In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje, waarbij het primair tenlastegelegde bestond uit verkrachting. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. Wel heeft het hof geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, namelijk ontuchtige handelingen met het minderjarige slachtoffer. De verdachte heeft deze handelingen gepleegd op 2 augustus 2019 in Cambrils, Spanje, terwijl hij onder invloed van alcohol was en het slachtoffer onder zijn hoede had. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar moeder, heeft recht op schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, die het hof heeft vastgesteld op in totaal € 2.702,58, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook een contactverbod opgelegd aan de verdachte ten aanzien van het slachtoffer.