker F die de BelastingdienstAcademie organiseert. (…)
6.6
Waardering
(…) De beoordeling van een toets wordt uitgedrukt in de cijfers 1 tot en met 10, afgerond op één decimaal of de kwalificaties + (voldoende / voldaan) of – (onvoldoende / niet voldaan). Een toets is met goed gevolg afgelegd als het cijfer 5,5 of hoger of de kwalificatie + (voldoende / voldaan) is behaald. (…)”.
3.5
In de DBA staat over de integratiecasus onder meer het volgende:
“Je bent geslaagd voor het onderdeel Controletechniek (fiscaliteit, controletechniek en formeel recht) in deze integratiecasus als je:
  • minimaal een voldoende beoordeling hebt behaald voor de onderdelen ‘Controleprogramma’, ‘Controledossier (ATB)’ en ‘Controlerapport’;
  • minimaal 60% van de te behalen punten hebt behaald (ofwel 270 punten of meer).”.
3.6
Op 21 januari 2020 is over de door [verzoeker] gemaakte integratiecasus door zijn docenten een formulier ‘Delen uitkomsten dossierreview’ ingevuld. Bij het onderdeel professionele vaardigheden (PV, ofwel communiceren) op dit formulier is ‘onvoldoende’ vermeld, in een rood gekleurd vakje. Bij het onderdeel controletechniek (CT) is de aanduiding ‘
5,8’ vermeld, eveneens in een rood gekleurd vakje. Uit de toelichting (“Ontwikkelpunten en ruimte voor een persoonlijk woord”) op dit formulier volgt dat [verzoeker] (ook) gezakt is voor het onderdeel controletechniek. Uit de uitslag onder het bijbehorende beoordelingsformulier voor het onderdeel controletechniek blijkt dat [verzoeker] 262 punten heeft gescoord van het maximaal te behalen puntenaantal van 450, ofwel een score van 5,82 van maximaal 10.
3.7
Op 31 januari 2020 heeft de Belastingdienst aan [verzoeker] de eindbeoordeling van zijn deelname aan de opleiding toegestuurd. Geconstateerd werd dat de controle-technische, fiscaal-technische en communicatieve vaardigheden van [verzoeker] met een onvoldoende zijn beoordeeld en dat hij daardoor de opleiding niet met goed gevolg had afgerond. [verzoeker] kreeg een mondelinge herkansingsmogelijkheid voor het controle- en fiscaal-technische gedeelte. Afhankelijk van het resultaat daarvan kon daarna nog een herkansing voor de communicatieve vaardigheden volgen.
3.8
Op 3 maart 2020 heeft op verzoek van [verzoeker] een herbeoordeling van de beoordeling van het onderdeel controletechniek plaatsgevonden. Dit heeft niet geleid tot een voldoende beoordeling.
3.9
Op 24 juli 2020 heeft de Belastingdienst [verzoeker] bericht dat hij was gezakt voor de mondelinge herkansing van het onderdeel controletechniek van de opleiding.
3.1
In een gesprek op 30 juli 2020 heeft zijn plaatsvervangend leidinggevende [leidinggevende] aan [verzoeker] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet omdat hij de opleiding niet heeft gehaald.
3.11
Bij brief van 27 augustus 2020 heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen de eindwaardering van het eerste opleidingstraject controletechniek op 21 januari 2020 en tegen ongelijke behandeling door zijn docenten. Het bezwaar van [verzoeker] is beoordeeld door de Toetscommissie controle-opleidingen. De Toetscommissie heeft in het bezwaar geen aanleiding gezien om de eindwaardering van het onderdeel controletechniek te heroverwegen.
3.12
Bij brief van 21 september 2020 heeft de Belastingdienst aan [verzoeker] bevestigd dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zou worden voortgezet omdat hij de opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[verzoeker] heeft in eerste aanleg verzocht om voor recht te verklaren dat de Belastingdienst heeft gehandeld in strijd met de norm van goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet ingaande 1 februari 2021 om te zetten naar een opvolgende arbeidsovereenkomst (vast dienstverband) tussen partijen. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht,
primair, de Belastingdienst te veroordelen tot herstel van de arbeidsrelatie tussen partijen door het aanbieden aan [verzoeker] van een nieuwe arbeidsovereenkomst (vast dienstverband) met terugwerkende kracht, en
subsidiair, de Belastingdienst te veroordelen de door [verzoeker] geleden inkomensschade te vergoeden en hem een (bruto) bedrag toe te kennen ter hoogte van het verschil tussen zijn salaris en emolumenten bij de Belastingdienst enerzijds en zijn lagere WW-inkomen vanaf 1 februari 2021 anderzijds over een periode van twee en een half jaar, dan wel een door de kantonrechter te bepalen ander bedrag, een en ander met veroordeling van de Belastingdienst in de kosten van de procedure. De Belastingdienst heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2
De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen en [verzoeker] veroordeeld in de kosten van de procedure. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [verzoeker] met zijn grieven op.

5.Beoordeling

5.1
In hoger beroep heeft [verzoeker] verzocht, zakelijk weergegeven, om de bestreden beschikking te vernietigen en verzocht om - uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [verzoeker] het vak controletechniek heeft behaald;
- de Belastingdienst te gelasten om [verzoeker] toe te laten het onderdeel communiceren (PV/ComVa) te herkansen met herstel van het dienstverband vanaf 1 februari 2021 voor de duur van de herkansingsperiode conform artikel 6 van de studiegids en met veroordeling van de Belastingdienst tot betaling van (achterstallig) loon en emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, over deze periode;
- de Belastingdienst te gelasten [verzoeker] in vaste dienst te nemen bij het slagen voor het onderdeel communiceren (PV/ComVa);
een en ander met veroordeling van de Belastingdienst in de kosten van de procedure in beide instanties.
5.2
De Belastingdienst heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure. Voor het geval het verzoek tot herstel van de dienstbetrekking wordt toegewezen, heeft de Belastingdienst verzocht om matiging van de vordering op grond van artikel 7:625 BW.
5.3
De grieven van [verzoeker] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [verzoeker] heeft, samengevat, betoogd dat voor het onderdeel controletechniek het cijfer 5,8 is gegeven en dat volgens de studiegids een toets met goed gevolg is afgelegd als het cijfer een 5,5 of hoger is. Daaruit volgt dat een 5,8 een voldoende is. Door in de DBA een van de studiegids afwijkende waardering op te nemen, heeft de Belastingdienst gehandeld buiten het door haarzelf vastgestelde toetsingskader. [verzoeker] mocht er gezien de studiegids gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij met het cijfer 5,8 het onderdeel controletechniek had gehaald. Voor zover het toetsingskader onduidelijk is geweest, dient dit voor rekening te komen van de Belastingdienst. [verzoeker] is ongelijk of oneerlijk behandeld vergeleken met mede-cursisten die in de gelegenheid zijn gesteld om de drie verplichte onderdelen van het onderdeel controletechniek te verbeteren. Het is ook onredelijk geweest dat [verzoeker] lang heeft moeten wachten op een herkansingsmogelijkheid omdat daardoor de door hem vergaarde kennis is weggezakt. Bovendien is hem geen motivering of uitleg gegeven over de beoordeling van de herkansing. Ook heeft de Toetscommissie haar oordeel over de bezwaren van [verzoeker] niet voldoende gemotiveerd. De Toetscommissie heeft bovendien niet alle documenten die van belang waren voor haar beoordeling van de bezwaren van [verzoeker] opgevraagd. [verzoeker] is ten slotte ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om het onderdeel professionele vaardigheden te herkansen, aldus steeds [verzoeker] .
5.4
Het hof stelt voorop dat de burgerlijke rechter bij de beoordeling van een examen niet naar believen kan ingrijpen in de voorgeschreven procedure; de toets door de burgerlijke rechter is marginaal. Alleen als sprake is van onmiskenbare procedurele of inhoudelijke onjuistheden of van onmiskenbare onzorgvuldigheden die zouden kunnen meebrengen dat de beoordeling door de docenten niet deugt – in die zin dat de docenten in redelijkheid niet tot hun beoordeling hadden kunnen komen –, is er plaats voor ingrijpen door de burgerlijke rechter.
Gerechtvaardigd vertrouwen
5.5
Het hof volgt [verzoeker] niet in zijn standpunt dat hij op grond van (alleen) de studiegids er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij de toets voor het onderdeel controletechniek had gehaald. Vast staat tussen partijen dat het [verzoeker] juist al in januari 2020 duidelijk is geweest dat hij de toets voor dat onderdeel volgens de Belastingdienst niet had gehaald, in weerwil van de aanduiding “
5,8”op het “Dossier uitkomsten dossierreview” en de aanduiding “
5,82”op het nader uitgewerkte beoordelingsformulier van het onderdeel controletechniek. Niet voor niets werd zijn toets in maart 2020 op zijn eigen verzoek herbeoordeeld, en [verzoeker] heeft in juli 2020 een herkansing gedaan, waarvoor hij overigens opnieuw is gezakt. Ook heeft [verzoeker] in augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van zijn eerste toets bij de Toetscommissie. Pas vanaf augustus 2020 heeft [verzoeker] zich aan de hand van informatie in de studiegids op het standpunt gesteld dat hij voor dit onderdeel wél een voldoende beoordeling had moeten krijgen. Het hof volgt [verzoeker] niet in zijn beroep op gerechtvaardigd vertrouwen, temeer niet omdat in het geheel niet is gesteld of gebleken dat de Belastingdienst op enig moment bepaalde verklaringen of gedragingen richting [verzoeker] heeft geuit, die [verzoeker] heeft opgevat en redelijkerwijs heeft mogen opvatten als zou hij een voldoende beoordeling voor het onderdeel controletechniek hebben gehaald.
Toetsingskader
5.6
[verzoeker] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van zijn toets ten onrechte is afgeweken van het in de studiegids opgenomen toetsingskader. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. De studiegids sluit niet uit dat in de DBA (aanvullende) bepalingen over de beoordeling van de toetsen worden opgenomen en in die zin een nadere uitwerking wordt gegeven van hetgeen in de studiegids vermeld staat. De studiegids is overigens geen geldend recht en afwijking van de studiegids levert daarom op zichzelf nog geen onmiskenbare, procedurele onjuistheid op. Om die reden doet hieraan niet af dat in de DBA zelf is vermeld dat hierin (alleen) de organisatorische, planmatige en logistieke aspecten over de opleiding staan en het volgens [verzoeker] op zijn minst verwarrend was dat in de DBA een nadere invulling van de studiegids stond waar het de waardering betrof. Dat voor een voldoende voor het onderdeel controletechniek op grond van de DBA minimaal 60%, dat is 270 punten, van het maximaal te halen puntenaantal van 450 gehaald moest worden, is bovendien voorafgaand aan het maken van de integratiecasus met [verzoeker] en de andere cursisten besproken, zoals namens de Belastingdienst onweersproken is aangevoerd. Het toetsingskader is daarom voor [verzoeker] bekend en niet onduidelijk geweest. Aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat het verwarrend is dat op het “Dossier uitkomsten dossierreview” de aanduiding “
5,8”vermeld staat, en op het nader uitgewerkte beoordelingsformulier van het onderdeel controletechniek de vermelding “
5,82”. Namens de Belastingdienst is echter onweersproken toegelicht dat dit een uitvloeisel is van het beoordelingssysteem, waarbij het totaal behaalde puntenaantal (van in het geval van [verzoeker] : 262) wordt omgezet in een score van 58,2% ofwel 5,8 (afgerond) op een schaal van 1 tot 10. Aangezien voor een voldoende voor het onderdeel controletechniek minimaal een score van 60% vereist was, behorend bij een puntenaantal van 270, was de score van [verzoeker] van 58,2% zonder twijfel een onvoldoende want lager dan 60%. Nu geen sprake is van enige onduidelijkheid over de uitleg van het toetsingskader, faalt ook het betoog van [verzoeker] dat die onduidelijkheid voor rekening van de Belastingdienst als opsteller ervan moet komen (
contra preferentem).
Ongelijke behandeling
5.7
Van ongelijke behandeling die zou rechtvaardigen dat [verzoeker] alsnog een voldoende beoordeling voor het onderdeel controletechniek zou krijgen, is niet gebleken. [verzoeker] heeft immers niet gesteld dat mede-cursisten met een score van 58,2% voor het onderdeel controletechniek anders dan hijzelf wél een voldoende beoordeling hebben gekregen. [verzoeker] heeft erover geklaagd dat mede-cursisten in de gelegenheid zijn gesteld om de drie verplichte onderdelen van het onderdeel controletechniek te verbeteren. De Belastingdienst heeft dit overigens gemotiveerd betwist. Wat hiervan zij: vast staat dat [verzoeker] voor de drie verplichte onderdelen van het onderdeel controletechniek een voldoende heeft gehaald. In zoverre is van ongelijke behandeling in gelijke gevallen dus geen sprake geweest, althans is [verzoeker] niet benadeeld.
Onzorgvuldigheden
5.8
Vastgesteld kan worden dat [verzoeker] zes maanden heeft moeten wachten op de mondelinge herkansing van het onderdeel controletechniek, dat de beoordeling van zijn herkansing niet, althans niet uitvoerig, is gemotiveerd en dat het erop lijkt dat de Toetscommissie de bezwaren van [verzoeker] tegen de beoordeling van zijn eerste toets niet heel diepgaand heeft behandeld. Deze klachten van [verzoeker] , die alle betrekking hebben op de door de Belastingdienst gevolgde procedure nadat [verzoeker] zijn eerste toets had gemaakt, hoewel niet ongefundeerd, kunnen er echter niet toe leiden dat voor recht wordt verklaard dat [verzoeker] het onderdeel controletechniek heeft behaald. De door de Belastingdienst gevolgde werkwijze of procedure nadat [verzoeker] zijn eerste toets had gemaakt is niet zodanig onzorgvuldig geweest dat de docenten in redelijkheid niet tot het toegekende puntenaantal voor de eerste toets van [verzoeker] hadden kunnen komen terwijl bovendien de eventuele onzorgvuldigheid in de bezwaarprocedure naar het oordeel van het hof los staat van de beoordeling van de eerste toets van [verzoeker] .
5.9
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] nog gesteld dat zijn docente [docente] in een telefoongesprek op 23 januari 2020 zou hebben gezegd dat [verzoeker] een voldoende verdiende en dat zij dit zou bespreken met de Toetscommissie, en heeft hiervan bewijs aangeboden. De Belastingdienst heeft hierop niet inhoudelijk kunnen reageren. Deze stelling is in feite een nieuwe grief tegen de bestreden beschikking. In hoger beroep geldt de twee-conclusieregel ex artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die het hoger beroep beperkt tot twee conclusies (in deze procedure het beroepschrift en het verweerschrift) en zo de discussie tussen partijen begrenst. De regel brengt mee dat grieven in deze procedure door [verzoeker] niet later naar voren gebracht mogen worden dan bij beroepschrift. Deze grief van [verzoeker] is derhalve te laat naar voren gebracht en het hof zal hierop geen acht slaan, omdat de Belastingdienst er niet ondubbelzinnig in heeft toegestemd dat de grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken.
Slotsom
5.1
De grieven falen. [verzoeker] heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Zijn bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd en wat in hoger beroep is verzocht, zal worden afgewezen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 15 juni 2021;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Belastingdienst tot op heden begroot op € 772,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, M.J. van Cleef-Metsaars en
A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.